Operation Manual

Instructies voor de installateur
18
14.3 Afvoer van de verbrandingsproducten
Het apparaat mag alleen in permanent geventileerde ruimten worden geïnstalleerd, zoals voorzien door
de plaatselijk geldende normen. In de ruimte waar het apparaat is geplaatst moet voldoende lucht
kunnen toestromen ter vervanging van die noodzakelijk voor de normale verbranding van het gas en de
normale verversing van de lucht de ruimte zelf. De door roosters beschermde luchtinlaatopeningen
moeten voldoende groot zijn, in overeenstemming met de plaatselijk geldende normen, en zo geplaatst
dat ze, ook niet gedeeltelijk, kunnen worden verstopt.
14.4 Aansluiting met een flexibele stalen buis:
Het aansluiten met een rubberen slang, die voldoet aan de geldende voorschriften, moet zodanigworden
verricht dat de lengte van de leiding niet groter is dan 1,5 meter; vergewis u ervan dat de slang niet in
aanraking komt met beweegbare onderdelen, of klem komt te zitten. De binnendiametervan de slang
moet 8 mm zijn voor VLOEIBAAR GAS en 13 mm voor METHAANGAS.
Controleer of aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
of de leiding bevestigd is aan een slanghouder met veiligheidsklembandje;
of de leiding over de hele lengte (max. 1.5 m) geïnspecteerd kan worden;
of de leiding op geen enkel punt van de route in aanraking komt met hete wanden (max. 50°C);
of hij niet blootstaat aan trekkrachten of spanningen, en geen scherpe bochten maakt of
afgekneldwordt;
of hij niet in aanraking komt met snijdende voorwerpen of scherpe hoeken;
als de leiding niet perfect afgedicht is en gaslekkages in de omgeving veroorzaakt, probeer hem
dan niet te repareren: vervang hem door een nieuwe slang;
controleer of de houdbaarheidsdatum van de slang niet overschreden is.
DE AANSLUITING MET RUBBERSLANGEN IN OVEREENSTEMMING MET DE GELDENDE NORM
IS SLECHTS TOEGESTAAN WANNEER DE SLANG OVER DE VOLLEDIGE LENGTE KAN WORDEN
GEÏNSPECTEERD.
14.4.1 Aansluiting voor methaangas
Verricht de aansluiting op het gasnet met een rubberen slang die voldoet aan
devoorschriften van de geldende norm (controleer of de afkorting van de
betreffendenorm op de slang afgedrukt is). Schroef de slanghouder A zorgvuldig op
het gasverbindingsstuk B van het apparaat en breng er de pakking C tussen aan.
Steek de rubberen slang D op de aansluiting A en zet hem vast met het
schroefbandje E zoals voorgeschreven wordt door de geldende norm.
14.4.2 Aansluiting voor vloeibaar gas
Gebruik een drukregelaar die voldoet aan de geldende norm en breng de aansluiting tot stand met
degasfles, volgens de geldende norm. Vergewis u ervan dat de voedingsdruk in overeenstemming ismet
de waarden die vermeld worden in de tabel in paragraaf “15.2 Tabel karakteristieken branders en
spuitstukken”.
Schroef de kleine slanghouder F op de grote slanghouder A; sluit het zo
verkregen blok aan op het gasverbindingsstuk B(of gebruik de slanghouder
G die rechtstreeks moet worden aangesloten op het gasverbindingsstuk B)
en breng de pakking C ertussen aan. Steek de uiteinden van de rubberen
slang H op de slanghouder A+F (of G) en op de uitlaataansluiting van de
drukverminderaar op de gasfles. Bevestig het uiteinde van de slang H op de
slanghouders A+F (of G) met het klembandje I volgens de geldende
voorschriften.
De geïllustreerde slangaansluitingen A-F-G worden niet bij het apparaat geleverd. Gebruik
uitsluitendaansluitingen die aan de geldende norm voldoen.