Operation Manual

PHOTOSHOP CS3
Handboek
149
Kleurenpipetten aanpassen
Nadat u een kleurenpipet hebt toegevoegd, kunt u het desbetreffende pipet verplaatsen, verwijderen of verbergen of de
informatie over het monsterpunt in het palet Info wijzigen.
Een kleurenpipet verwijderen of verplaatsen
1 Selecteer het gereedschap Kleurenpipet .
2 Ga op een van de volgende manieren te werk:
Als u een kleurenpipet wilt verplaatsen, sleept u het pipet naar de nieuwe locatie.
Als u een kleurenpipet wilt verwijderen, sleept u het pipet buiten het documentvenster. U kunt ook Alt (Windows) of
Option (Mac OS) ingedrukt houden tot de aanwijzer verandert in een schaar. Vervolgens klikt u op het pipet.
U kunt alle kleurenpipetten verwijderen door op Wissen op de optiebalk te klikken.
Als u een kleurenpipet wilt verwijderen terwijl een dialoogvenster voor aanpassing is geopend, houdt u Alt+Shift
(Windows) of Option+Shift (Mac OS) ingedrukt terwijl u op het pipet klikt.
Kleurenpipetten in een afbeelding tonen en verbergen
Kies Weergave > Extras. Een vinkje geeft aan dat de kleurenpipetten worden weergegeven.
De weergave van kleurenpipetgegevens wijzigen in het palet Info
Als u in het palet Info kleurenpipetgegevens wilt weergeven of verbergen, kiest u Kleurenpipetten in het paletmenu. Een
vinkje geeft aan dat de kleurenpipetgegevens worden weergegeven.
Als u de kleurruimte wilt wijzigen waarin een kleurenpipet waarden weergeeft, plaatst u de aanwijzer op het
kleurenpipetpictogram in het palet Info, houdt u de muisknop ingedrukt en kiest u een andere kleurruimte in het menu.
Kleuraanpassingen begrijpen
Voordat u kleuren en tonen aanpast
Met de krachtige gereedschappen in Photoshop kunt u de kleur en tonaliteit (lichtheid, donkerheid en contrast) van een
afbeelding verbeteren, herstellen en corrigeren. Houd rekening met het volgende voordat u kleuren en tonen aanpast.
Gebruik een gekalibreerde monitor met een profiel. Dit is absoluut noodzakelijk voor het bewerken van afbeeldingen.
Als u geen gekalibreerde monitor met profiel gebruikt, ziet de afbeelding er op het scherm anders uit dan op de afdruk.
Wanneer u kleuren of tonen aanpast in een afbeelding, wordt bepaalde afbeeldingsinformatie genegeerd. Volg uw eigen
oordeel bij het bepalen van hoeveel correctie u wilt toepassen op een afbeelding.
Voor afbeeldingen waarin kleur belangrijk is en u zoveel mogelijk afbeeldingsgegevens wilt behouden, kunt u het best
werken met afbeeldingen van 16 bits per kanaal (16-bits afbeelding) in plaats van 8 bits per kanaal (8-bits afbeelding).
De gegevens gaan verloren als u de tonen en de kleur aanpast. Het verloren gaan van afbeeldingsgegevens heeft meer
gevolgen bij een 8-bits afbeelding dan bij een 16-bits afbeelding. Meestal zijn 16-bits afbeeldingen groter dan bestanden
van 8-bits afbeeldingen.
Maak een duplicaat of kopie van het afbeeldingsbestand. Als u werkt met een kopie van de afbeelding, hebt u de
beschikking over het origineel als dat nodig mocht zijn.
Verwijder eventuele onvolkomenheden, zoals stofjes, vlekken en krassen uit de afbeelding voordat u kleuren en tonen
aanpast.
Maak gebruik van aanpassingslagen om het toonbereik en de kleurbalans van een afbeelding aan te passen. Breng de
wijzigingen liever niet rechtstreeks op de afbeeldingslaag aan. Als u gebruikmaakt van aanpassingslagen, kunt u
teruggaan en opeenvolgende aanpassingen in de toon aanbrengen zonder gegevens uit de afbeeldingslaag te verwijderen.
Houd er rekening mee dat door het gebruik van aanpassingslagen de grootte van het afbeeldingsbestand toeneemt,
waardoor er ook meer van het RAM van de computer wordt gevraagd.