Operation Manual

Instructies voor de installateur
17
14.INSTALLATIE VAN HET APPARAAT
Het apparaat moet worden geïnstalleerd door een gekwalificeerd technicus en in overeenstemming met
de geldende normen.
Het apparaat kan worden geïnstalleerd tegen wanden die hoger zijn dan het werkblad, op een minimale
afstand van 5 cm vanaf de zijkant van het apparaat, zoals afgebeeld in de tekeningen A en B met
betrekking tot de installatieklassen. Boven het werkblad aangebrachte schappen of afzuigkappen
moeten op een afstand van tenminste 75 cm staan.
A) B)
Ingebouwd apparaat Vrijstaand apparaat
14.1 Elektrische aansluiting
Controleer of de spanning en de capaciteit van de stroomvoorziening overeenstemmen met de
karakteristieken vermeld op het typeplaatje in het opbergvak. Dit plaatje mag nooit worden
verwijderd.
Bij gebruik van een permanente aansluiting op het elektriciteitsnet moet u op een gemakkelijk
bereikbare plaats in de nabijheid van het apparaat op de voedingslijn ervan een meerpolige
scheidingsinrichting aanbrengen met een minimale contactopening van 3 mm.
De aansluiting op het elektriciteitsnet kan vast zijn of met een stekker en stopcontact. In het laatste geval moeten die
geschikt zijn voor de gebruikte kabel en overeenstemmen met de geldende voorschriften. Voor alle aansluitwijzen
geldt dat het apparaat verplicht moet worden geaard. Vóór de aansluiting moet u controleren of de
stroomvoorziening goed is geaard. Vermijd het gebruik van adapters die tot oververhittingen zouden kunnen leiden.
Werking op 220-240V~: gebruik een driepolige kabel van het type
H05RR-F of H05V2V2-F (kabel van 3 x 1,5 mm
2
).
Bij het uiteinde dat op het apparaat moet worden aangesloten moet
de aardleiding (geel-groen) tenminste 20 mm langer zijn dan de
andere leidingen.
DE FABRIKANT ONTHOUDT ZICH VAN IEDERE AANSPRAKELIJKHEID VOOR SCHADE AAN
PERSONEN OF ZAKEN ALS GEVOLG VAN HET NIET IN ACHT NEMEN VAN DE BOVENSTAANDE
VOORSCHRIFTEN.
14.2 Ventilatie van de ruimten
Het apparaat mag alleen in permanent geventileerde ruimten worden geïnstalleerd, zoals voorzien door
de plaatselijk geldende normen. In de ruimte waar het apparaat is geplaatst moet voldoende lucht
kunnen toestromen ter vervanging van die noodzakelijk voor de normale verbranding van het gas en de
normale verversing van de lucht de ruimte zelf. De door roosters beschermde luchtinlaatopeningen
moeten voldoende groot zijn, in overeenstemming met de plaatselijk geldende normen, en zo geplaatst
dat ze, ook niet gedeeltelijk, kunnen worden verstopt.