User manual

119
5. Om de stroombegrenzing in te stellen draait u de instelknop naar links of naar rechts. Dit
wordt aangegeven d.m.v. een enigszins helderder cijfer. Druk kort op de instelknop. Het
cijfer achter de komma (1,0 of 0,1) van de dichtstbijzijnde eenheid verandert met elke druk
op de knop. Draai aan de knop om de waarde te veranderen.
6. Ukuntgrof(dichtstbijzijndeeenheid)ofjn(totopééntiende)instellen.
7. Wanneer de gewenste stroomwaarde ingesteld is, dan schakelt het display automatisch na
ca. 2 seconden terug naar de normale weergave.
Wanneer de voorgeprogrammeerde stroomsterkte bij normaal gebruik bereikt
wordt, dan schakelt de voedingsadapter over naar de stroombegrenzingsmodus
en reduceert daarbij de voltagewaarde. Deze handeling wordt weergegeven door
de rode C.C.-statusindicator. (2).
b) Het outputvoltage instellen
Het outputvoltage kan ingesteld worden via de VOLTAGE-instelknop (4).Hetgrofofjnafstellen
verloopt op dezelfde wijze als het instellen van de stroombegrenzing.
Door het brede instelgebied kan het zijn dat een voltage-instelling ca. 1-2
seconden duurt om zich vanaf een hoge op een lagere voltagewaarde in
te stellen.
Bij normaal gebruik werkt het apparaat werkt in constante voltagemodus. D.w.z.
dat de voedingsadapter continu een voorgeprogrammeerd outputvoltage levert.
Deze handeling wordt weergegeven door de groene C.V.-statusindicator. (2).
c) Een apparaat aansluiten op de voedingsadapter
Let er bij het aansluiten van een te gebruiken apparaat op dat het uit staat
wanneer het op de voedingsadapter aangesloten wordt. Het maximale
stroomverbruik van het aan te sluiten apparaat mag niet méér zijn dan wat
er in de specicaties van de technische gegevens vermeld staat.
Bij serieschakeling van de outputs van meerdere voedingsadapters
kunnen contactgevaarlijke voltages (> 75 V/DC) gegenereerd worden die
bij aanraking dodelijk kunnen zijn. Vanaf dit voltage mogen uitsluitend
dubbel-geïsoleerde accessoires (aansluitbekabeling, meetsnoeren, etc.)
gebruikt worden. Gebruik van ongeïsoleerde bekabeling en contacten moet
vermeden worden. Alle ongeïsoleerde plekken moeten afgedekt worden
met geschikte, vlambestendige isolatiematerialen of andere beschermende
maatregelen tegen direct contact en kortsluiting.
Zorg voor voldoende leidingdoorsnede voor de beoogde stroomsterkte.