Operation Manual

169
5. Problemen oplossen
Afdrukproblemen
Toestand Mogelijke oorzaak Voorgestelde oplossing
Het apparaat drukt niet
af.
Het apparaat krijgt geen stroom. Controleer of het netsnoer is aangesloten. Controleer de aan/uit-schakelaar en het
stopcontact.
Het apparaat is niet als standaardprinter
geselecteerd.
Selecteer uw printer als standaardprinter in Windows.
Controleer het volgende:
De bovenklep is niet gesloten. Sluit de bovenklep.
Er is een papierstoring opgetreden. Verwijder het vastgelopen papier (zie "Papierstoringen verhelpen" op pagina 53).
De papierlade is leeg. Plaats papier (zie "Papier in de lade plaatsen" op pagina 27).
Er is geen tonercassette geplaatst. Vervang de tonercassette (zie "De tonercassette vervangen" op pagina 44).
Zorg dat het beschermingsmateriaal is verwijderd van de tonercassette (zie "De tonercassette vervangen" op pagina 44).
Neem contact op met een medewerker van de klantenservice als er een systeemfout optreedt.
De verbindingskabel tussen de computer en
het apparaat is niet goed aangesloten.
Maak de kabel van het apparaat los en sluit hem opnieuw aan (zie "Achterkant" op
pagina 18).
De verbindingskabel tussen de computer en
het apparaat is mogelijk defect.
Sluit de kabel indien mogelijk aan op een andere computer die naar behoren werkt
en druk een document af. U kunt ook proberen om een andere kabel voor uw
apparaat te gebruiken.
De poortinstelling is niet juist. Controleer de printerinstellingen in Windows om vast te stellen of de afdruktaak
naar de juiste poort wordt gestuurd. Als uw computer meerdere poorten heeft,
controleert u of het apparaat op de juiste poort is aangesloten.
Het apparaat is mogelijk niet goed
geconfigureerd.
Controleer de Voorkeursinstellingen voor afdrukken om na te gaan of alle
afdrukinstellingen correct zijn.