Operation Manual

PHOTOSHOP CS3
Handboek
63
waarmee een afbeelding wordt ingevoegd in een andere toepassing. U kunt de schaal van de afgedrukte afbeelding verder
bewerken met de opdracht Afdrukken. Wijzigingen die u hebt aangebracht met de opdracht Afdrukken zijn echter alleen
van invloed op de afgedrukte afbeelding, niet op de documentgrootte van het afbeeldingsbestand.
Als u de optie Nieuwe beeldpixels berekenen inschakelt voor de afbeelding, kunt u de afdrukafmetingen en de resolutie
onafhankelijk van elkaar wijzigen (en het totale aantal pixels in de afbeelding wijzigen). Als u Nieuwe beeldpixels berekenen
uitschakelt, kunt u of de afmetingen of de resolutie wijzigen. De andere waarde wordt dan automatisch gewijzigd door
Photoshop om het totale aantal pixels gelijk te houden. Voor de beste afdrukkwaliteit is het meestal verstandig de
afmetingen en de resolutie eerst te wijzigen zonder het aantal pixels te veranderen. Vervolgens kunt u indien nodig het
aantal pixels wijzigen.
1 Kies Afbeelding > Afbeeldingsgrootte.
2 Wijzig de afdrukafmetingen, de afbeeldingsresolutie of beide:
Als u alleen de afdrukafmetingen of alleen de resolutie wilt wijzigen en het totale aantal pixels in de afbeelding op
verhoudingsgewijs wilt aanpassen, selecteert u Nieuwe beeldpixels berekenen en kiest u vervolgens een
interpolatiemethode.
Als u de afdrukafmetingen en resolutie wilt wijzigen zonder het totale aantal pixels in de afbeelding aan te passen,
schakelt u de optie Nieuwe beeldpixels berekenen uit.
3 Selecteer Verhoudingen behouden als u de huidige verhouding tussen de breedte en de hoogte van de afbeelding wilt
behouden. Als deze optie is ingeschakeld, wordt de breedte automatisch gewijzigd wanneer u de hoogte wijzigt, en
omgekeerd.
4 Voer onder Documentgrootte nieuwe waarden in voor de hoogte en de breedte. Kies desgewenst een nieuwe
maateenheid. Voor de optie Breedte worden de breedte en tussenruimte gebruikt die zijn opgegeven bij Voorkeuren voor
eenheden en linialen.
5 Voer een nieuwe waarde in voor Resolutie. Kies desgewenst een nieuwe maateenheid.
Als u de oorspronkelijke waarden in het dialoogvenster Afbeeldingsgrootte wilt herstellen, houdt u Alt (Windows) of Option
(Mac OS) ingedrukt en klikt u op Herstellen.
Zie ook
Afbeeldingen plaatsen en schalen” op pagina 464
Afbeeldingen afdrukken” op pagina 462
“Het aantal kolommen voor een afbeelding opgeven” op pagina 39
“Halftoonrasterattributen selecteren” op pagina 471
Een geschikte resolutie voor een afbeelding bepalen
Als u van plan bent een afbeelding af te drukken met een halftoonraster, is het bereik van geschikte afbeeldingsresoluties
afhankelijk van de rasterfrequentie van het uitvoerapparaat. In Photoshop kunt u de aanbevolen afbeeldingsresolutie
bepalen op basis van de rasterfrequentie van het uitvoerapparaat.
Opmerking: Als de afbeeldingsresolutie meer dan 2,5 keer de rasterfrequentie bedraagt, verschijnt een waarschuwingsbericht
wanneer u probeert de afbeelding af te drukken. Dit betekent dat de afbeeldingsresolutie hoger is dan nodig voor de printer. Sla
in dat geval een kopie van het bestand op en verlaag vervolgens de resolutie.
1 Kies Afbeelding > Afbeeldingsgrootte.
2 Klik op Automatisch.
3 Voer bij Raster de rasterfrequentie van het uitvoerapparaat in. Kies indien nodig een andere maateenheid. De
rasterwaarde wordt alleen gebruikt om de afbeeldingsresolutie te berekenen, niet om het raster voor afdrukken in te stellen.
Opmerking: U stelt het halftoonraster voor afdrukken in het dialoogvenster Halftoonraster in, dat toegankelijk is via de
opdracht Afdrukken.