Operation Manual

Voor het omhoogbrengen van de wagen moet de krik uit het wagengereed-
schap worden gebruikt.
Voor het plaatsen van de krik het steunpunt kiezen dat het dichtst bij de lekke
band ligt .
Steunpunten - variant 1
De steunpunten bevinden zich op de metaalrand van de dorpel.
De posities hiervan zijn door middel van markeringen
A
» Afbeelding 221 in de
zijkant van de dorpel ingeperst.
Steunpunten - variant 2
De steunpunten bevinden zich op de metaalrand van de dorpel in de buurt van
de uitsparing aan de onderzijde van de kunststof dorpelbekleding
C
» Afbeel-
ding 221.
De posities hiervan zijn door middel van markeringen
B
in de zijkant van de
dorpel ingeperst.
Wagen opkrikken
De krikslinger
7
in het montagegat van de krik
6
haken » pagina 220.
Controleren of de grondplaat van de krik met het volledige oppervlak op de
vaste ondergrond staat en loodrecht ten opzichte van het kriksteunpunt be-
vindt » Afbeelding 222.
De krik met de slinger zo ver omhoogdraaien, tot de klauw van de krik de
rand omvat » Afbeelding 222.
De wagenkrik verder omhoogdraaien tot het wiel net vrij van de grond is.
ATTENTIE
Als u het wiel op een helling moet verwisselen, blokkeer dan het tegen-
overliggende wiel met behulp van een steen of iets dergelijks, om zo de
wagen tegen onverwachts wegrollen te beveiligen.
De grondplaat van de krik met geschikte middelen beveiligen tegen mo-
gelijk verschuiven. Een zachte, gladde ondergrond onder de grondplaat van
de krik kan tot gevolg hebben, dat de wagen van de krik glijdt. Daarom de
krik altijd op een vaste ondergrond plaatsen of een groot en stabiel steun-
vlak gebruiken. Op een gladde ondergrond, zoals klinkers of een tegelvloer,
moet een stroef steunvlak worden gebruikt (bijvoorbeeld een rubber mat).
De krik alleen aanbrengen bij de daarvoor bedoelde steunpunten.
De wagen altijd opkrikken terwijl de portieren zijn gesloten.
Nooit met een lichaamsdeel (bijvoorbeeld arm of been) onder de wagen
komen, als deze alleen door een krik omhoog wordt gehouden.
Bij een omhooggebrachte wagen nooit de motor starten.
VOORZICHTIG
Let erop dat de krik goed tegen de rand van de dorpel wordt geplaatst, anders
bestaat er gevaar voor beschadiging van de wagen.
Wiel verwijderen/plaatsen
Bij het verwisselen van een wiel moeten de volgende aanwijzingen worden
opgevolgd.
De wieldop resp. de afdekkappen van de wielbouten losnemen.
Eerst de antidiefstalwielbout en dan de andere wielbouten losdraaien.
De wagen zo ver opkrikken dat het te verwisselen wiel de bodem niet meer
raakt.
De wielbouten verwijderen en op een schone ondergrond leggen (doek, pa-
pier enzovoort).
Het wiel voorzichtig verwijderen.
Het wiel plaatsen en de wielbouten handvast erin draaien.
De wagen laten zakken.
Met de wielsleutel afwisselend de tegenover elkaar liggende wielbouten
(kruiselings) vastzetten. De antidiefstalwielbout als laatste vastzetten.
De wieldop resp. de afdekkappen weer aanbrengen.
Bij de montage van draairichtinggebonden banden op de draairichting letten
» pagina 215.
Alle wielbouten moeten schoon en goed gangbaar zijn.
Als bij verwisselen van een wiel wordt vastgesteld dat de wielbouten geroest
zijn en moeilijk draaien, dan moeten deze worden vervangen.
In geen geval mogen de wielbouten worden ingevet of ingeolied.
ATTENTIE
De wielbouten slechts enigszins losdraaien (circa een omwenteling), zolang
de wagen niet met de krik is opgekrikt. Anders kan het wiel loslaten en val-
len.
Werkzaamheden naderhand
Na het wisselen van een wiel moeten de volgende werkzaamheden worden
uitgevoerd.
Het vervangen wiel in de uitsparing voor het reservewiel opbergen en vast-
zetten met een speciale bout.
224
Tips om het zelf te doen