Operation Manual
Instructiehandleiding BFM 13
gis
Bij dit toestel wordt het koude water, onderaan de tank, ingevoerd bij de
koudwaterinlaat (14). Door de branderkamer (50) en warmtewisselaar (11)
wordt de verbrandingswarmte overgedragen aan het water. Het opgewarmde
tapwater verlaat de tank bij de warmwateruitlaat (2). Als het toestel volledig met
water gevuld is, staat het voortdurend onder waterleidingdruk. Bij het aftappen
van warm water uit het toestel wordt er direct weer koud water toegevoegd.
De lucht die nodig is voor de verbranding wordt door de ventilator geforceerd in
de branderkamer gebracht.
Het gas dat nodig is voor de verbranding stroomt via het gasblok (16) in het
verdeelstuk (manifold). Het gasblok voor de BFM 120 is afwijkend (zie kader).
In de manifold bevinden zich inspuiters. Het gas spuit via deze inspuiters in de
staafbranders (36). De staafbranders vormen tezamen het branderbed. Bij de
inspuiting van het gas in de staafbranders wordt ook de primaire lucht uit de
branderkamer aangezogen die nodig is voor de verbranding. Door de nauwe
opening van de inspuiter wordt de gasstroom versneld. Hierdoor ontstaat een
onderdruk. Door de zuigende werking van deze onderdruk wordt de lucht mee
aangezogen (Venturi werking).
De ontsteking van het gas/luchtmengsel vindt in twee stappen plaats. Eerst
wordt met een vonkontsteker de waakvlam ontstoken. Vervolgens zorgt deze
waakvlam voor de volledige ontsteking.
De bij deze verbranding vrijkomende rookgassen worden door de
warmtewisselaar geleid. De warmtewisselaar is opgebouwd uit vlampijpen met
daarin wervelstrips. Deze vertragen het transport van de rookgassen waardoor
een beter rendement verkregen wordt.
De rookgassen verlaten het toestel via de topbox (46). De topbox voor de BFM
100 en 120 is afwijkend (zie kader).
Onder het branderbed is een luchtverdeelplaat (50) gemonteerd die tevens
dienst doet als stralingsschild. Bij condensvorming zal het condenswater via de
luchtverdeelplaat afgevoerd worden naar de sifon.
De PU-isolatielaag (24 voorkomt warmteverlies. Voor corrosiebescherming is
de binnenzijde van de tank geëmailleerd. De anodes (9) geven extra
bescherming.
2.3 Opwarmcyclus van
het toestel
Het gehele toestel wordt bestuurd door de branderautomaat (40) en de
regelthermostaat (41) of vorstthermostaat (44). De regelthermostaat en
vorstthermostaat meten beide, onafhankelijk, de watertemperatuur (T
water
). De
opwarmcyclus van het toestel wordt actief op het moment dat T
water
beneden
de drempelwaarde (T
set
) komt. De waarde van T
set
is afhankelijk van de
gekozen toestand van het toestel (8.2 "Bedrijfstoestanden"). Staat het toestel in
de ’OFF-mode’ (vorstbeveiliging) dan wordt deze waarde bepaald door de
vorstthermostaat (drempelwaarde = 20°C). Staat het toestel in de ’ONmode’
dan is de drempelwaarde via de regelthermostaat instelbaar (±40°C -±70°C).
Op het moment dat T
water
beneden T
set
komt sluit de desbetreffende
thermostaat (regel- of vorst) en constateert de branderautomaat een
warmtevraag. Het gasblok wordt geopend en het gas vermengt zich met lucht.
Dit mengsel wordt ontstoken met de vonkontsteker, en het water wordt
verwarmd. Zodra T
water
boven T
set
komt, gaat de thermostaat weer open. De
warmtevraag wordt opgeheven en de branderautomaat stopt de opwarmcyclus.
Zowel bij het sluiten als het openen hebben de thermostaten een bepaalde
marge. Deze marge noemen we hysterese. De hysterese is niet instelbaar.