Operation Manual
›
Bij wagens met schakelbak de versnellingshendel in de neutraalstand plaat-
sen.
›
Bij wagens met automatische versnellingsbak de keuzehendel in stand P
plaatsen.
›
De motor starten en laten draaien.
›
De stekker
6
in het 12 volt stopcontact steken » pagina 97.
›
De luchtcompressor met de aan-uitschakelaar
9
inschakelen.
›
De luchtcompressor laten draaien totdat de bandenspanning 2,0 - 2,5 bar be-
draagt. Maximale looptijd 8 minuten »
›
De luchtcompressor uitschakelen.
›
Als de bandenspanning van 2,0 - 2,5 bar niet werd bereikt, de vulslang
7
van
het ventiel afschroeven.
›
De wagen circa 10 meter voor- of achteruitrijden zodat het afdichtmiddel zich
in de band kan "verdelen".
›
De vulslang van de luchtcompressor
7
opnieuw stevig op het ventiel draai-
en en het oppompen herhalen.
›
De luchtcompressor uitschakelen.
›
De vulslang
7
van het ventiel losdraaien.
Wanneer een bandenspanning van 2,0 - 2,5 bar is bereikt, kan de rit worden
voortgezet.
ATTENTIE
■
Als de band niet tot ten minste 2,0 bar kan worden opgepompt, is de be-
schadiging te groot. Het afdichtmiddel is niet in staat de band te dichten.
Niet verder rijden! De hulp van een specialist inroepen.
■
De bandenvulslang en de luchtcompressor kunnen bij het oppompen heet
worden - gevaar voor verbrandingsgevaar!
VOORZICHTIG
De luchtcompressor uiterlijk na 8 minuten draaien uitschakelen - gevaar voor
oververhitting! De luchtcompressor enkele minuten laten afkoelen, voordat u
deze opnieuw inschakelt.
Aanwijzingen voor het rijden met gerepareerde band
Lees en bekijk eerst op bladzijde 225.
De bandenspanning in de gerepareerde band moet na 10 minuten rijden wor-
den gecontroleerd.
De bandenspanning is 1,3 bar of lager
›
Niet verder rijden! De band kan met de afdichtset niet voldoende worden
afgedicht.
De bandenspanning is 1,3 bar of hoger
›
De bandenspanning weer naar de juiste waarde corrigeren.
›
De rit voorzichtig voortzetten naar de dichtstbijzijnde specialist met maxi-
maal 80 km/h (50 mph).
ATTENTIE
■
Een met bandenafdichtmiddel gevulde band heeft niet dezelfde rijeigen-
schappen als een gewone band.
■
Niet sneller dan 80 km/h resp. 50 mph rijden.
■
Volgas accelereren, sterk remmen en het snel nemen van bochten vermij-
den.
Starthulp
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Starthulp met behulp van de accu van een andere wagen
228
Als de motor niet aanslaat omdat de accu ontladen is, kan de accu van een an-
dere wagen worden gebruikt om de motor te starten.
ATTENTIE
■
De waarschuwingsaanwijzingen bij werkzaamheden in de motorruimte
opvolgen » pagina 202.
■
Een ontladen accu kan al bij temperaturen net onder 0 °C bevriezen. Bij
een bevroren accu geen starthulp geven met behulp van de accu van een
andere wagen - explosiegevaar!
■
Ontstekingsbronnen (open vuur, brandende sigaretten en dergelijke) uit
de buurt van de accu houden - gevaar voor explosie!
■
Nooit starthulp gebruiken bij accu's met een te laag accuvloeistofpeil -
explosiegevaar en gevaar door bijtende werking.
■
De sluitdoppen van de accucellen moeten zijn vastgeschroefd.
Let op
Wij adviseren de startkabels aan te schaffen bij een speciaalzaak voor voer-
tuigaccu's.
227
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen