Form No. 3329–857 Middelgrote maaimachine Proline Hydro 15PK met 112 cm maaidek met zijafvoer Modelnr. 30299TE – Serienr.
Waarschuwing Gebruiksaanwijzing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Veiligheid staat voorop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Bedieningsorganen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Starten en stoppen van de motor . . . . . . . . . . . . . . Bediening van de aftakas . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Het Veiligheidssysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Vooruit- en achteruitrijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Inleiding Voorzichtig duidt op een gevaarlijke situatie die licht letsel tot gevolg kan hebben wanneer de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen. Lees deze handleiding zorgvuldig, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze kunt gebruiken en onderhouden. De informatie in deze handleiding kan u en anderen helpen letsel en schade te voorkomen. Hoewel Toro veilige producten ontwerpt en fabriceert, blijft u verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.
• Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u op een helling een bocht maakt of van richting verandert. Voor ingebruikname • Inspecteer het terrein om vast te stellen welke accessoires en werktuigen nodig zijn om het gras veilig en goed te maaien. Gebruik alleen door de fabrikant goedgekeurde accessoires en werktuigen. • U mag het maaidek nooit opheffen als de maaimessen draaien.
Onderhoud en stalling Veilige bediening van de Toro Maaimachine • Schakel de aandrijvingen uit, blokkeer de wielen, zet de motor af en verwijder het contactsleuteltje of maak de bougiekabel los van de bougie. Wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de machine afstelt, reinigt of repareert. De volgende lijst bevat veiligheidsinstructies die specifiek zijn toegesneden op Toro-producten, naast andere veiligheidsinstructies waarvan u op de hoogte moet zijn.
Maaien op hellingen Onderhoud Hellingen en heuvels zijn de belangrijkste oorzaak dat de bestuurder de macht over de machine verliest. Dit kan leiden tot ernstig of dodelijke letsel. Alle hellingen en heuvels vereisen extra voorzichtigheid. Als u zich bij een helling ongemakkelijk voelt, maai die dan liever niet. • Sla de maaimachine of een brandstofvat nooit op in een ruimte waarin zich een open vuur bevindt, zoals een waakvlam van een boiler of een fornuis.
Hellingsdiagram BRENG DEZE RAND IN LIJN MET EEN VERTICAAL OPPERVLAK (BOOM, GEBOUW, PAAL, ENZ.) LANGS DE DAARTOE BESTEMDE LIJN VOUWEN VOORBEELD: VERGELIJK HELLING MET OMGEVOUWEN RAND.
Veiligheids- en instructiestickers Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. 93-7273 1. De machine kan voorwerpen uitwerpen – Houd omstanders op een veilige afstand van de machine. 2. Handen of voeten kunnen worden gesneden – Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen. 93-1122 93-9353 1.
93-7828 95-5850 1. Maaimachine kan voorwerpen uitwerpen – Gebruik de machine niet als de grasgeleider omhoog geklapt of verwijderd is; zorg ervoor dat de grasgeleider op zijn plaats zit. 2. Handen of voeten kunnen worden gesneden/geamputeerd, maaimes – Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen. 1. Vooruit 2. Achteruit 95-5851 1.
98-4387 1. Waarschuwing – Draag gehoorbescherming. 106-0807 1. Uitschakelen 2. Inschakelen 104-4163 1. Risico van explosie 2. Geen vonken of vuur en niet roken. 3. Risico van bijtende vloeistof/chemische brandwonden 4. Draag oogbescherming 5. Lees de Gebruikershandleiding. 6. Houd omstanders op veilige afstand van de accu. 1. Bevat lood; niet weggooien. 2. Recyclen. 3. Draag oogbescherming; explosieve gassen kunnen blindheid en ander letsel veroorzaken. 4. Geen vonken of vuur en niet roken. 5.
95-1545 1. 2. 3. 4. 5. 6. Waarschuwing – Lees de Gebruikershandleiding. De machine kan voorwerpen uitwerpen – Houd omstanders op een veilige afstand van de machine. Maaimachine kan voorwerpen uitwerpen – Zorg ervoor dat de grasgeleider op zijn plaats zit. Handen of voeten kunnen worden gesneden/geamputeerd, maaimes – Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen. Waarschuwing – Zet de motor af alvorens de machine te verlaten. Snel 7. Langzaam 8. Continu snelheidsregeling 9. Vastzetten 106-0685 1. 2. 3. 4.
Gebruik van stabilizer/conditioner Gevaar In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van benzine kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken. Gebruik van stabilizer/conditioner in de machine biedt de volgende voordelen: • Houdt de benzine vers gedurende stalling van 90 dagen of minder. Als u de maaimachine langer wilt stallen, moet u de benzine aftappen uit de brandstoftank.
Montage Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine. Losse onderdelen Opmerking: Gebruik onderstaande lijst om te controleren of alle onderdelen zijn geleverd.
Stap Stap 2 Bovenste deel van de handgreep monteren De bedieningsstangen monteren Voordat u de bedieningsstangen monteert en aftstelt, moet u de snelkoppelhendels van de vaste duwboom loszetten en deze helemaal naar voren bewegen. 1. Houd het bovenste deel van de handgreep recht voor de montagegaten in het achterframe (Fig. 3). Kies een hoge, midden- of lage stand voor het laagste montagegat. De linker bedieningsstang monteren 2.
De rechter bedieningsstang monteren 3. Draai de vleugelmoer op de rechter bedieningsstang los en draai de spanmoer in of uit om de sporing af te stellen. Zet de spanmoer vast met de vleugelmoer (Fig. 5). 1. Schuif de stang in de bedieningsbeugel en zet deze vast met de R-pen (Fig. 5). 4. Controleer of de sporing correct is. 2. Verwijder de R-pen en de stang uit de bovenste duwbomen. Opmerking: U moet de bedieningsstangen afstellen als de hoogte van de handgreep wordt veranderd. 3.
1 Waarschuwing Bij het opladen produceert de accu gassen die tot ontploffing kunnen komen en ernstig letsel kunnen veroorzaken. • Houd sigaretten, vonken en open vuur uit de buurt van de accu. • Zorg ervoor dat de contactschakelaar is uitgeschakeld. • Zorg voor ventilatie als u de accu oplaadt of gebruikt in een afgesloten ruimte. 2 3 m–1262 4. Zodra de accu volledig is opgeladen, haalt u de oplader uit het stopcontact en maakt u vervolgens de oplaadkabels los van de accuklemmen (Fig. 7). Figuur 6 1.
Bedieningsorganen 2 4 Zorg dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen (Fig. 9) voordat u de motor start en de machine gebruikt. 5 Gashendel – De gashendel heeft drie standen: Snel, Langzaam en Choke. Bedieningsstang van de maaimessen – De bedieningsstang wordt gebruikt in combinatie met de aftakasschakelaar om de mesrem te ontkoppelen en de koppeling in te schakelen om de maaimessen aan te drijven. U moet de bedieningsstang loslaten om de maaimessen uit te schakelen.
Motor afzetten 3. Trek de aftakasschakelaar omhoog en laat deze los. Houd tijdens het maaien de bedieningsstang van de maaimessen tegen de bovenste duwboom. 5. Zet de gashendel op Langzaam (Fig. 10). Opmerking: Als de motor zwaar belast is geweest of heet is, moet u deze nog een minuut laten draaien voordat u het contactsleuteltje op Uit draait. De motor kan dan afkoelen voordat die wordt afgezet. In een noodgeval kan de motor direct worden afgezet door het contactsleuteltje op Uit te draaien. 4.
Veiligheidssysteem testen Rijsnelheid kiezen Controleer de werking van het veiligheidssysteem telkens voordat u de machine in gebruik neemt. Als het veiligheidssysteem niet werkt zoals hieronder wordt beschreven, moet u het direct laten repareren door een erkende Service Dealer. 1. Zet de snelkoppelhendels in de ontgrendelde stand (Fig. 12). 2. Beweeg de vaste duwboom naar voren of naar achteren om de gewenste voorwaartse snelheid in te stellen. De wijzer geeft aan wat ongeveer de rijsnelheid is (Fig.
Achteruitrijden Voorzichtig 1. Om achteruit te rijden, trekt u de duwboom langzaam naar achteren (Fig. 12). Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen als zij de machine verplaatsen of proberen te bedienen terwijl deze onbeheerd staat. 2. Om in een rechte lijn te rijden, moet u gelijkmatige druk uitoefenen op beide uiteinden van de bovenste duwboom (Fig. 12).
Machine met de hand duwen Zijafvoer of fijnmaken van gras De omloopklep biedt de mogelijkheid de machine met de hand te duwen als de motor is afgezet om gemakkelijker onderhoudswerkzaamheden te verrichten. Als de omloopklep open is om de machine met de hand te duwen, moet u de omloopklep afstellen om de machine in bedrijf te stellen. Het maaidek is uitgerust met een scharnierende grasgeleider, die het maaisel zijwaarts en omlaag naar het gazon afvoert.
De maaihoogte instellen 3. Plaats de boutmoer en de ring terug (Fig. 15). 4. Stel vervolgens ook de andere maatwielen af. De maaihoogte kan worden afgesteld van 51 tot 127 mm in stappen van 13 mm door de gaffelpennen in andere openingen in de beugels op elke hoek van het maaidek te plaatsen (Fig. 14). Zet de motor af voordat u de maaihoogte afstelt. Opmerking: Alle vier pennen moeten in dezelfde gaten zitten zodat het gras gelijk wordt gemaaid. 1 8 2 3 1 4 4 5 3 2 6 5 7 m–4123 Figuur 15 1.
Maaitips Maaisnelheid Snel-stand gashendel Om de maairesultaten te verbeteren, moet u maaien bij een lagere rijsnelheid. Voor een optimaal maairesultaat en een maximale luchtcirculatie moet u de gashendel op Snel zetten. Om het gras goed af te maaien is lucht nodig; u moet de maaihoogte dus niet te laag zetten en ervoor zorgen dat het maaidek niet helemaal door ongemaaid gras is omgeven. Probeer altijd één zijkant van de machine vrij van ongemaaid gras te houden, zodat lucht kan worden aangezogen.
Onderhoud Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Onderhoud van het luchtfilter Belangrijk Vervang het schuimelement als het gescheurd of versleten is. Schuimelement: Reinigen en om de 25 bedrijfsuren met olie bestrijken. 2 Papierelement: Om de 100 bedrijfsuren vervangen. 1 Opmerking: Het luchtfilter moet vaker een onderhoudsbeurt krijgen (om de paar uren) als de machine wordt gebruikt in buitengewoon stoffige of zanderige omstandigheden. m–5193 Schuim- en papierelement verwijderen Figuur 18 1.
Motoroliepeil controleren 2 ÓÓÓÓÓ ÓÓÓÓÓ ÓÓÓÓÓ Motorolie verversen: • Na de eerste 8 bedrijfsuren • Om de 100 bedrijfsuren. Opmerking: De motorolie moet vaker worden ververst als de machine wordt gebruikt in zeer stoffige of zanderige omstandigheden. 3 Type olie: detergente olie (API-klasse SF, SG of SH) 1 m–2615 Carterinhoud: met filter, 1,9 liter m–1868 Figuur 20 Viscositeit: zie onderstaande tabel 1. Oliepeilstok 2. Metalen deel GEBRUIK UITSLUITEND OLIE MET DEZE SAE-VISCOSITEIT 3.
Motoroliefilter vervangen Bougie(s) verwijderen Vervang het oliefilter om de 200 bedrijfsuren of om de andere olieverversingsbeurt. 1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking en draai het contactsleuteltje op Uit. Verwijder het contactsleuteltje. Opmerking: Vervang het oliefilter vaker als de machine wordt gebruikt in zeer stoffige of zanderige omstandigheden. 2. Trek de kabel(s) van de bougie(s) (Fig. 23).
Bougie(s) monteren De koelsystemen reinigen 1. Monteer de bougie(s) en de metalen afdichtring. Controleer of de elektrodenafstand correct is. Voor elk gebruik moet u het hydraulische systeem en het koelsysteem van de motor controleren en reinigen. Verwijder aangekoekt gras, vuil of andere rommel van het scherm van de oliekoeler en de luchtinlaat van de motor. Om de 100 bedrijfsuren moet u de oliekoeler, de cilinder en de koelribben van de cilinderkop reinigen.
Bandenspanning controleren Onderhoud van de brandstoftank Zorg ervoor dat de voor- en achterbanden de voorgeschreven spanning hebben. Een ongelijke bandenspanning kan leiden tot onregelmatige maairesultaten. Controleer de spanning bij het ventiel om de 50 bedrijfsuren of maandelijks, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden (Fig. 27). De bandenspanning kan het best bij koude banden worden gecontroleerd. Gevaar In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst ontvlambaar en zeer explosief.
Onderhoud van het brandstoffilter 1. Plaats de machine op een horizontaal vlak en zet de motor af. 2. Reinig de omgeving van de vulbuis en de dop/peilstok van de hydraulische tank (Fig. 31). Vervang het brandstoffilter om de 200 bedrijfsuren of jaarlijks, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden. 3. Verwijder de dop/peilstok van de vulbuis en veeg deze af met een schone doek. Steek de dop/peilstok helemaal in de vuilbuis: haal hem er vervolgens uit en controleer het vloeistofpeil.
3. Smeer een dun laagje schone olie op de rubberen pakking van het nieuwe filter (Fig. 33). Hydraulische leidingen controleren 4. Monteer een nieuw hydraulisch filter op het filtertussenstuk. Draai het oliefilter rechtsom totdat de rubberen pakking contact maakt met het filtertussenstuk. Draai het filter vervolgens nog eens 1/2 slag (Fig. 33).
8. Herhaal de testprocedure om te controleren of de omloopklep correct werkt. Stel de omloopklep net zolang af totdat de machine correct werkt. 5. Druk de bovenste duwboom snel tegen de vaste duwboom. De zwenkwielen op de voorkant moeten bijna van de grond komen. Als de zwenkwielen van de grond komen, is de machine te fel en moet de omloopklep worden afgesteld. 6. Zet de gashendel op Snel. 7. Druk de bovenste duwboom snel tegen de vaste duwboom. De zwenkwielen moeten ongeveer 2,5 cm van de grond komen.
De messen controleren 2. Draai de tegenovergestelde uiteinden van de messen naar voren. 1. Controleer de snijranden (Fig. 35). Als de snijranden niet scherp zijn of inkepingen vertonen, moet u de messen verwijderen en deze slijpen. Zie De maaimessen slijpen, blz. 35. 3. Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand van de messen op dezelfde plaats als bij bovengenoemde stap 1. Het verschil tussen de afstanden die zijn gemeten bij stappen 1 en 2, mag niet meer zijn dan 3 mm.
De maaimessen slijpen 4. Draai de messen totdat de randen van de messen op een lijn staan ten opzichte van elkaar. De afstand tussen de randen van de messen mag niet meer dan 3 mm zijn. Als de afstand tussen de randen van de messen meer is dan 3 mm, moet u afstandsringen (Onderdeelnr. 3256-24) tussen het desbetreffende spilhuis en de onderkant van de maaidek plaatsen om de messen in een lijn te brengen. 1. Gebruik een vijl om de snijranden aan beide uiteinden van het mes te slijpen (Fig. 39).
Horizontale stand van het maaidek controleren 6. Om de schuinstand van de machine te wijzigen, moet u een gelijk aantal drukringen verwijderen op beide zwenwielvorken. Om de voorkant van de maaimachine hoger te zetten, verplaatst u de drukringen van de bovenkant naar de onderkant van de bevestigingsbuis van het draagframe. Om de voorkant van het maaidek lager te zetten, verplaatst u de drukringen van de onderkant naar de bovenkant van de bevestigingsbuis van het draagframe (Fig. 43). 1.
Tractieriem vervangen Drijfriem van het maaidek vervangen Controleer de tractieriem om de 50 bedrijfsuren op slijtage. Tekenen dat een riem aan het slijten is, zijn: gieren tijdens het draaien van de riem, slippen van de messen tijdens het maaien, gerafelde randen, schroeiplekken en scheuren. Vervang de riem als u een van deze zaken constateert. 4. Zet de voorkant van de machine omhoog en plaats deze op kriksteunen. 5. Maak de stekker los van de kabelboom naar de elektrische koppeling. 1.
2 Aandrijfriem vervangen 1 Tekenen dat de riem aan het slijten is, zijn: gieren tijdens het draaien van de riem, slippen van de messen tijdens het maaien, gerafelde randen, schroeiplekken en scheuren. Vervang de drijfriem als u een van deze zaken constateert. 3 1. Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en maak de bougiekabels(s) los van de bougie(s). 2. Draai de schroeven los waarmee de riemkap is bevestigd aan de bovenkant van het maaidek, en verwijder de kap. 3.
Elektrische koppeling afstellen 2. Start de motor en laat deze 5 minuten lopen op 3/4 gas om de hydraulische vloeistof warm te laten worden. De koppeling is afstelbaar zodat er goed geschakeld en geremd kan worden. De afstelling moet om de 100 bedrijfsuren worden gecontroleerd. 3. Beweeg de duwboom naar achteren en naar voren en laat deze vervolgens los. Als de wielen ronddraaien terwijl de duwboom in de neutraalstand staat, moet deze worden afgesteld. 1.
Accu bijvullen met water Onderhoud van de accu U kunt de accu het best bijvullen met gedistilleerd water net voordat u de machine gaat gebruiken. Het water vermengt zich dan goed met het accuzuur. Waarschuwing 1. Maak de bovenkant van de accu schoon met een tissue. Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken.
Accu verwijderen 4. Schuif het rode rubberen kapje op de pluskabel. Maak de pluskabel (rode kapje) los van de accupool (Fig. 54). Waarschuwing 5. Verwijder de bevestigingsplaat van de accu (Fig. 54). Verwijder de accu uit de machine. Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen van de machine, waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen, die lichamelijk letsel kunnen veroorzaken.
De lagerbussen van de zwenkwielvork vervangen 4. Steek een drevel in de bevestigingsbuis en druk de lagerbussen er voorzichtig uit (Fig. 56). Reinig de binnenkant van de bevestigingsbuis. De zwenkwielvorken zijn gemonteerd in lagerbussen die zijn gedrukt in de boven- en onderkant van de bevestigingsbuizen van het draagframe. Om de lagerbussen te controleren, moet u de zwenkwielvorken naar voren en naar achteren en naar links en rechts bewegen.
Onderhoud van zwenkwielen en lagers Grasgeleider vervangen Waarschuwing De zwenkwielen draaien op een rollager die wordt ondersteund door een hol asje. Als het lager steeds goed gesmeerd is, zal de slijtage zeer gering zijn. Indien dat niet het geval is, zal het lager snel slijten. Een slingerend zwenkwiel duidt erop dat het lager is versleten. 1. Verwijder de borgmoer en de wielbout waarmee het zwenkwiel is bevestigd aan de zwenkwielvork (Fig. 57).
Elektrisch schema KEY SWITCH P/N 23–0660 G+M B+L B+S OFF ON START WIRE COLOR CODES M BK S1 IGNITION B G L M S B BN BU GN GY OR S G L KEY SW. F2 PK W BU R 7.5A BK PK BLACK BROWN BLUE GREEN GREY ORANGE R F1 30A R R + – PK GND R HOUR METER BK – + SOLENOID STARTER SOLENOID S2 NEUTRAL SW. (CLOSED WHEN IN NEUTRAL) PK BU S3 NEUTRAL SW. (CLOSED WHEN IN NEUTRAL) GY R OR OR BK GND KOHLER ENGINE S5 S4 BAIL SW. CLUTCH SW.
Hydraulisch schema Motor Right Side Pump Right Side B A Filter Expansion Tank Pump Left side B A Cooler Motor Left side Charge Pump Inlet Case Drain Reiniging en stalling 4. Carterolie verversen; zie Motoroliepeil controleren, blz. 27. 1. Schakel de aftakas uit en draai het contactsleuteltje op Uit. Verwijder het contactsleuteltje. 5. Ververs de hydraulische vloeistof; zie Onderhoud van het hydraulische systeem, blz. 31. 2.
9. Voeg een stabilizer/conditioner op aardoliebasis toe aan de brandstof in de tank. Volg de mengvoorschriften van de fabrikant van de stabilizer op. Gebruik geen stabilizer op alcoholbasis (ethanol of methanol). 15. U moet brandstof op de juiste wijze afvoeren. Verwerk deze overeenkomstig de plaatselijk geldende voorschriften. Belangrijk Benzine waaraan stabilizer/conditioner is toegevoegd, niet langer dan 90 dagen bewaren.
PROBLEEM Motor levert te weinig g vermogen. g Motor raakt oververhit. Abnormale trillingen. MOGELIJKE OORZAAK REMEDIE 1. Motor overbelast. 1. De rijsnelheid verminderen. 2. Luchtfilter vuil. 2. Luchtfilterelement reinigen. 3. Oliepeil in carter te laag. 3. Carter bijvullen met motorolie. 4. Koelribben en luchtkanalen onder ventilatorhuis verstopt. 4. Koelribben en luchtkanalen ontstoppen. 5. Bougie is aangetast, vuil of heeft onjuiste elektrodenafstand. 5.
PROBLEEM Aandrijving van machine is te fel. Maaidek komt omhoog als de aandrijving is ingeschakeld. Onregelmatige g g maaihoogte. g Messen draaien niet. MOGELIJKE OORZAAK 1. De omloopklep te ver gesloten afgesteld. REMEDIE 1. Omloopklep afstellen. 1. Mes(sen) niet scherp. 1. Mes(sen) slijpen. 2. Maaimes(sen) verbogen of niet in balans. 2. Nieuw(e) maaimes(sen) monteren. 3. Maaidek staat niet horizontaal. 3. Maaidek horizontaal stellen (dwarsrichting) en schuinstand (lengterichting) afstellen. 4.