Alfa 604.31.
Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Uw Alfa GT is ontworpen om maximale veiligheid, comfort en rijplezier te garanderen. Dit instructieboekje helpt u snel vertrouwd te raken met de eigenschappen en de werking van uw auto. De volgende pagina’s bevatten de volledige informatie waarmee u maximaal kunt profiteren van uw Alfa GT. Bovendien zult u belangrijke aanwijzingen vinden voor uw veiligheid, het in conditie houden van de auto en milieubewust autorijden.
ABSOLUUT LEZEN! BRANDSTOF TANKEN K Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON. JTD-motoren: tank uitsluitend diesel voor motorvoertuigen conform de Europese specificatie EN590. Het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor onherstelbaar beschadigen en het vervallen van de garantie tot gevolg hebben.
BESCHERMING VAN HET MILIEU U De auto is uitgerust met een diagnosesysteem, dat continu controles uitvoert op de componenten die van invloed zijn op de uitlaatgasemissie zodat overmatige vervuiling van het milieu wordt voorkomen. ELEKTRISCHE APPARATUUR 쇵 Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die stroom verbruiken (waardoor de accu langzaam kan ontladen), wendt u dan tot de Alfa Romeo-dealer.
Bij vragen of problemen op servicegebied dient u zich bij voorkeur te wenden tot de dealer die de auto heeft verkocht, hoewel u voor onderhoud of reparatie natuurlijk op ieder erkend Alfa Romeo-servicepunt een beroep kunt doen. Service- en garantiehandleiding Bij elke nieuwe auto ontvangt de eigenaar het boekje “Alfa tot uw dienst”, waarin alle diensten zijn omschreven waar u recht op hebt. In het boekje is ook het garantiecertificaat opgenomen met een complete vermelding van de bijbehorende voorwaarden.
DE SYMBOLEN IN DIT BOEK Op deze pagina zijn de symbolen afgebeeld die in dit boekje worden gebruikt om de aandacht te richten op een bepaald onderwerp. VEILIGHEID VAN DE INZITTENDEN BESCHERMING VAN HET MILIEU Let op. Het niet of gedeeltelijk opvolgen van deze instructies kan gevaar opleveren voor de inzittenden. Aanwijzing voor het juiste gedrag, zodat het gebruik van de auto zo min mogelijk schade aan het milieu oplevert. CONDITIE VAN DE AUTO Let op.
WEGWIJS IN UW AUTO WEGWIJS IN UW AUTO SYMBOLEN ALFA ROMEO CODE Op of in de nabijheid van enkele onderdelen van uw Alfa GT zijn plaatjes met een bepaalde kleur aangebracht met daarop symbolen die uw aandacht vragen en die voorzorgsmaatregelen aangeven die u in acht moet nemen als u met het betreffende onderdeel te maken krijgt. Onder de motorkap bevindt zich een plaatje met een korte samenvatting van de symbolen (fig.1).
– het start-/contactslot – het slot in het bestuurdersportier en (optional voor bepaalde uitvoeringen/ markten) het slot van het passagiersportier De codes op de CODE-card moeten op een veilige plaats worden opgeborgen, maar niet in de auto. Wij raden u aan de elektronische code van de CODE-card te noteren en altijd bij u te hebben, omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart.
WEGWIJS IN UW AUTO De metalen baard (A) van de sleutel dient voor: – het start-/contactslot – het slot in het bestuurdersportier en (optional voor bepaalde uitvoeringen/markten) het slot van het passagiersportier – de sleutelschakelaar voor uitschakeling van de airbag aan passagierszijde Druk voor het uitklappen van de metalen baard in de handgreep op knop (B). Gebruik voor het uittrekken van de bevestigingsring (F) een dunne stift (bijv: een balpen) en verplaats de ring in de richting van de pijl.
Iedere keer als u de contactsleutel in stand STOP zet, dan schakelt de Alfa Romeo CODE de functies van de elektronische regeleenheid van de motor uit. Als u bij het starten van de motor de sleutel in stand MAR draait, dan stuurt het Alfa Romeo CODE-systeem een code naar de regeleenheid van de motor die, als de code wordt herkend, de blokkering van de functies opheft. De geheime, versleutelde en variabele code wordt door de sleutel verzonden en heeft meer dan 4 miljard combinaties.
WEGWIJS IN UW AUTO 2) Als bij uitvoeringen zonder instelbaar multifunctioneel display, het lampje knippert, dan wordt de auto niet beveiligd door het startblokkeringssysteem. Deze situatie wordt bij auto’s met instelbaar multifunctioneel display aangegeven door een brandend lampje in combinatie met de boodschap: “CODESYSTEEM NIET GEPROGRAMMEERD”. Wendt u direct tot de Alfa Romeo-dealer om alle sleutels in het geheugen te laten opslaan.
BESCHRIJVING Het systeem bestaat uit: een zender, een ontvanger, een regeleenheid met sirene en bewegingssensoren. Het diefstalalarm wordt bediend door een ontvanger in de auto en wordt in- en uitgeschakeld met de in de sleutel ingebouwde afstandsbediening die een versleutelde, variabele code verzendt.
WEGWIJS IN UW AUTO Bewaking Als na het inschakelen het lampje (Afig. 7) op het dashboard gaat knipperen, dan geeft dit aan dat het systeem de auto bewaakt. Het lampje knippert zolang als het systeem de auto bewaakt. BELANGRIJK De werking van het diefstalalarm verschilt per land. Zelfdiagnose en controle van portieren, achterklep en motorkap Als u na het inschakelen van het alarm een tweede “BIEP” hoort, moet u het systeem uitschakelen door op knop (B-fig.
Bij ingeschakeld systeem wordt het alarm in de volgende gevallen geactiveerd: – als een van de portieren, de motorkap of de achterklep wordt geopend; – als de accu wordt losgekoppeld of de elektrische bedrading wordt doorgesneden; – als iets in het interieur komt, bijv. bij het breken van de ruiten (volumetrische beveiliging); – bij een startpoging (contactsleutel in stand MAR); – optillen/kantelen van de auto (bepaalde uitvoeringen/markten).
WEGWIJS IN UW AUTO START-/CONTACTSLOT BELANGRIJK Laat het slot niet in deze stand staan als de motor is uitgeschakeld. – AVV: stand zonder vergrendeling voor het starten van de motor. CONTACTSLOT (fig. 8) De sleutel kan in de volgende vier standen worden gezet: – STOP: motor uit, sleutel uitneembaar, startblokkering ingeschakeld, stuurslot vergrendeld en alle verbruikers, behalve die met voeding niet via het contactslot (bijv. waarschuwingsknipperlichten), uitgeschakeld. – MAR: contact aan.
PORTIEREN VAN BINNENUIT OPENEN/SLUITEN Inschakelen: – zet de sleutel in stand STOP of PARK, trek de sleutel uit het start-/contactslot en draai het stuur totdat het vergrendelt. Controleer voordat u een portier opent of u dit op een veilige manier kunt doen. Uitschakelen: – draai het stuur iets heen en weer, terwijl u de sleutel in stand MAR draait. VAN BUITENAF ONT-/VERGRENDELEN Voorportieren Verwijder de sleutel nooit uit het contactslot als de auto nog in beweging is.
WEGWIJS IN UW AUTO CENTRALE PORTIERVERGRENDELING Met de portiervergrendeling kunnen de portieren gelijktijdig worden ver- en ontgrendeld. De centrale portiervergrendeling werkt alleen als de portieren volledig zijn gesloten. Als dat niet het geval is, dan wordt de vergrendeling niet uitgevoerd. ZITPLAATSEN VOOR Alle afstellingen mogen uitsluitend bij een stilstaande auto worden uitgevoerd.
RUGLEUNING OMKLAPPEN (fig. 12) Draai aan de knop (D) totdat de gewenste stand is bereikt. Trek voor toegang tot de zitplaatsen achter aan handgreep (E), kantel de rugleuning naar voren, waarbij tevens de stoel vrij naar voren kan schuiven. HOOGTEVERSTELLING BESTUURDERSSTOEL (fig. 12) Trek, voor het omhoog verplaatsen van de stoel, de hendel (B) omhoog. Beweeg de hendel vervolgens op en neer, totdat de gewenste zithoogte is bereikt en laat de hendel los.
WEGWIJS IN UW AUTO STOELVERWARMING (fig. 14) HOOFDSTEUNVERSTELLING (fig. 15) U kunt de stoelverwarming, die op bepaalde uitvoeringen aanwezig is, in- en uitschakelen met de schakelaar (A) aan de buitenzijde van de stoel. Om de veiligheid van de inzittenden te vergroten, zijn de hoofdsteunen in hoogte verstelbaar. Het lampje (B) op de knop gaat branden als deze functie wordt ingeschakeld. Verstellen: druk op knop (A) en verplaats de hoofdsteun omhoog of omlaag totdat hij hoorbaar vergrendelt.
De stoffen bekleding van uw auto is langdurig bestand tegen slijtage die ontstaat bij een normaal gebruik van de auto. Hevig en/of langdurig wrijven met kledingaccessoires zoals metalen gespen, sierknopen en klittenbandsluitingen, moet echter absoluut worden vermeden omdat hierdoor grote druk ontstaat op een bepaalde plek op de bekleding, waardoor deze plek kan slijten en de bekleding beschadigd wordt.
WEGWIJS IN UW AUTO Maximale vergroting Ga als volgt te werk: – zorg dat de sluitingen van de zijgordels zijn opgeborgen in de respectievelijke uitsparingen op de rugleuning (A-fig. 20) en de gesp (B) van de heupgordel in de steun (C) is geplaatst. – trek aan de handgrepen in het midden van de zittingen en klap de zittingen naar voren; – zet de hoofdsteunen in de hoogste stand, druk beide knoppen (A-fig.
Ga voor het gedeeltelijk neerklappen als volgt te werk: – klap de gewenste zitting naar voren met behulp van de lus in het midden van de zitting; – plaats de veiligheidsgordel opzij en controleer of de gordel niet gespannen is of gedraaid zit; – trek de borghendel van de rugleuning omhoog en kantel de rugleuning naar voren. Achterbank in de stand voor normaal gebruik zetten HOOFDSTEUNEN VERSTELLEN (fig.
WEGWIJS IN UW AUTO CENTRALE ARMSTEUN (fig. 25) De armsteun (A) (aanwezig op enkele uitvoeringen) kan omlaag worden gezet, zoals in de afbeelding is aangegeven. BAGAGENET (optional) STUURWIEL Het bagagenet (fig. 26) is op bepaalde uitvoeringen beschikbaar en dient voor het vastzetten van lading en/of het transport van lichte voorwerpen. De stand van het stuurwiel kan door de bestuurder zowel axiaal als verticaal worden versteld. Ontgrendel hiervoor de hendel (A-fig.
BUITENSPIEGELS Inklappen (fig. 30) Elektrische verstelling (fig. 29) BINNENSPIEGEL De spiegel is voorzien van een beveiligingsmechanisme, waardoor de spiegel bij een krachtige botsing losschiet. Met het hendeltje (A-fig. 28) kan de spiegel in twee standen worden gezet: normaal of anti-verblindingsstand.
WEGWIJS IN UW AUTO Ontwaseming/ontdooiing (fig. 31-32) De elektrisch verstelbare buitenspiegels zijn voorzien van verwarmingselementen, die worden ingeschakeld als de achterruitverwarming met de knop (A) wordt ingeschakeld. Met de elementen worden de spiegels ontwasemd of ontdooid. BELANGRIJK De functie is voorzien van een tijdschakeling, waardoor de functie na enige minuten automatisch wordt uitgeschakeld.
Passagierszijde (fig. 34) Met de schakelaar (A) kan de ruit aan de passagierszijde worden bediend. De werking van de schakelaar en het ruitmechanisme is gelijk aan de werking van de ruit aan de bestuurderszijde. Onzorgvuldig gebruik van de elektrische ruitbediening kan gevaarlijk zijn.
WEGWIJS IN UW AUTO Bij alle uitvoeringen kunt u, nadat de portieren zijn ontgrendeld, de betreffende druktoets op de afstandsbediening ongeveer 2 seconden ingedrukt houden. Hierdoor openen de ruiten. BELANGRIJK Als de voedingsspanning van de regeleenheden onderbroken is geweest (loskoppelen of vervangen van de accu en vervangen van de zekeringen voor de elektrische ruitbediening), dan moet de automatische werking van de ruiten worden hersteld (bepaalde uitvoeringen/markten).
Als de auto op een steile helling staat, kan de rolautomaat blokkeren; dit is een normaal verschijnsel. Bovendien blokkeert de rolautomaat als u de gordel snel uittrekt. Hij blokkeert ook bij hard remmen, botsingen en bij hoge snelheden in bochten. HOOGTEVERSTELLING VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS VOOR De hoogte van de gordel moet altijd worden aangepast aan het postuur van de inzittende: zo wordt de kans op letsel bij een ongeval verkleind.
WEGWIJS IN UW AUTO Veiligheidsgordels achter Gordel vastmaken: trek de gordel zonder te forceren uit de rolautomaat, zodat wordt voorkomen dat de gordelband draait, en steek vervolgens gesp (A-fig. 37) in sluiting (B). Gordel losmaken: druk op knop (E). De veiligheidsgordels achter moeten worden omgelegd zoals is aangegeven in het schema van fig. 38. Het fig. 39 geeft onjuist omgelegde gordels weer. Zie voor het omklappen van de rugleuning de beschrijvingen in de paragraaf “Bagageruimte vergroten”.
De gordelspanner behoeft geen enkel onderhoud of smering. Elke verandering van de oorspronkelijke staat zal de doelmatigheid verminderen. Als de gordelspanner door extreme natuurlijke omstandigheden (bijv. overstromingen, zeestormen) met water en modder in contact is geweest, dan moet de spanner worden vervangen. De gordelspanner werkt slechts een maal. Als de gordelspanners hebben gewerkt, moet u zich tot de Alfa Romeo-dealer wenden om de spanners te laten vervangen.
WEGWIJS IN UW AUTO BELANGRIJK De gordelband mag nooit gedraaid zijn. Het diagonale gordelgedeelte moet via het midden van de schouder schuin over de borst liggen. Het horizontale gordelgedeelte moet over het bekken (fig. 41) en niet over de buik liggen. Gebruik geen voorwerpen (wasknijpers, klemmen enz.) die een goed aansluiten van de gordel op het lichaam verhinderen.
HOE U DE VEILIGHEIDSGORDELS IN OPTIMALE STAAT HOUDT Voor het juiste onderhoud van de veiligheidsgordels moeten de volgende aanwijzingen zorgvuldig worden opgevolgd: – zorg dat de gordel goed uitgetrokken en niet gedraaid is; controleer ook of de oprolautomaat zonder haperingen werkt; – vervang de gordels na een ongeval, ook al zijn ze ogenschijnlijk niet beschadigd.
WEGWIJS IN UW AUTO KINDEREN VEILIG VERVOEREN Voor optimale bescherming bij een ongeval moeten alle inzittenden zittend reizen en beschermd worden door goedgekeurde veiligheidssystemen. Dit geldt met name voor kinderen. Dit is een wettelijk voorschrift volgens richtlijn 2003/20/EU in alle lidstaten van de Europese Unie. Het hoofd van kleine kinderen is in verhouding met de rest van het lichaam groter en zwaarder dan dat van volwassenen, terwijl spieren en botstructuur nog niet volledig zijn ontwikkeld.
GROEP 1 (fig. 44) Kinderen tot 13 kg moeten in zitjes worden vervoerd die achterstevoren zijn geplaatst, waardoor het achterhoofd wordt gesteund en bij plotseling remmen de nek niet wordt belast. Kinderen met een gewicht tussen 9 en 18 kg moeten worden vervoerd in kinderzitjes met een kussen die naar voren zijn gekeerd, waarbij de veiligheidsgordel van de auto zowel het kinderzitje als het kind op zijn plaats moet houden.
WEGWIJS IN UW AUTO GROEP 2 (fig. 45) GROEP 3 (fig. 46) Kinderen met een gewicht tussen 15 en 25 kg kunnen direct door de veiligheidsgordels van de auto worden beschermd. Bij kinderen met een gewicht tussen 22 en 36 kg is de borstomvang van dien aard dat de kinderen gewoon tegen de rugleuning kunnen steunen en niet meer in een kinderzitje hoeven te worden vervoerd. Kinderen moeten zo in de kinderzitjes worden geplaatst, dat het diagonale gordelgedeelte schuin over de borst en niet langs de nek ligt.
De auto voldoet aan de nieuwe Europese 2000/3/EU-richtlijnen voor de montage van kinderzitjes op de verschillende plaatsen in de auto.
WEGWIJS IN UW AUTO Hieronder zijn de richtlijnen voor een veilig vervoer van kinderen aangegeven. U dient zich hieraan te houden: – Wij raden u aan de kinderzitjes altijd op de zitplaatsen achter te monteren, omdat die plaatsen bij een ongeval de meeste bescherming bieden. – Als de frontairbag aan passagierszijde buiten werking wordt gesteld, moet altijd gecontroleerd worden of de airbag daadwerkelijk is uitgeschakeld: het betreffende lampje F op het instrumentenpaneel moet continu branden.
MONTAGE ISOFIX-KINDERZITJE Vanwege de verschillen in omvang, kunnen op de achterbank maximaal twee traditionele kinderzitjes worden gemonteerd of twee Isofix-kinderzitjes. Op de passagiersstoel voor kunnen alleen traditionele kinderzitjes worden gemonteerd. Groep 0 en 0+ Bij kinderen in deze gewichtsgroep (kinderen met een gewicht tot 13 kg) moet het kinderzitje achterstevoren zijn gekeerd en moet het kind door de gordels (D-fig. 48) van het zitje beschermd worden.
WEGWIJS IN UW AUTO Groep 1 Ga voor een correcte montage van het kinderzitje als volgt te werk: – controleer of de ontgrendelhendel (Bfig. 49) in ruststand (ingetrokken) staat; In deze opstelling wordt het kind ook beschermd door de veiligheidsgordels van de auto en door de bovenste gordel: zie de handleiding van het kinderzitje voor het correct omleggen van de veiligheidsgordels van de auto.
Bij een ongeval kan een inzittende die geen veiligheidsgordel heeft omgelegd, in contact komen met een airbag die nog niet volledig opgeblazen is. Hierdoor wordt de inzittende minder door de airbag beschermd. De frontairbags kunnen in de volgende gevallen niet worden geactiveerd: – bij frontale botsingen, met een ander deel van de auto dan het front, tegen makkelijk vervormbare objecten (bijv.
WEGWIJS IN UW AUTO FRONTAIRBAG AAN PASSAGIERSZIJDE Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen met een groter volume dan dat aan bestuurderszijde. Het kussen is in een daarvoor bestemde ruimte in het dashboard (fig. 51) geplaatst. Monteer absoluut geen kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel voor als de frontairbag aan passagierszijde is ingeschakeld.
ZIJ-AIRBAGS HEADBAG (fig. 54) (SIDEBAGS - HEADBAGS) BELANGRIJK Bedien de schakelaar alleen als de motor is uitgezet en de contactsleutel is uitgenomen. SIDEBAG (fig. 53) De headbag is een “gordijn”-systeem, dat zich aan de zijkant in de hemelbekleding bevindt en dat is afgedekt met een afwerklijst. De headbags bieden bescherming aan het hoofd van de inzittenden voor en achter tijdens een zijdelingse botsing, dankzij het grote effectieve oppervlak van de kussens.
WEGWIJS IN UW AUTO BELANGRIJK De frontairbags en/of zij-airbags kunnen worden geactiveerd bij krachtige stoten aan de onderzijde van de carrosserie, bijvoorbeeld bij zware botsingen tegen drempels of stoepranden of obstakels op het wegdek of als de auto terecht komt in grote gaten of verzakkingen in het wegdek. BELANGRIJK Als de airbag in werking treedt, ontsnapt een beetje rook.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje ¬ gaat niet branden of blijft branden tijdens het rijden, dan is er mogelijk een storing in de veiligheidssystemen; in dat geval kunnen de airbags of gordelspanners niet geactiveerd worden bij een ongeval of, in een zeer beperkt aantal gevallen, niet op de juiste wijze geactiveerd worden. Voordat u verder rijdt, dient u contact op te nemen met de Alfa Romeo-dealer om het systeem direct te laten controleren.
WEGWIJS IN UW AUTO Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje F (met de schakelaar voor uitschakeling van frontairbag aan passagierszijde in stand ON) enige seconden branden en vervolgens enige seconden knipperen, om aan te geven dat de airbag aan passagierszijde bij een ongeval wordt geactiveerd. Hierna moet het lampje doven. De stoelen mogen niet met water worden afgenomen of met stoom worden gereinigd (met de hand of in een automatisch wasapparaat).
Grootlicht (fig. 58) De buitenverlichting wordt ingeschakeld als u de draaiknop van stand O in stand 6 zet. Als de draaiknop in stand 2 staat, dan kan worden overgeschakeld tussen dimen grootlicht door de hendel naar het dashboard te drukken (vergrendelde stand). Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 1 branden. Tegelijkertijd gaat op het instrumentenpaneel lampje 3 branden. Dimlichten (fig. 57) De dimlichten worden ingeschakeld als u de draaiknop van stand 6 in stand 2 zet.
WEGWIJS IN UW AUTO Grootlichtsignaal (fig. 59) Het grootlichtsignaal kan worden gegeven door de hendel naar het stuurwiel te trekken (onvergrendelde stand), ongeacht de stand van de draaiknop. Tegelijkertijd gaat op het instrumentenpaneel lampje 1 branden. BELANGRIJK Het grootlichtsignaal wordt gegeven met het grootlicht. Om bekeuringen te vermijden, dient u zich aan de geldende verkeerswetgeving te houden. Richtingaanwijzers (fig.
Met de rechter hendel kunt u de ruitenwissers/-sproeiers voor bedienen. Als de ruitensproeiers worden ingeschakeld, dan worden ook de koplampsproeiers (indien aanwezig) ingeschakeld. Ruitenwissers - Ruitensproeiers (fig. 62-63) De hendel kan in vijf verschillende standen worden gezet: A - Ruitenwissers uitgeschakeld. B - Ruitenwissers wissen met interval. A0A0616b Draai als de hendel in stand (B) staat, de draaiknop (F) op een van de vier intervalstanden: ■ = lang interval. ■■ = gemiddeld interval.
WEGWIJS IN UW AUTO Regensensor (fig. 64) De regensensor (A) (indien aanwezig) is een elektronische voorziening voor de ruitenwissers en zorgt ervoor dat de frequentie van de slagen van de ruitenwissers, tijdens het wissen met interval, automatisch wordt aangepast aan de hoeveelheid regen op de ruit. Alle andere door de rechter hendel geregelde functies worden hier niet door beïnvloed. De regensensor wordt automatisch ingeschakeld als u de rechter hendel in stand (B-fig.
Deze functie werkt als u, bij ingeschakeld dim-/grootlicht, de ruitensproeiers inschakelt. BELANGRIJK Bij sommige uitvoeringen schakelt de klimaatregeling automatisch de recirculatiestand in als de koplampsproeiers inschakelen. Hierdoor wordt voorkomen dat de geur van de reinigingsvloeistof het interieur bereikt.
WEGWIJS IN UW AUTO – OFF in deze stand is het systeem uitgeschakeld; – ON in deze stand werkt het systeem. Als de draaiknop (A) in deze stand staat, dan brandt het lampje Ü op het instrumentenpaneel. Met draaiknop (B) kunt u de ingestelde snelheid van de auto opslaan en aanhouden of de ingestelde snelheid verhogen of verlagen. Zet draaiknop (B) in stand (+) om de snelheid op te slaan of om de ingestelde snelheid te verhogen. Zet draaiknop (B) in stand (–) om de ingestelde snelheid te verlagen.
OPGESLAGEN SNELHEID WISSEN De opgeslagen snelheid kan op twee manieren worden verlaagd: De opgeslagen snelheid wordt automatisch gewist als de motor wordt uitgezet of als u draaiknop (A) in de stand OFF zet. 1) schakel het systeem uit (bijvoorbeeld door het rempedaal in te trappen) en sla vervolgens de nieuwe snelheid op (zet draaiknop (B) ten minste drie seconden in stand (+); 2) houd draaiknop (B) in stand (–), totdat de nieuwe snelheid is bereikt die automatisch zal worden opgeslagen.
WEGWIJS IN UW AUTO DASHBOARD (Zie voor de uitvoeringen met stuur rechts, het dashboard en de instrumenten in de betreffende paragraaf achter in de boek) A0A0748b fig. 67 52 1. Verstelbare uitstroomopeningen zijkant - 2. Vaste luchtroosters voor zijruiten - 3. Bedieningshendel buitenverlichting - 4. Instrumentenpaneel - 5. Drukknop achterklepontgrendeling - 6. Pasjeshouder (voor bepaalde uitvoeringen/markten) - 7. Autoradio (voor bepaalde uitvoeringen/markten) - 8.
WEGWIJS IN UW AUTO INSTRUMENTEN A. Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve - B. Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur - C. Snelheidsmeter - D. Kilometertellerdisplay (kilometertotaalteller, dagteller en weergave stand koplampverstelling) - E. Instelbaar multifunctioneel display - F. Toerenteller OPMERKING Bij JTDM-uitvoeringen heeft de toerenteller een schaal tot 6000 toeren/min. A0A0760b fig. 68 - benzine-uitvoeringen A.
WEGWIJS IN UW AUTO A. Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve - B. Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur - C. Snelheidsmeter - D. Kilometertellerdisplay (kilometertotaalteller, dagteller en weergave stand koplampverstelling) - E. Instelbaar multifunctioneel display - F. Toerenteller A0A0759b fig. 70 - uitvoering Q2 diesel A. Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve - B.
WEGWIJS IN UW AUTO A. Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve - B. Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur - C. Snelheidsmeter - D. Kilometertellerdisplay (kilometertotaalteller, dagteller en weergave stand koplampverstelling) - E. Instelbaar multifunctioneel display - F. Toerenteller A0A0752b fig. 71a - uitvoering 2.0 JTS Selespeed Black Line A. Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve - B.
WEGWIJS IN UW AUTO SNELHEIDSMETER De snelheidsmeter (A-fig. 72) geeft de snelheid van de auto aan. KILOMETERTELLER Dit is een display (B-fig. 72) met twee tellers voor de weergave van de kilometertotaal- en de dagtellerstand. Ook wordt de stand van de koplampverstelling aangegeven. Op het display wordt weergegeven: – op de eerste regel (6 cijfers) de totaalstand Houd om de dagteller op nul te zetten de drukknop (A-fig. 73) op het paneel naast de stuurkolom enige seconden ingedrukt.
Dit instrument geeft het brandstofniveau in de tank aan. KOELVLOEISTOFTEMPERATUURMETER MET WAARSCHUWINGSLAMPJE VOOR TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR Het waarschuwingslampje K (A-fig. 76) geeft aan wanneer er nog ongeveer 7 liter brandstof aanwezig is. Het instrument geeft de temperatuur aan van de motorkoelvloeistof, zodra de koelvloeistoftemperatuur hoger wordt dan ongeveer 50°C. BELANGRIJK Onder bepaalde omstandigheden (bijv.
WEGWIJS IN UW AUTO DIGITAAL MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY (indien van toepassing) Op het digitale multifunctionele display kan de volgende informatie worden weergegeven: tijd, buitentemperatuur, instellingen zoemer (in-/uitschakelen geluidssignaal), lichtsterkteregeling, stand van brandstofnoodschakelaar (FPS on). BEDIENINGSKNOPPEN (fig.
Minuten instellen Uren instellen Druk 2 keer op knop MODE Q, zodat de minuten gaan knipperen. Stel met knop ▲ of ▼ de gewenste minuten in. Druk op knop MODE Q, zodat de uren gaan knipperen. Stel met knop ▲ of ▼ het gewenste uur in. Elke keer als u de knop indrukt, verspringt het klokje een eenheid. Als u de betreffende knop ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug.
WEGWIJS IN UW AUTO LICHTSTERKTEREGELING (fig. 79-80) Met deze functie kan de lichtsterkte van het instrumentenpaneel, de kilometerteller (kilometertotaal- en dagtellerstand en weergave koplampverstelling), het display voor klok/buitentemperatuur en het radiodisplay worden geregeld.
Het instelbare multifunctionele display kan alle nuttige en noodzakelijke informatie tijdens de rit weergeven: INFORMATIE OVER DE AUTO ❒ Trip computer. ❒ Lichtsterkteregeling. INFORMATIE OP HET BEGINSCHERM ❒ Weergave storingen met bijbehorend symbool. ❒ Klokje (A-fig. 82). ❒ Weergave waarschuwingen met bijbehorend symbool (bijv: kans op gladheid). ❒ Buitentemperatuur (B). ❒ Datum (C). ❒ Weergave ingeschakelde versnelling (alleen uitvoeringen 2.0 JTS Selespeed).
WEGWIJS IN UW AUTO “SETUP-MENU” In het “Setup-menu” kunnen, door het indrukken van de knoppen MODE en ▲/▼ (zie fig. 83), de instellingen worden uitgevoerd die beschreven staan op de volgende pagina’s. Het Setup-menu kan worden geactiveerd door de knop MODE kort in te drukken. Het menu bestaat uit een aantal functies dat “cyclisch” wordt weergegeven fig. 84.
Als u de contactsleutel in stand MAR zet, dan wordt op het display gedurende enkele seconden het motoroliepeil weergegeven. Tijdens deze fase kan de weergave worden onderbroken en naar het volgende scherm worden doorgegaan door kort op de knop MODE te drukken. In fig. 86 wordt een oliepeil onder de minimum waarde weergegeven. De balkjes zijn in deze situatie geheel leeg. In fig. 87 wordt een oliepeil boven de maximum waarde weergegeven. De balkjes zijn in deze situatie geheel vol.
WEGWIJS IN UW AUTO DIMMER SNELHEID Met deze functie kan de lichtsterkte worden geregeld (verhogen/verlagen) van het instrumentenpaneel, de kilometerteller (kilometertotaal- en dagtellerstand), weergave koplampverstelling, het display voor de autoradio en het display voor het navigatiesysteem (indien aanwezig) en de klimaatregeling met gescheiden temperatuurregeling (indien aanwezig). Met deze functie kan de snelheidslimiet van de auto (in km/h of mph) worden ingesteld.
KLOK DATUM Met deze functie kan TRIP B worden in-/ uitgeschakeld (ON/OFF). De functie geeft informatie over het GEMIDDELDE BRANDSTOFVERBRUIK B, GEMIDDELDE SNELHEID B, REISTIJD B en AFGELEGDE AFSTAND B tijdens een “deeltraject” dat onderdeel is van een “algemeen traject” (zie voor meer informatie de paragraaf “Trip Computer”). Met deze functie kunt u het klokje (uren - minuten) instellen. Met deze functie kan de datum worden ingesteld (dag - maand - jaar).
WEGWIJS IN UW AUTO ZOMERTIJD 12/24-WEERGAVE Met deze functie kan de zomertijd worden in- en uitgeschakeld (ON/OFF) (1 uur ten opzichte van de wintertijd). Met deze functie kan de tijd worden weergegeven in 12h of 24h.
TAAL EENHEID Tijdens het gebruik van het navigatiesysteem kan met deze functie de weergave (pictogrammen) op het display van het navigatiesysteem op het display van het instrumentenpaneel worden in-/uitgeschakeld (ON/OFF). Met deze functie kan de taal worden gekozen van de berichten op het display. Met deze functie kan de meeteenheid worden ingesteld van de afgelegde afstand (km of mijl), het brandstofverbruik (l/100 km, km/l of mpg) en de temperatuur (°C of °F).
WEGWIJS IN UW AUTO ❒ druk kort op de knop MODE om de meeteenheid van het brandstofverbruik in te stellen (of houd de knop ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm); ❒ als de meeteenheid “km” was, verschijnt op het display het opschrift “l/100km” of “km/l”: druk op de knoppen ▲/▼ om de instelling uit te voeren.
Algemene informatie Met de functie “Trip computer” kan op het display informatie worden weergegeven over de werking van de auto. Deze functie bestaat uit GENERAL TRIP, dat betrekking heeft op de hele rit van de auto, en TRIP B, dat betrekking heeft op een deeltraject. Deze laatste functie vormt een onderdeel (zoals is afgebeeld in de fig.) van het totale traject van de auto. Beide functies kunnen op nul worden gezet (reset - begin van een nieuwe rit).
WEGWIJS IN UW AUTO GENERAL TRIP geeft informatie over: ❒ Gemiddeld verbruik ❒ Huidig verbruik ❒ Gemiddelde snelheid ❒ Reistijd ❒ Autonomie (actieradius) ❒ Afgelegde afstand TRIP B geeft informatie over: ❒ Gemiddeld verbruik B ❒ Gemiddelde snelheid B ❒ Reistijd B ❒ Afgelegde afstand B 70 Weergegeven gegevens Gemiddeld verbruik Geeft het gemiddelde brandstofverbruik aan vanaf het begin van een nieuwe rit. Huidig verbruik Geeft constant bijgewerkt het actuele brandstofverbruik aan.
Nieuwe rit Begint als een reset is uitgevoerd: ❒ “handmatig” door de gebruiker door de knop SET even ingedrukt te houden; ❒ “automatisch” als de “afgelegde afstand” de waarde 9999,9 km (of mijl) bereikt, de “reistijd” de waarde 99.59 (99 uur en 59 minuten) of iedere keer als de accu losgekoppeld is geweest. KNOP SET Deze knop, die zich op de rechter hendel (fig. 86) bevindt, geeft, met de sleutel in stand MAR, toegang tot de functies GENERAL TRIP en TRIP B.
WEGWIJS IN UW AUTO LAMPJES EN BERICHTEN Het lampje gaat branden als de handrem wordt aangetrokken. BELANGRIJK De aanwezigheid van een lampje is afhankelijk van de motoruitvoering en het uitrustingsniveau van de auto. x TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU (rood) AANGETROKKEN HANDREM (rood) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat constant branden bij een storing in het airbagsysteem.
WEGWIJS IN UW AUTO < NIET OMGELEGDE VEILIGHEIDSGORDELS (rood) Het lampje brandt continu als de contactsleutel in stand MAR staat en de veiligheidsgordel aan de bestuurderszijde niet is omgelegd. ´ NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN Op het display verschijnen een bericht en een symbool als een of meer portieren of de achterklep niet goed gesloten is.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje U gaat niet branden of het gaat branden of knipperen tijdens het rijden, dan dient u zo snel mogelijk contact op te nemen met de Alfa Romeo-dealer. Y ALFA ROMEO CODE Als u de contactsleutel in stand MAR zet, dan gaat het symbool op het display een keer knipperen en dooft vervolgens. Als de contactsleutel in stand MAR staat en het symbool blijft op het display weergegeven, dan duidt dit op een storing (zie “Alfa Romeo CODE”).
WEGWIJS IN UW AUTO Storing in voorgloei-installatie Op het display verschijnen een bericht en een symbool als er een storing in de voorgloei-installatie is. Wendt u zo snel mogelijk tot de Alfa Romeo-dealer om de storing te laten verhelpen. c WATER IN BRANDSTOFFILTER (dieseluitvoeringen) Als tijdens het rijden een bericht en een symbool op het display verschijnen, dan is er water in het brandstoffilter aanwezig.
Op het display verschijnen een bericht en een symbool als de brandstofnoodschakelaar inschakelt. Als u na het verschijnen van dit bericht een brandstoflucht ruikt of merkt dat het brandstofsysteem lekt, druk dan de schakelaar niet terug, zodat brand wordt voorkomen. > STORING IN ABS (indien aanwezig) (geel) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven.
WEGWIJS IN UW AUTO FRONTAIRBAG PASSAGIERSZIJDE UITGESCHAKELD (geel) (optional voor bepaalde uitvoeringen/markten) F Als de frontairbag aan passagierszijde is ingeschakeld en u zet de contactsleutel in stand MAR, dan gaat het lampje branden. Na ongeveer 4 seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden als de frontairbag aan de passagierszijde is uitgeschakeld. Een defect lampje F wordt aangegeven door het branden van het lampje ¬.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Op het display verschijnen een bericht en een symbool als er een storing is in een van de volgende systemen: ❒ buitenverlichting ❒ remlichten en bijbehorende zekering ❒ mistachterlicht ❒ kentekenplaatverlichting. De storing kan betreffen: doorbranden van een of meer lampen, doorbranden van de bijbehorende zekering of een onderbreking in de elektrische verbinding.
WEGWIJS IN UW AUTO √ KANS OP GLADHEID Op het display verschijnen een bericht en het symbool √ om de bestuurder te waarschuwen voor gladheid, en er klinkt een geluidssignaal als de buitentemperatuur gelijk is aan of lager wordt dan 3°C. Het geluidssignaal klinkt ongeveer 2 seconden terwijl het bericht ongeveer 10 seconden wordt weergegeven. Hierna blijft alleen het symbool weergegeven, totdat de temperatuur boven 6°C komt of de motor wordt uitgezet.
A0A0703b WEGWIJS IN UW AUTO VERWARMING EN AIRCONDITIONING fig. 87 1 Vast luchtrooster boven voor ontwasemen of ontdooien voorruit 2 Middelste verstelbaar luchtrooster boven 3 Vaste luchtroosters voor ontwasemen of ontdooien zijruiten voor 4 Middelste verstel- en regelbare luchtroosters 5 Verstel- en regelbare uitstroomopeningen aan zijkant 6 Vaste luchtroosters in beenruimten voor 7 Vaste luchtroosters in beenruimten achter 8 Verstel- en regelbare uitstroomopening achter.
WEGWIJS IN UW AUTO MIDDELSTE LUCHTROOSTER BOVEN (fig. 88) VERSTELBARE UITSTROOMOPENINGEN AAN ZIJKANT (fig. 89) VERSTELBARE UITSTROOMOPENING ACHTER (fig. 90) Het rooster (1) kan met knop (A) worden geopend en gesloten. De luchtstroom kan worden gericht met ring (A) en/of direct met hendeltje (B). De luchtstroom kan worden gericht met ring (A) en/of direct met hendeltje (B). De luchtopbrengst kan met knop (C) worden geregeld: De luchtopbrengst kan met knop (C) worden geregeld: gesloten.
SNEL ONTWASEMEN/ONTDOOIEN A0A0730b Hierna is beknopt de werking van de handmatig geregelde verwarming beschreven. Voor een optimaal gebruik van de verwarming onder de diverse gebruiksomstandigheden moeten de draaiknoppen in de stand worden gezet die op de verschillende afbeeldingen is aangegeven. WEGWIJS IN UW AUTO HANDMATIGE VERWARMING Om het systeem beter te begrijpen en te benutten, raden wij u aan om de volgende pagina’s zorgvuldig te lezen. fig. 91 MAXIMALE VERWARMING A0A0731b fig.
WEGWIJS IN UW AUTO A0A0732b BEDIENINGSORGANEN (fig. 93) 1 - Draaiknop voor regeling luchttemperatuur 2 - Draaiknop voor regeling aanjagersnelheid 3 - Draaiknop voor regeling luchtverdeling 4 - Drukknop in-/uitschakelen recirculatie v 5 - Drukknop voor in-/uitschakelen achterruitverwarming (. fig.
DRAAIKNOP VOOR REGELING LUCHTVERDELING Draai de ring van knop (1-fig. 93) rechts- of linksom om de temperatuur van de lucht naar het interieur respectievelijk te verhogen of verlagen. Door de draaiknop (3-fig. 93) met het merkteken tegenover de symbolen te zetten, kunnen de volgende standen worden gekozen: DRAAIKNOP VOOR REGELING AANJAGERSNELHEID Met de ring van knop (2-fig. 93) kan een van de aanjagersnelheden worden gekozen, waardoor de hoeveelheid lucht naar het interieur kan worden ingesteld.
WEGWIJS IN UW AUTO DRUKKNOP IN-/UITSCHAKELING RECIRCULATIEFUNCTIE Als u drukknop (4-fig. 93) v indrukt, wordt de recirculatiefunctie ingeschakeld en gaat het lampje naast de knop branden. In dit geval wordt de lucht direct vanuit het interieur door het systeem behandeld en de aanjager ingeschakeld. U kunt de recirculatiefunctie uitschakelen en de toevoer van buitenlucht inschakelen door de knop nogmaals in te drukken.
Ga als volgt te werk: - zet de ring van knop (3) voor de luchtverdeling op symbool -. Het systeem schakelt gedurende een bepaalde tijd (na drie minuten wordt de regeling automatisch uitgeschakeld) alle functies in die nodig zijn voor het ontdooien/ontwasemen van de voorruit en de zijruiten voor. D.w.z.
WEGWIJS IN UW AUTO A0A0734b VERWARMEN (fig. 95) Ga voor het instellen van de gewenste temperatuur als volgt te werk: - zet knop (1) voor de temperatuurregeling in de gewenste stand in het rode gebied; - draai knop (2) voor de aanjagersnelheid op de gewenste snelheid om de hoeveelheid lucht naar het interieur aan te passen; - draai knop (3) voor de luchtverdeling op de gewenste stand.
(voor bepaalde uitvoeringen/markten) A0A0203b Ga als volgt te werk om het systeem in te schakelen (fig. 96): - verdraai de ringen van de knoppen om de gewenste temperatuur in te stellen (bestuurderszijde – passagierszijde); - druk knop AUTO in. WEGWIJS IN UW AUTO AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING MET GESCHEIDEN REGELING BELANGRIJK Met de airconditioning kan de temperatuur voor de bestuurder en de passagier apart worden ingesteld. Het maximale temperatuurverschil is 7°C.
WEGWIJS IN UW AUTO ALGEMENE INFORMATIE De auto is uitgerust met een klimaatregeling met gescheiden luchttemperatuurregeling voor bestuurders- en passagierszijde, die geregeld wordt door een elektronische regeleenheid. Voor een optimale temperatuurregeling in de twee ruimtes van het interieur, is het systeem uitgerust met een buitentemperatuursensor, een interieurtemperatuursensor en een dubbele zonnestralingssensor.
Het is mogelijk de instelling van de volgende functies handmatig te veranderen: - aanjagersnelheid - luchtverdeling - in-/uitschakeling recirculatiefunctie - toestaan in-/uitschakeling aircocompressor. De regeling van de functies die niet handmatig zijn gewijzigd, blijft automatisch plaatsvinden. De temperatuurregeling van de lucht naar het interieur vindt altijd automatisch plaats. De temperatuur is afhankelijk van de op de displays voor de bestuurder en passagier ingestelde waarden.
WEGWIJS IN UW AUTO A0A0090b BEDIENINGSORGANEN (fig.
BELANGRIJK De ringen van de draaiknoppen zijn niet voorzien van een mechanische aanslag. Als de maximum of minimum waarde is bereikt, dan kunnen de ringen nog steeds in beide richtingen draaien. Het systeem kan op verschillende manieren worden ingeschakeld, maar aangeraden wordt te beginnen met het invoeren van de gewenste temperaturen op de displays en vervolgens knop (13) AUTO in te drukken.
WEGWIJS IN UW AUTO A0A0204b DRAAIKNOPPEN VOOR DE LUCHTTEMPERATUUR (fig. 98) Als u de ring van knop (2 of 6) rechtsof linksom draait, wordt de gewenste temperatuur links (knop 2) of rechts (knop 6) resp. verhoogd of verlaagd. De ingestelde temperaturen verschijnen op de displays (1) en (5) boven de betreffende knoppen. De gescheiden temperatuurregeling wordt automatisch hervat als u draaiknop (6) bedient.
WEGWIJS IN UW AUTO A0A0218b Functie HI (maximale verwarming - fig. 99) Als u op het display een temperatuur hoger dan 32,5°C instelt, wordt deze functie ingeschakeld, onafhankelijk of de instelling aan de bestuurders- of passagierszijde of aan beide zijden plaatsvindt; door deze instelling wordt het systeem niet meer gescheiden geregeld. De functie wordt op beide displays aangegeven.
WEGWIJS IN UW AUTO A0A0219b Functie LO (maximum koeling fig. 100) Als u op het display een temperatuur onder 16,5°C instelt, wordt deze functie ingeschakeld; deze instelling wordt op beide displays weergegeven. Deze functie kan worden ingeschakeld als u het interieur zo snel mogelijk wilt koelen, waarbij maximaal van het vermogen van het systeem gebruik wordt gemaakt.
A0A0207b WEGWIJS IN UW AUTO DRUKKNOP MONO VOOR GELIJKSTELLEN INGESTELDE TEMPERATUREN (fig. 101) Als u knop (12) MONO indrukt, wordt de temperatuur aan bestuurders- en passagierszijde automatisch gesynchroniseerd, waarna u de temperatuur in de twee gedeelten met de ring van knop (2) aan de bestuurderszijde kunt regelen. Met deze functie kan de temperatuur in het gehele interieur makkelijk geregeld worden, als de bestuurder alleen in de auto zit. fig.
WEGWIJS IN UW AUTO A0A0205b 98 DRAAIKNOP VOOR REGELING AANJAGERSNELHEID (fig. 102-103) Als u de ring van knop (4) rechts- of linksom draait, dan wordt de aanjagersnelheid hoger of lager en daarmee de hoeveelheid lucht die naar het interieur wordt gevoerd; er zijn 16 snelheden mogelijk die worden aangegeven met een staafdiagram (een staafje per 3 snelheden). Er worden maximaal 6 staafjes verlicht: - maximum aanjagersnelheid = alle staafjes verlicht; - minimum aanjagersnelheid = één staafje verlicht.
WEGWIJS IN UW AUTO A0A0208b DRUKKNOPPEN VOOR DE LUCHTVERDELING (fig. 104) Als u een of meer knoppen (10) indrukt, dan kunt u handmatig één van de 5 mogelijke verdelingen van de lucht naar het interieur kiezen: R E Lucht uit de uitstroomopeningen in het midden en aan de zijkant van het dashboard en uit de uitstroomopening achter.
WEGWIJS IN UW AUTO A0A0210b 100 DRUKKNOP VOOR IN- EN UITSCHAKELEN AIRCOCOMPRESSOR (fig. 105) Als u knop (14) √ indrukt, dan wordt de aircocompressor ingeschakeld. Dit wordt aangegeven door het branden van het lampje op de knop. Als u de aircocompressor uitschakelt, dan gaat het lampje op de knoppen (13) AUTO en (14) √ uit. Bovendien wordt de automatische recirculatiefunctie uitgeschakeld (beide lampjes op knop 8 v gaan uit). Hiermee wordt voorkomen dat de ruiten beslaan.
A0A0212b WEGWIJS IN UW AUTO DRUKKNOP IN-/UITSCHAKELEN RECIRCULATIE (fig. 107) Er zijn drie mogelijkheden: - automatische regeling; dit wordt aangegeven door een brandend rechter lampje op de knop; - handmatig ingeschakeld (recirculatie altijd ingeschakeld); dit wordt aangegeven door een brandend linker lampje op de knop (het lampje rechts gaat tegelijkertijd uit); - handmatig uitgeschakeld (recirculatie altijd uitgeschakeld met luchttoevoer van buiten); beide lampjes zijn uit.
WEGWIJS IN UW AUTO A0A0209b Het verdient aanbeveling om de recirculatiefunctie in te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt voorkomen dat vervuilde lucht het interieur bereikt. Het is raadzaam het systeem niet lang achter elkaar te gebruiken, omdat anders, vooral als u met meerdere personen in de auto zit, de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten beslaan. fig. 108 Bij bepaalde weersomstandigheden (bijv.
A0A0213b WEGWIJS IN UW AUTO DRUKKNOP VOOR SNEL ONTDOOIEN/ONTWASEMEN VAN DE RUITEN VOOR (functie MAX-DEF) (fig. 109) Als u knop (7) - indrukt, schakelt de airconditioning automatisch gedurende een bepaalde tijd alle functies in die noodzakelijk zijn voor het snel ontdooien/ontwasemen van de voorruit en de zijruiten voor. D.w.z.
WEGWIJS IN UW AUTO A0A0214b DRUKKNOP VOOR ACHTERRUIT- EN SPIEGELVERWARMING (fig. 110) Als u knop (9) ( indrukt, dan worden de achterruitverwarming en, indien aanwezig, de spiegelverwarming ingeschakeld. Het lampje op de knop gaat branden als deze functie wordt ingeschakeld. De functie schakelt na ongeveer 20 minuten automatisch uit, of als opnieuw de knop wordt ingedrukt. De functie wordt ook uitgeschakeld als u de motor uitzet en blijft uitgeschakeld als u de motor opnieuw start.
ACTIVERING (fig. 111) (optional voor bepaalde uitvoeringen/markten) De sensoren worden automatisch geactiveerd als de achteruit wordt ingeschakeld. Deze bevinden zich in de achterbumper van de auto en attenderen de bestuurder via een repeterend geluidssignaal op de aanwezigheid van obstakels achter de auto.
WEGWIJS IN UW AUTO BEDIENINGSORGANEN ACHTERKLEPONTGRENDELING (fig. 112) U kunt de achterklep alleen elektrisch ontgrendelen als de contactsleutel in stand MAR staat bij een stilstaande auto, en in stand STOP of PARK gedurende 3 minuten zonder een portier te openen/ sluiten. Druk op knop (A) op de middenconsole om de achterklep te ontgrendelen. WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN (fig. 112) U kunt de waarschuwingsknipperlichten inschakelen door knop (C) op de middenconsole in te drukken.
BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR (fig. 113) U kunt de centrale portiervergrendeling inschakelen door knop (E) op de middenconsole in te drukken, onafhankelijk van de stand van de contactsleutel. Deze veiligheidsschakelaar springt omhoog bij een ongeval, waardoor de toevoer van brandstof wordt gestopt en de motor afslaat. De schakelaar bevindt zich aan de onderzijde naast de stijl van het bestuurdersportier.
WEGWIJS IN UW AUTO HOOGTEVERSTELLING VAN DE KOPLAMPEN (fig. 114) Als de auto beladen is, moet de hoogte van de koplampen worden afgesteld. Druk voor de afstelling (alleen mogelijk als het dimlicht brandt) op de knoppen ▲/▼: – druk op knop ▲ om een stand te verhogen (bijv.: 0 ➟ 1 ➟ 2 ➟ 3); – druk op knop ▼ om een stand te verlagen (bijv.: 3 ➟ 2 ➟ 1 ➟ 0); Display (A) in de snelheidsmeter toont de stand gedurende de koplampafstelling. A0A1106b 108 fig.
– trek de hendel (A) iets omhoog en druk op de knop (B); – houd de knop ingedrukt en laat de hendel zakken; lampje x op het instrumentenpaneel dooft. Om onverwachte bewegingen van de auto te voorkomen, moet bij het bedienen van de handrem het rempedaal worden ingetrapt. BELANGRIJK De handremhendel (A) is voorzien van een beveiligingsmechanisme. Dit mechanisme voorkomt dat per ongeluk de handrem wordt uitgeschakeld als bij aangetrokken hendel, knop (B) wordt ingedrukt.
WEGWIJS IN UW AUTO SELESPEED VERSNELLINGSBAK (optional voor bepaalde uitvoeringen/markten) BELANGRIJK Het verdient beslist aanbeveling om dit hoofdstuk zorgvuldig te lezen, zodat u Selespeed op de juiste wijze gebruikt. Hierdoor bent u vanaf het begin op de hoogte van de juiste handelingen en in staat om deze uit te voeren. Overschakelen vindt plaats met de pook (A-fig. 117), die slechts een centrale vergrendelde stand heeft.
De ingeschakelde versnelling (fig. 119) blijft altijd aangegeven op het display ongeacht de gekozen stand. N = vrijstand; 1 = eerste versnelling; 2 = tweede versnelling; 3 = derde versnelling; 4 = vierde versnelling; 5 = vijfde versnelling; Als de CITY- of SPORT-stand is gekozen, dan wordt dit ook aangegeven. BELANGRIJK De SPORT-stand is uitsluitend inschakelbaar als de CITY-stand uitgeschakeld is. Een waarschuwingslampje en een mededeling (fig.
WEGWIJS IN UW AUTO WERKING BIJ STILSTAANDE MOTOR BELANGRIJK Voordat u de versnellingspook gebruikt, moet op het display beslist de ingeschakelde versnelling (N, 1, 2, 3, 4, 5, R) staan. Als de motor niet draait en de auto stilstaat, kunnen alle versnellingen worden ingeschakeld. Als de auto stilstaat en het rempedaal is ingetrapt, kunt u overschakelen zowel met de pook op de middenconsole als met de hendels op het stuurwiel.
Als het rempedaal geheel is ingetrapt, kan de motor gestart worden bij een ingeschakelde versnelling en als de versnellingsbak in de vrijstand (N) staat. BELANGRIJK Houd het rempedaal ingetrapt tijdens het starten. Als het rempedaal herhaaldelijk wordt ingetrapt bij een afgezette motor, is er meer kracht vereist. In een dergelijke situatie moet voor het starten van de motor het rempedaal krachtiger worden ingetrapt.
WEGWIJS IN UW AUTO WEGRIJDEN Bij draaiende motor en stilstaande auto, kunt u alleen de eerste (1), de tweede versnelling (2) en/of de achteruit (R) inschakelen. De versnellingen kunnen bij ingetrapt rempedaal alleen met de pook op de middenconsole worden ingeschakeld. De hendels op het stuurwiel werken alleen bij een snelheid boven 0,5 km/h. BELANGRIJK De achteruit (R) kan vanuit de volgende versnellingen worden ingeschakeld: vrij (N), eerste (1) of tweede (2) versnelling.
– zet de versnellingsbak in de vrijstand als de auto lang stilstaat met een draaiende motor; Hoewel het beslist wordt afgeraden, kunt u door onvoorziene omstandigheden afdalen van een helling met de versnellingsbak van de auto in de vrijstand (N); als u vervolgens een schakelopdracht geeft, dan schakelt het systeem automatisch de versnelling in, die het meest geschikt is om het motorkoppel over te brengen naar de wielen.
WEGWIJS IN UW AUTO AUTO STILZETTEN WERKING Om de auto stil te zetten hoeft u slechts het gaspedaal los te laten en, zo nodig, het rempedaal in te trappen. De versnellingsbak kan op twee manieren worden bediend: Onafhankelijk van de gekozen versnelling en de ingeschakelde functie (HANDMATIG of CITY) ontkoppelt het systeem en wordt er teruggeschakeld. Als u weer wilt optrekken voordat de auto geheel stilstaat, is op deze wijze altijd de meest geschikte versnelling voor het optrekken ingeschakeld.
Overschakelen kan plaatsvinden met behulp van: Als het systeem (HANDMATIG) wordt bediend, dan wordt op het display de ingeschakelde versnelling weergegeven. – de pook op de middenconsole (Afig. 124); Bij deze bedieningswijze ligt de beslissing om over te schakelen bij de bestuurder. - de hendels op het stuurwiel (fig. 125); deze kunnen alleen worden bediend bij een snelheid boven 0,5 km/h. De (HANDMATIGE) bediening wordt ingeschakeld als bij ingeschakelde CITYfunctie nogmaals knop CITY (A-fig.
WEGWIJS IN UW AUTO Als het gaspedaal meer dan 60% van de totale slag is ingetrapt en bij een toerental hoger dan 5000 t/min vindt het overschakelen sneller plaats.
Storingen in de Selespeed versnellingsbak worden aangegeven door het waarschuwingslampje t (fig. 127), een storingsmelding en een geluidssignaal. Als het lampje t gaat branden en de melding op het display verschijnt, dient u zich zo snel mogelijk tot de Alfa Romeo-dealer te wenden om de storing te laten verhelpen.
WEGWIJS IN UW AUTO WAARSCHUWINGEN MET GELUIDSSIGNALEN De waarschuwingszoemer wordt ingeschakeld als: – de achteruit (R) is ingeschakeld; – de auto wordt stilgezet in de vrijstand (N); dit signaal wordt gegeven als de contactsleutel in stand STOP wordt gedraaid; – tijdens het wegrijden een oververhitte koppeling wordt gesignaleerd; – het systeem automatisch de vrijstand (N) inschakelt, nadat: het gaspedaal en/of rempedaal gedurende ten minste 3 minuten niet worden bediend; of het rempedaal langer dan 10 min
DASHBOARDKASTJE Het dashboardkastje is voorzien van een binnenverlichting en een klepje. Trek aan de handgreep (A-fig. 128) om het kastje te openen. Als u het kastje opent als de contactsleutel in stand MAR staat, dan gaat de verlichting in het kastje (A-fig. 129) branden. Rijd niet met een geopend dashboardkastje: bij een ongeval zou het klepje de passagier kunnen verwonden. Aan de achterkant is het klepje voorzien van een klem (B) voor een pen of potlood.
WEGWIJS IN UW AUTO 122 Als u met de afstandsbediening de portieren ontgrendelt, gaat de plafondverlichting geleidelijk met de volle sterkte branden gedurende ongeveer 15 seconden. Als u de portieren met de afstandsbediening vergrendelt, gaat de plafondverlichting geleidelijk uit. De interieurverlichting dooft als de contactsleutel in stand MAR wordt gezet (bij gesloten portieren). Als schakelaar (A) in de middelste stand (1) staat, dan gaan beide lampjes branden als een portier wordt geopend.
Het plafondlampje is voorzien van een schakelaar met drie standen. BELANGRIJK Als een portier wordt geopend, gaat de plafondverlichting automatisch gedurende ongeveer 3 minuten branden en gaat vervolgens uit; als de portieren worden gesloten (binnen deze 3 minuten), dan blijft de verlichting nog ongeveer 7 seconden branden, als hulp bij het starten van de motor. Als schakelaar (A) in de middelste stand (0) staat, gaat het plafondlampje branden als een portier wordt geopend.
WEGWIJS IN UW AUTO BEWAKINGSLAMPJE (fig. 134) Het lampje (A) op het instrumentenpaneel gaat knipperen als de portieren zijn vergrendeld (sleutel in stand STOP of uitgenomen) en blijft rood knipperen, totdat de portieren weer worden ontgrendeld. BELANGRIJK Als de portieren of de achterklep niet goed zijn gesloten, knippert het bewakingslampje snel gedurende 4 seconden en vervolgens met de normale snelheid. ASBAK VOOR EN AANSTEKER (fig.
De achterpassagiers hebben de beschikking over twee verzonken asbakken. Open de asbak in de richting van de pijl om deze te gebruiken en druk de lip in om de asbak te verwijderen. PASJESHOUDER EN BEKERHOUDER (fig. 137) (voor bepaalde uitvoeringen/markten) Het dashboard is in het midden voorzien van een pasjeshouder (A) en een bekerhouder (B). Druk deze in, zoals is aangegeven, zodat gebruik van deze voorzieningen kan worden gemaakt. A0A0115b fig. 136 KAARTVAKKEN OP VOORPORTIEREN (fig.
WEGWIJS IN UW AUTO OPBERGVAKKEN IN TUNNELCONSOLE (fig. 139) ZONNEKLEPPEN (fig. 140) Afhankelijk van de uitvoering kan de tunnelconsole bij de handrem voorzien zijn van de volgende opbergmogelijkheden: – beker/blikjeshouder (B); – sleuf voor magneetkaarten of tolpassen (C); – pennenvak (D); – munthouder (E). De kleppen kunnen, zoals is afgebeeld, voor de voorruit en de zijruit worden gedraaid.
RADIOZENDAPPARATUUR EN MOBIELE TELEFOON De elektrische/elektronische systemen die na aankoop van de auto en binnen de aftersales-service worden gemonteerd, moeten voorzien zijn van het merkteken: Radiozendapparaten (mobiele telefoons, 27 mc en dergelijke) mogen alleen in de auto worden gebruikt met een aparte antenne aan de buitenkant van de auto. e Fiat Auto S.p.A.
WEGWIJS IN UW AUTO BAGAGERUIMTE De achterklep kan worden geopend: van buitenaf - m.b.v. de afstandsbediening; vanuit het interieur - door het indrukken van knop (A-fig. 141). BELANGRIJK Als de achterklep niet goed is gesloten, gaat lampje ´ branden (bij sommige uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het instelbare multifunctionele display). A0A0129b 128 fig. 141 VAN BINNENUIT OPENEN (fig. 141) OPENEN MET AFSTANDSBEDIENING (fig.
ACHTERKLEP SLUITEN U sluit de achterklep door de achterklep te laten zakken en ter hoogte van het Alfa Romeo embleem te drukken, totdat u de vergrendeling van het slot hoort. BAGAGERUIMTEVERLICHTING (fig. 143) ACHTERKLEP IN GEVAL VAN NOOD OPENEN Als u de achterklep opent, dan gaat automatisch de verlichting (A) aan de rechterzijde van de bagageruimte branden. De verlichting gaat automatisch uit als u de achterklep sluit.
WEGWIJS IN UW AUTO BAGAGE VASTZETTEN (fig. 145) De vervoerde bagage kan met riemen of spanbanden worden bevestigd aan de daarvoor bestemde ringen (A) in de bagageruimte. De ringen dienen ook voor het bevestigen van het eventueel aanwezige bagagenet (deze is leverbaar bij de Alfa Romeo-dealer). A0A0638b 130 fig.
De hendel voor het openen van de motorkap bevindt zich uiterst links onder het dashboard. Openen: – trek aan hendel (A-fig. 146) totdat u de ontgrendeling hoort; – druk het hendeltje (A-fig. 147) van de beveiliging omhoog; Open de motorkap alleen als de auto stilstaat. GEVAAR - ERNSTIG LETSEL. Als u controle- of onderhoudswerkzaamheden in de motorruimte uitvoert, moet u er vooral op letten dat u uw hoofd niet stoot tegen het uitstekende deel van de motorkap. – til de motorkap op.
WEGWIJS IN UW AUTO KOPLAMPEN KOPLAMPSTAND AANPASSEN (fig. 148) Goed afgestelde koplampen zijn belangrijk voor het comfort en de veiligheid van uzelf en de overige weggebruikers. Als de auto beladen is, helt hij achterover. Het gevolg is dat de lichtbundel van de koplampen meer naar boven schijnt. Bovendien zijn er wettelijke voorschriften. De stand van de koplampen moet nu worden gecorrigeerd. – druk op knop ▲ om een stand te verhogen (bijv.
– stand 0: één of twee personen op de voorstoelen BELANGRIJK De koplampen met Xenon-gasontladingslampen (indien van toepassing) worden automatisch afgesteld omdat uitvoeringen met deze optional niet beschikken over handmatige koplampverstelling. – stand 1: vijf personen – stand 2: vijf personen + bagage in de bagageruimte – stand 3: bestuurder + 350 kg in de bagageruimte Controleer de afstelling van de koplampen telkens als het gewicht van de lading wijzigt. KOPLAMPEN AANPASSEN AAN HET BUITENLAND (fig.
WEGWIJS IN UW AUTO ABS (optional voor bepaalde uitvoeringen/markten) De auto is uitgerust met een antiblokkeersysteem (ABS). Het systeem voorkomt dat de wielen blokkeren, waardoor de beschikbare grip optimaal wordt benut en de auto ook tijdens een noodstop bestuurbaar en stabiel blijft. Als het ABS in werking is getreden, merkt de bestuurder dit aan een trilling in het rempedaal, die gepaard gaat met enig geluid.
Het allerbelangrijkste advies is echter het volgende: Als het ABS in werking treedt, merkt u dat aan een trilling in het rempedaal. Verlaag de remdruk niet maar houd het rempedaal juist goed ingedrukt; op deze manier hebt u, afhankelijk van de conditie van het wegdek, de kortste remweg. Als u deze aanwijzingen opvolgt, zult u onder alle omstandigheden de remmen het beste benutten.
WEGWIJS IN UW AUTO VDC-SYSTEEM (Vehicle Dynamics Control) (optional voor bepaalde uitvoeringen/markten) Het VDC-systeem is een elektronisch geregeld systeem dat de stabiliteit van de auto bewaakt door het motorkoppel en de remwerking op de wielen afzonderlijk te regelen als de wielen hun grip verliezen, waardoor de auto beter op koers blijft.
De regeleenheid verwerkt de van de sensoren ontvangen informatie en kent op elk moment de stand van de auto. Deze stand wordt vergeleken met de richting waarin de bestuurder de auto wil sturen. Als deze niet met elkaar overeenstemmen, dan kiest de regeleenheid in een fractie van een seconde de meest geschikte ingrepen om de auto op koers te houden: één of meer wielen met een voor ieder wiel afzonderlijke kracht worden afgeremd en het motorkoppel wordt, indien nodig, verlaagd.
WEGWIJS IN UW AUTO ASR-SYSTEEM (AntiSlip Regulation) (optional voor bepaalde uitvoeringen/markten) Het ASR-systeem controleert de trekkracht van de auto en grijpt automatisch in als een of beide aangedreven wielen dreigen door te slippen. Afhankelijk van de oorzaak van het doorslippen, worden er twee verschillende regelsystemen geactiveerd: 1) Als het doorslippen van beide aangedreven wielen wordt veroorzaakt door een te hoog motorvermogen, vermindert de ASR het motorvermogen.
Voor de juiste werking van het ASR-systeem is het noodzakelijk dat de banden van alle wielen van hetzelfde merk en type zijn. De banden moeten in perfecte conditie zijn en de voorgeschreven afmetingen hebben. Storing signaleren in het ASR-systeem MSR-systeem (regeling van motorremwerking) Bij een storing in het ASR-systeem wordt het systeem automatisch uitgeschakeld en gaat lampje V op het instrumentenpaneel continu branden. Bovendien verschijnt een bericht op het instelbare multifunctionele display.
WEGWIJS IN UW AUTO EOBD-SYSTEEM Met het EOBD-systeem (European On Board Diagnosis) kan een doorlopende diagnose worden uitgevoerd op die componenten op de auto die van invloed zijn op de emissie. Bovendien meldt het systeem, door het branden van het lampje U (op enkele uitvoeringen verschijnen ook een bericht en een symbool op het instelbare multifunctionele display), dat de betreffende componenten defect zijn.
De autoradio van deze auto is uitgerust met een CD-speler (autoradio met CD-speler) of een MP3 CD-speler (autoradio met MP3 CD-speler). De vormgeving en specificaties van het systeem zijn aangepast aan het interieur en sluiten aan bij het ontwerp van het dashboard. De afmetingen van de vast ingebouwde autoradio zijn afgestemd op de auto, waardoor de radio niet in een andere auto kan worden gebruikt.
WEGWIJS IN UW AUTO Een te hoog volume tijdens het rijden kan zowel uw leven als het leven van anderen in gevaar brengen. Wij raden u dan ook aan om het volume altijd zo te regelen dat geluiden van buiten (claxons, sirenes van ambulance, politie enz.) hoorbaar blijven. Voorzorgsmaatregelen en onderhoud Zonder dat er speciale voorzorgsmaatregelen nodig zijn, is een lange levensduur van de speciaal ontworpen autoradio gegarandeerd. Wendt u bij een storing tot de Alfa Romeo-dealer.
Pak de CD altijd bij de rand vast. Raak nooit het oppervlak aan. Verwijder eventuele vingerafdrukken en stof van het CD-oppervlak met een zachte doek vanuit het midden naar de randen. Gebruik geen CD’s met krassen, barsten of vervormingen enz. Het gebruik van dergelijke CD’s kan storingen of schade veroorzaken. Voor een optimale weergave raden wij aan originele CD’s te gebruiken.
WEGWIJS IN UW AUTO Bovendien staat op beveiligde CD’s (en op de doosjes) vaak niet het identificatiesymbool van audio-CD’s: BELANGRIJK De CD-speler kan de meeste in de handel verkrijgbare compressiesystemen lezen (bijv.: LAME, BLADE, XING, FRAUNHOFER), maar door de verdere ontwikkeling van dergelijke systemen, kan het lezen van alle compressieformaten niet worden gegarandeerd. BELANGRIJK Als er een multisessieCD wordt ingestoken, dan kan uitsluitend de eerste sessie worden weergegeven.
De autoradio is uitgerust met een zekering van 10A. Deze zekering bevindt zich aan de achterzijde van de autoradio. Voor het vervangen van de zekering moet de autoradio worden uitgenomen: wendt u hiervoor tot de Alfa Romeo-dealer. BOSE HIFI-AUDIOSYSTEEM (optional voor bepaalde uitvoeringen/markten) Het BOSE hifi-systeem is speciaal ontwikkeld om de beste akoestische prestaties te leveren en een concert levensecht te laten klinken op iedere plaats in het interieur.
WEGWIJS IN UW AUTO BEDIENINGSKNOPPEN OP HET FRONTPANEEL fig.
ALGEMENE FUNCTIES Wijze FM AS Golfband FM1, FM2, FM Autostore selecteren Toets kort opeenvolgend indrukken AM Golfband MW, LW selecteren Toets kort opeenvolgend indrukken CD Audiobron kiezen: radio, CD-speler, CD-wisselaar Toets kort opeenvolgend indrukken MUTE Volume in-/uitschakelen (MUTE / PAUSE) Toets kort indrukken AUD Audio-instellingen: lage tonen (BASS), hoge tonen (TREBLE), balans links/rechts (BALANCE), balans voor/achter (FADER) Menu inschakelen: toets kort indrukken Instelling se
WEGWIJS IN UW AUTO 148 BEDIENINGSKNOPPEN OP HET STUURWIEL (INDIEN AANWEZIG) fig.
Het apparaat heeft de volgende functies: Radio – PLL-tuner voor FM/AM/MW/LW; de golfbanden – RDS (Radio Data System) met TA (verkeersinformatie) - TP (verkeersprogramma’s) - EON (Enhanced Other Network) - REG (regionale programma’s); – AF: zoeken naar alternatieve frequenties in RDS; – ontvangst van alarmberichten; – automatische/handmatige afstemming op stations; – FM Multipath detector; – handmatig opslaan van 36 stations: 18 op de FM-golfband (6 op FM1, 6 op FM2 en 6 op FMT), 6 op de MW-golfband en 6
WEGWIJS IN UW AUTO FUNCTIES EN INSTELLINGEN Autoradio inschakelen Druk voor het inschakelen van de autoradio op toets ON. Als u de radio inschakelt, wordt het volume ingesteld op de waarde 20 als het daarvoor was ingesteld op een hogere waarde. Als de radio is ingeschakeld terwijl de contactsleutel uit het contactslot is genomen, dan schakelt de radio automatisch na circa 20 minuten uit.
Druk voor het inschakelen van de Mutefunctie kort op de toets MUTE. Het volume neemt geleidelijk af en op het display verschijnt het opschrift “MUTE” (bij gebruik van de radio) of “PAUSE” (bij gebruik van de CD-speler of CD-wisselaar). Druk voor het uitschakelen van de Mutefunctie nogmaals op de toets MUTE. Het volume wordt geleidelijk verhoogd tot op het niveau dat daarvoor was ingesteld.
WEGWIJS IN UW AUTO Faderregeling Ga als volgt te werk: – Selecteer met de toets ▲ of ▼ de instelling “FADER” in het AUDIO-menu; – druk op toets ÷ om het geluid uit de luidsprekers achter te versterken of op toets ˜ om het geluid uit de luidsprekers voor te versterken. Als u de toets kort indrukt, wijzigt het geluidsniveau in stappen. Als u de toets ingedrukt houdt, is de wijziging sneller. Selecteer de waarde “÷ 0 ˜” als u de audio-uitgangen voor en achter op dezelfde waarde wilt instellen.
Inleiding Als u de autoradio inschakelt, dan wordt de audiobron ingeschakeld die voor het uitschakelen beluisterd werd (Radio, CDspeler of CD-wisselaar). Om de Radio te selecteren tijdens het beluisteren van een andere audiobron, moet u kort op de toets FMAS of AM drukken, afhankelijk van de gewenste golfband. Als de radio is ingeschakeld, verschijnen op het display de naam (alleen RDS-stations), de frequentie van het geselecteerde station, de geselecteerde golfband (bijv.
WEGWIJS IN UW AUTO Handmatige afstemming U kunt handmatig de stations op de geselecteerde golfband zoeken. Kies de gewenste golfband en druk vervolgens herhaaldelijk kort op toets ▲ of ▼ om in de gekozen richting te zoeken. Als toets ▲ of ▼ langer wordt ingedrukt, wordt er snel naar stations gezocht. Als de toets wordt losgelaten, stopt het zoeken.
De autoradio is bij ingeschakeld RDS voorbereid op de ontvangst van alarmberichten in geval van uitzonderlijke omstandigheden of gebeurtenissen die gevaar kunnen opleveren (aardbevingen, overstromingen enz.). Deze berichten worden uitgezonden op het station waarop is afgestemd. Deze functie wordt automatisch ingeschakeld en kan niet worden uitgeschakeld. Tijdens het uitzenden van een alarmbericht verschijnt op het display het opschrift “ALARM”.
WEGWIJS IN UW AUTO Functie AF (zoeken naar alternatieve frequentie) Functie TA (verkeersinformatie) Met het RDS-systeem kan de autoradio op twee verschillende manieren werken: Enkele stations op de FM-golfband (FM1, FM2 en FMT) zenden ook verkeersinformatie uit. In dat geval verschijnt op het display het opschrift “TP”. – “AF ON”: zoeken naar alternatieve frequentie ingeschakeld (op het display verschijnt het opschrift “AF”); – “AF OFF”: zoeken naar alternatieve frequentie uitgeschakeld.
Enkele nationale stations zenden, op bepaalde uren van de dag, regionale programma’s uit die per gebied verschillen. Met deze functie wordt automatisch alleen op lokale (regionale) stations afgestemd (zie paragraaf “Functie EON”). Als u wilt dat de autoradio automatisch afstemt op regionale stations binnen het gekozen netwerk, dan moet u deze functie inschakelen. De functie kan worden in-/uitgeschakeld met toets ÷ of ˜.
WEGWIJS IN UW AUTO Functie SVC (snelheidsafhankelijke volumeregeling - behalve bij uitvoeringen met Bose HIFI-systeem) Met deze functie wordt automatisch het volume verhoogd als de snelheid toeneemt, waardoor het volumeniveau wordt aangepast aan het achtergrondgeluid in het interieur. De functie kan worden in-/uitgeschakeld met toets ÷ of ˜. Op het display verschijnt de huidige status van de functie: – SVC OFF: functie uitgeschakeld. – SVC LOW: functie ingeschakeld (lage ontvangstgevoeligheid).
CD-speler selecteren Laden/uitwerpen van de CD Inleiding Ga voor het inschakelen van de geïntegreerde CD-speler als volgt te werk: In dit hoofdstuk wordt alleen de werking van de CD-speler beschreven: zie voor de werking van de autoradio de paragraaf “Functies en instellingen”. – plaats een CD, bij ingeschakeld apparaat: de weergave start vanaf het eerste muziekstuk; Steek de CD voorzichtig in de opening, zodat de CD automatisch en op de juiste wijze in de speler wordt geladen.
WEGWIJS IN UW AUTO Eventuele foutmeldingen Als de geladen CD niet kan worden gelezen (bijv. als een CD-ROM is geladen, een CD verkeerd is geplaatst of er een leesfout is), verschijnt op het display ongeveer 2 seconden het opschrift “CD ERROR”. Vervolgens wordt de CD uitgeworpen en hoort u de audiobron die ingeschakeld was voordat de CD-speler werd geselecteerd.
Geheime code invoeren De autoradio is voorzien van een diefstalbeveiliging die gebaseerd is op de informatie-uitwisseling tussen de autoradio en de regeleenheid (Body Computer) in de auto. Als u de autoradio inschakelt, verschijnt, als de code wordt gevraagd, op het display ongeveer 2 seconden het opschrift “CDC CODE”, gevolgd door vier streepjes “- - - -”.
WEGWIJS IN UW AUTO MP3 CD-SPELER (indien aanwezig) Kenmerken en werking bij de weergave van MP3-bestanden: Inleiding – de CD-ROM’s moeten zijn opgenomen in ISO 9660 formaat; In dit hoofdstuk wordt alleen de werking van de MP3 CD-speler beschreven: zie voor de werking van de autoradio de paragraaf “Functies en instellingen”. OPMERKING MPEG Layer-3 audio decoding technology licensed from Fraunhofer IIS and Thomson multimedia.
Druk op toets ▲ om de volgende map te selecteren of op toets ▼ om de vorige map te selecteren. De naam van de nieuwe map wordt op het display weergegeven. De mappen worden cyclisch geselecteerd: na de laatste map wordt de eerste map geselecteerd en omgekeerd. Als binnen 2 seconden geen enkele andere map of muziekstuk wordt geselecteerd, wordt het eerste muziekstuk van de nieuwe map weergegeven. Als het laatste muziekstuk op de geselecteerde map is weergegeven, wordt de volgende map weergegeven.
WEGWIJS IN UW AUTO CD selecteren DIAGNOSE VAN STORINGEN CD-speler Druk op toets ▲ om de volgende CD te selecteren of op toets ▼ om de vorige CD te selecteren. Algemeen De CD wordt niet weergegeven De CD is vuil. Maak de CD schoon. Er zitten krassen op de CD. Probeer een andere CD. Als in de houder op de gekozen plek geen CD aanwezig is, dan verschijnt kort op het display het opschrift “CD ERROR”. Vervolgens wordt automatisch de volgende CD weergegeven.
DIESELMOTOREN BENZINEMOTOREN Bij lage buitentemperaturen kan de vloeibaarheid van de dieselbrandstof verminderen door de vorming van paraffine, waardoor het brandstofsysteem niet meer goed werkt. Tank uitsluitend loodvrije benzine. Om vergissingen te voorkomen is de diameter van de vulpijp van de tank kleiner, zodat het vulpistool voor loodhoudende benzine er niet in past. Het octaangetal van de benzine moet ten minste 95 RON zijn.
WEGWIJS IN UW AUTO DOP VAN DE BRANDSTOFTANK Het tankklepje (C-fig. 154) van de auto wordt elektrisch bediend. Druk voor het openen op knop (D-fig. 155); het klepje kan uitsluitend bij stilstaande motor worden geopend. De tankdop (A-fig. 154) is bereikbaar na het openen van het klepje (C) en is voorzien van een koord (B) dat aan het klepje vastzit, om verlies van de dop te voorkomen. Haak tijdens het tanken de dop aan het klepje, zoals is afgebeeld.
De emissiereductiesystemen voor benzinemotoren zijn: De emissiereductiesystemen voor dieselmotoren zijn: – oxidatiekatalysator; – uitlaatgasrecirculatie-systeem (E.G.R.); – roetfilter (DPF). – driewegkatalysator; – Lambdasondes; – benzinedamp-opvangsysteem. Laat de motor nooit, ook niet tijdens testwerkzaamheden, met losgenomen bougiekabels draaien. Onder normale bedrijfsomstandigheden bereiken de katalysator en het roetfilter (DPF) hoge temperaturen.
WEGWIJS IN UW AUTO 168 De regeneratieprocedure wordt geregeld door de inspuitregeleenheid op basis van de hoeveelheid opgevangen roetdeeltjes en de bedrijfsomstandigheden van de auto. Tijdens de regeneratie kan het volgende worden waargenomen: een beperkte toerentalverhoging, inschakeling van de elektroventilator, een beperkte toename van de rook uit de uitlaat en een hogere temperatuur bij de uitlaat. Dit zijn geen storingen en deze situatie heeft geen invloed op het milieu of het gedrag van de auto.
MOTOR STARTEN BELANGRIJK De auto is uitgerust met elektronische startonderbreking. Zie “Alfa CODE” als de motor niet wil starten. Het verdient aanbeveling om gedurende de eerste kilometers niet de maximale prestaties van uw auto te eisen (snel accelereren, langdurig rijden met hoge toerentallen, krachtig remmen enz.). Het is zeer gevaarlijk om de motor in een afgesloten ruimte te laten draaien. De motor verbruikt zuurstof en produceert koolmonoxide, een zeer giftig en dodelijk gas.
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO de katalysator kunnen beschadigen. Wendt u in dat geval tot de Alfa Romeodealer. MOTOR STARTEN BIJ JTD-UITVOERINGEN 1) Zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken. 2) Zet de versnellingspook in de vrijstand. 3) Draai de contactsleutel in stand MAR. Op het instelbare multifunctionele display gaat het lampje m branden. 4) Wacht tot het lampje m gedoofd is. Hoe warmer de motor, hoe sneller het lampje dooft.
– Laat het gaspedaal los en wacht tot de motor met stationair toerental draait. – Draai de contactsleutel in stand STOP. Hierdoor wordt de motor uitgezet. BELANGRIJK Het is beter om de motor na een zware rit even “op adem” te laten komen. Zet de motor niet onmiddellijk uit, maar laat hem even stationair draaien. Hierdoor kan de temperatuur in de motorruimte dalen. Geef niet bruusk gas vlak voordat de motor wordt uitgezet.
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO PARKEREN BRANDSTOFBESPARING Hierna volgen enkele nuttige tips, waardoor het brandstofverbruik zo laag mogelijk blijft en de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen zoveel mogelijk beperkt wordt. – Schakel de eerste versnelling in als de auto op een helling omhoog staat en de achteruit bij een helling omlaag (gezien vanuit de rijrichting). Gebruik de elektrische installaties alleen als u ze nodig hebt.
Starten Laat de motor als de auto stilstaat, niet warmdraaien met stationair toerental en ook niet met een hoog toerental: onder deze omstandigheden warmt de motor veel langzamer op, terwijl het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toenemen. Het is beter om rustig weg te rijden en geen hoge toerentallen te gebruiken: op deze manier warmt de motor sneller op. Overbodige handelingen Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat voor een stoplicht of voordat u de motor afzet.
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO TREKKEN VAN AANHANGERS BELANGRIJKE TIPS Voor het trekken van aanhangwagens of caravans moet de auto uitgerust zijn met een trekhaak van een goedgekeurd type en een adequate elektrische installatie. De montage van de trekhaak moet door gespecialiseerd personeel worden uitgevoerd. Ook moet documentatie worden overhandigd m.b.t. het rijden met een aanhanger. Monteer speciale en/of extra achteruitkijkspiegels, waarmee u voldoet aan de geldende verkeerswetgeving.
De eventueel aanwezige elektrisch geregelde rem moet rechtstreeks op de accu worden aangesloten met een kabel met een diameter van minimaal 2,5 mm2. Naast de op het schema aangegeven aansluitingen, is slechts een aansluiting voor een elektrisch geregelde rem toegestaan en een voor een 15W-gloeilamp voor de binnenverlichting van de caravan. MONTAGESCHEMA (fig. 1) De trekhaak moet op de punten aangegeven met het symbool Ø bevestigd worden met in totaal 4 M8bouten en 7 M10-bouten.
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO A0A0680b Bestaande gaten Bestaande gaten DOORSN. A-A 2 M10-bouten 4 M8-bouten 3 M10-bouten 2 M10-bouten Hart trekkogel 176 fig.
Deze banden zijn speciaal ontworpen voor het rijden op sneeuw en ijs en kunnen worden gemonteerd in plaats van de standaard geleverde banden. Gebruik winterbanden die dezelfde maat hebben als de standaard gemonteerde banden. De Alfa Romeo-dealer kan u adviseren welke band het meest geschikt is voor het doel waarvoor u hem wilt gebruiken. Houdt u voor de bandenmaat, de bandenspanning en de winterbanden exact aan de aanwijzingen die staan aangegeven in het hoofdstuk “Technische gegevens”.
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO 178 Het verdient aanbeveling om de ASR uit te schakelen als u gebruik maakt van sneeuwkettingen. Druk op de knop ASR-OFF, zodat het lampje van de knop gaat branden. AUTO LANGERE TIJD STALLEN Tref de volgende maatregelen als de auto langere tijd niet wordt gebruikt: – Maak de minkabel los van de accu (–) en controleer de acculading. Gedurende het stallen moet deze controle iedere vier weken worden herhaald. Laad de accu op als de spanning lager is dan 12,5 Volt.
NOODSTART Als de Alfa CODE er niet in slaagt om de startblokkering op te heffen, blijven het controlelampje Y en het waarschuwingslampje U branden en start de motor niet. Voor het starten van de motor is het nodig een noodstart uit te voeren. BELANGRIJK Wij raden u aan om eerst de instructies goed te lezen, voordat u de motor op deze wijze start.
NOODGEVALLEN STARTEN MET EEN HULPACCU Als de accu leeg is (bij een accu met optische hydrometer: donkere kleur zonder groen in het midden), kan de motor worden gestart met een hulpaccu, die ten minste dezelfde capaciteit moet hebben als de lege accu. Ga als volgt te werk (fig. 1): 3) Start de motor. 1) Verwijder het beschermdeksel van de pluspool op de accu door op de lippen aan de voorzijde te drukken en verbind de pluspolen (+ teken nabij de pool) van de beide accu’s met een startkabel.
EEN LEKKE BAND Probeer auto’s nooit te starten door ze aan te duwen, te slepen of van een helling af te laten rijden. Op die wijze kan er onverbrande brandstof in de katalysator terechtkomen, waardoor deze onherstelbaar zal beschadigen. De auto is uitgerust met de snelle bandenreparatieset “Fix&Go”; zie de aanwijzingen in het volgende hoofdstuk.
NOODGEVALLEN 182 Op het noodreservewiel is een sticker aangebracht waarop de belangrijkste aanwijzingen en de beperkingen staan vermeld met betrekking tot het gebruik van het reservewiel. Deze sticker mag absoluut niet worden verwijderd of afgedekt. Op de sticker staan de volgende aanwijzingen in vier talen vermeld: ATTENTIE! ALLEEN VOOR TIJDELIJK GEBRUIK! MAXIMAAL 80 KM/H! VERVANG ZO SNEL MOGELIJK DOOR EEN NORMAAL WIEL. BEDEK DEZE AANWIJZINGEN NIET.
Het is nodig te weten dat: – De krik 2,100 kg weegt. – Stop de auto op een plaats waar het verkeer niet in gevaar wordt gebracht en in alle veiligheid het wiel kan worden verwisseld. Zet de auto zo mogelijk op een vlakke en stevige ondergrond. – De krik geen afstelwerkzaamheden vereist. – Zet de motor uit en trek de handrem aan. – De krik niet kan worden gerepareerd. Bij een defect moet de krik door een krik van hetzelfde type worden vervangen. – Schakel de eerste versnelling of de achteruit in.
NOODGEVALLEN – Draai met de bijgeleverde sleutel (Afig. 5) de wielbouten van het te verwisselen wiel ongeveer één slag los. – Plaats de krik onder de auto nabij het te verwisselen wiel. Zorg ervoor dat de kunststof side-skirt niet wordt beschadigd. – Draai de krik (A-fig. 6) omhoog, zodat de inkeping (B) aan de bovenzijde van de krik juist om het profiel onder de carrosserie (C) valt op ongeveer 40 cm van de wielkuip.
Voor uitvoeringen met lichtmetalen velgen: – Laat de auto zakken en verwijder de krik. – Draai de centreerpen (A-fig. 9) in één van de boutgaten in de wielnaaf. – Draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten vast in de volgorde die hiervoor is aangegeven voor het noodreservewiel in fig. 8. – Plaats het wiel op de pen en draai met de bijgeleverde sleutel de vier bouten aan; de bouten kunnen makkelijker worden aangebracht met het bijgeleverde verlengstuk (B).
NOODGEVALLEN SNELLE BANDENREPARATIESET FIX&GO automatic De auto is uitgerust met de snelle bandenreparatieset “FIX&GO automatic”, als vervanging van het gebruikelijke gereedschap en het noodreservewiel. De reparatieset fig. 10 is in de bagageruimte geplaatst. In de houder van de bandenreparatieset zijn ook de schroevendraaier en het sleepoog te vinden. De reparatieset bevat: – een spuitbus A-fig. 10 met afdichtvloeistof, die voorzien is van: – een vulbuis B – een sticker C met het opschrift “max.
HET IS NOODZAKELIJK TE WETEN DAT: Als u een lekke band krijgt, kan de band gerepareerd worden als de diameter van het lek niet groter is dan 4 mm. Het is niet mogelijk lekken aan de zijkanten van de band te repareren. Gebruik de reparatieset niet als de band beschadigd is geraakt door het rijden met een lege band. De afdichtvloeistof bij buitentemperaturen tussen –20°C en +50°C werkt. De afdichtvloeistof een houdbaarheidsdatum heeft.
NOODGEVALLEN De compressor mag niet langer dan 20 minuten achter elkaar worden ingeschakeld. Gevaar voor oververhitting. De reparatieset is niet geschikt voor permanente reparatie; de gerepareerde banden mogen daarom slechts tijdelijk worden gebruikt. OPPOMPEN VAN DE BAND Doe de handschoenen aan die bij de snelle bandenreparatieset zijn geleverd. controleer of de schakelaar A-fig. 16 van de compressor in stand 0 (uitgeschakeld) staat, start de motor, steek de stekker fig.
meter naar voren of naar achteren, zodat de afdichtvloeistof in de band verdeeld wordt; pomp de band vervolgens weer op; – als u er niet in slaagt binnen 5 minuten de bandenspanning op ten minste 1,5 bar te krijgen, koppel dan de compressor los van het ventiel en de contactdoos en verplaats vervolgens de auto ongeveer 10 – als de band is opgepompt tot de juiste waarde, vertrek dan onmiddellijk; A0A1100b fig.
NOODGEVALLEN – stop na ongeveer 10 minuten en controleer opnieuw de bandenspanning; vergeet niet de handrem aan te trekken; Als de bandenspanning onder 1,8 bar is gedaald, mag niet verder worden gereden: de snelle reparatieset Fix & Go automatic kan de vereiste wegligging niet garanderen omdat de band te erg beschadigd is. Wendt u tot de Alfa Romeodealer. – rijd zeer voorzichtig naar de Alfa Romeo-dealer. U moet absoluut aangeven dat de band is gerepareerd met de snelle bandenreparatieset.
– plaats de nieuwe spuitbus en draai de spuitbus rechtsom; Ga als volgt te werk voor het vervangen van de spuitbus: – plaats de koppeling A terug of sluit de vulbuis B aan op de zitting. – maak de koppeling A-fig. 20 en de vulbuis B los; – draai de te vervangen spuitbus linksom en trek de spuitbus omhoog; U moet absoluut aangeven, aan iedereen die de auto kan gebruiken, dat de band is gerepareerd met de snelle reparatieset.
NOODGEVALLEN 192 EEN GLOEILAMP VERVANGEN Modificaties of reparaties aan de elektrische installatie die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken. Wij raden u aan defecte gloeilampen, indien mogelijk, door de Alfa Romeodealer te laten vervangen.
TYPEN GLOEILAMPEN (fig. 21) – Als een lamp niet brandt, controleer dan eerst of de zekering niet doorgebrand is, voordat u de lamp vervangt. Op de auto zijn verschillende typen gloeilampen gemonteerd: A. Glasfittinglampen Deze zijn voorzien van een klemfitting. Verwijder de lamp door de lamp uit de houder te trekken. B. Gloeilampen met bajonetfitting Voor het verwijderen van de lamp: druk de lamp iets in, draai de lamp linksom en verwijder de lamp.
NOODGEVALLEN 194 FIGUUR 21 TYPE VERMOGEN Grootlicht D H7 55W Dimlicht D H7 55W Dimlicht met Xenon-gasontladingslampen F DS2 35W Buitenverlichting voor B H6W 6W Mistlampen voor E H1 55W Richtingaanwijzers voor B PY21W 21W Richtingaanwijzers op voorspatbord A W5W 5W Richtingaanwijzers achter B P21W 21W Achterlichten - remlichten B P21/5W 5W/21W Derde remlicht – Led – Achteruitrijlichten B P21W 21W Mistachterlicht B P21W 21W Kentekenplaatverlichting A W5W
KOPLAMPEN MET XENONLAMPEN HALOGEEN KOPLAMPEN De lampen zijn op de volgende wijze in de koplampunit geplaatst (fig. 22): BELANGRIJK Zie voor het lamptype en het vermogen “Een gloeilamp vervangen”. In de koplampunits zijn de gloeilampen voor de buitenverlichting, het dimlicht, het grootlicht en de mistlamp opgenomen. Door de hoge voedingsspanning mogen defecte gasontladingslampen (Xenon) uitsluitend vervangen worden door gespecialiseerd personeel: levensgevaar! Wendt u tot de Alfa Romeo-dealer.
NOODGEVALLEN Vervang de lampen en monteer de deksels, waarbij de deksels goed vast moeten zitten (geborgd). Mistlampen (fig. 24) BELANGRIJK Als een lamp in de linker koplampunit moet worden vervangen, verwijder dan de kunststof afwerking nabij de koplampunit. Hierdoor is de lamp in de motorruimte eenvoudiger te bereiken. Gloeilamp vervangen: – Verwijder het beschermdeksel door het linksom te draaien.
– Maak de borgingen los en verwijder het beschermdeksel. Gloeilamp vervangen: – Maak de borgingen los en verwijder het beschermdeksel. – Maak de stekker (A) los. – Maak de veer van de lamp (B) los. – Verwijder en vervang de lamp. – Monteer de nieuwe lamp. Hierbij moeten de lippen van het metalen deel vallen in de uitsparingen van de reflector; maak vervolgens de veer (B) vast. – Trek met de verlenging (A) aan de lamphouder (B) de geklemd gemonteerde lamphouder los.
NOODGEVALLEN – draai de lamphouder (A) rechtsom en verwijder de lamphouder; – verwijder de lamp (B) door deze iets in te drukken en linksom te draaien; – vervang de lamp; – monteer de lamphouder en draai de lamphouder linksom. Controleer of de houder goed vast zit; – monteer het lampenglas. RICHTINGAANWIJZERS OP VOORSPATBORD (fig. 30) – Druk met de hand het lampenglas in de richting van de achterzijde van de auto, zodat de bevestigingsveer (A) wordt samengedrukt.
Gloeilamp vervangen: Het achteruitrijlicht en het mistachterlicht (beide achteruitrijlicht bij de uitvoering voor Mexico) bevinden zich onder in de achterlichtunit op de achterbumper. – draai vanaf de onderzijde van de bumper (fig. 31) de lamphouder (A-fig 32) linksom en verwijder de lamphouder. Let erop dat de uitlaat nog zeer heet kan zijn; gevaar voor verbranding; – verwijder de lamp door deze iets in te drukken en linksom te draaien; – vervang de lamp en monteer de lamphouder.
NOODGEVALLEN – vervang de lamp; – monteer de lamphouder en draai de lamphouder rechtsom. Controleer of de houder goed vast zit; – sluit het klepje (B) en sluit het opbergvak (A). KENTEKENVERLICHTING (fig. 35) DERDE REMLICHT (fig. 36-37) Gloeilampen vervangen: Led-unit vervangen: – Druk op het door de pijl aangegeven punt op de lijst van het lampenglas om de bevestigingsveer (B) samen te drukken. Maak aan de andere zijde de lampunit los en verwijder de lampunit.
– monteer alle onderdelen weer op de achterklep in omgekeerde volgorde van demontage. INSTAPVERLICHTING (fig. 38) (voor bepaalde uitvoeringen/markten) Gloeilamp vervangen: – Open het portier en draai de schroef (A) van de lampenglazen los. – Verwijder de unit die bestaat uit twee lampenglazen, maak de veercontacten los en vervang de lamp door een nieuwe lamp. De nieuwe lamp moet goed vastzitten in de veercontacten. – Plaats de twee lampenglazen in de juiste stand en draai schroef (A) vast. A0A0632b fig.
NOODGEVALLEN – Sluit het beschermdeksel (B). – Monteer het plafondlampje door het voorzichtig nabij de borglippen vast te drukken, totdat u hoort dat de bevestiging inklikt. Gloeilamp vervangen: – Maak het plafondlampje (A) op het door de pijl aangegeven punt los. – Vervang de lamp door de veercontacten los te maken en vervang de lamp door een nieuwe lamp. De nieuwe lamp moet goed vastzitten in de veercontacten.
– Plaats de lamphouder (C) in de juiste stand in de zitting. Gloeilamp vervangen: – Open het klepje (A) van het spiegeltje. – Maak het lampenglas (B) op het door de pijl aangegeven punt los. – Monteer het lampenglas (B) door het eerst aan een zijde in de juiste stand te plaatsen en vervolgens de andere zijde aan te drukken, totdat de borging inklikt. Gloeilamp vervangen: – Open het dashboardkastje en maak de verlichtingsunit (A) op het door de pijl aangegeven punt los.
NOODGEVALLEN – Monteer de verlichtingsunit door deze eerst aan een zijde in de juiste stand te plaatsen en vervolgens de andere zijde aan te drukken, totdat de borging inklikt. BAGAGERUIMTEVERLICHTING (fig. 47-48) Gloeilamp vervangen: – open de achterklep; – maak de lampunit (A-fig. 47) op het door de pijl aangegeven punt los; A0A0182b 204 fig. 46 – maak de lamp (B-fig.
ALGEMENE INFORMATIE (B) - Zekering in goede staat Het elektrische systeem wordt door zekeringen beveiligd: de zekering brandt door bij een storing of bij oneigenlijk gebruik van het systeem. (C) - Zekering met doorgebrande strip. Als een elektrisch onderdeel niet werkt, controleer dan eerst of de zekering niet is doorgebrand. De verbindingsstrip (A-fig. 49) mag niet onderbroken zijn.
NOODGEVALLEN A0A0187b Om de zekeringen te identificeren moet gebruik worden gemaakt van de tabellen op de volgende pagina’s en wordt verwezen naar de volgende afbeeldingen fig. 52, fig. 53 en 54. De zekeringen van de Alfa GT bevinden zich in drie zekeringenkasten op resp. het dashboard, de pluspool van de accu en naast de accu. De zekeringen in de zekeringenkast op het dashboard zijn bereikbaar nadat de twee borgingen (A-fig. 50) zijn losgedraaid en de klep (B) is verwijderd.
A0A0215b NOODGEVALLEN A0A0137b fig. 53 - Zekeringenkast naast de accu fig.
NOODGEVALLEN ZEKERINGENTABEL VERLICHTING FIGUUR ZEKERING AMPÈRE Waarschuwingsknipperlichten 52 F53 10 Dimlicht rechts 52 F12 10 Dimlicht links 52 F13 10 Grootlicht rechts 53 F14 10 Grootlicht links 53 F15 10 Mistlampen voor 53 F30 15 Remlichten 52 F37 10 Achteruitrijlichten 52 F35 7,5 +30 richtingaanwijzers 52 F53 10 FIGUUR ZEKERING AMPÈRE Pomp Selespeed versnellingsbak 53 F03 (MAXI-FUSE) 30 Hulpverwarming 54 F73 (MAXI-FUSE) 30 Koplampverstelling 52 F13
FIGUUR ZEKERING AMPÈRE Voeding vanaf contactslot +30 52 F32 15 Selespeed versnellingsbak 52 F32 15 Selespeed versnellingsbak 52 F51 7,5 Autoradio 52 F39 15 Navigatiesysteem 52 F39 15 Achterruitverwarming 52 F40 30 Ruitensproeiers (pomp) 52 F43 30 Aansteker 52 F44 20 Stoelen met elektrische verwarming 52 F45 15 Spiegelverwarming – verwarmde ruitensproeiermonden 52 F41 7,5 Bediening cruise-control 52 F35 7,5 Portiervergrendeling 52 F38 20 Koplampsproeiers 53
NOODGEVALLEN 210 VERBRUIKERS FIGUUR ZEKERING AMPÈRE Bewegingssensoren 52 F39 15 ESP-sensor 52 F42 7,5 Stuurhoeksensor 52 F42 7,5 Diagnosestekker EOBD 52 F39 15 Inbouwvoorbereiding mobiele telefoon 52 F39 15 Voeding regeleenheid bestuurdersportier 52 F47 20 Voeding regeleenheid passagiersportier 52 F48 20 Verlichting bedieningsorganen 52 F49 7,5 Verlichting bedieningsorganen klimaatregeling 52 F35 7,5 Instrumentenpaneel 52 F37 10 Instrumentenpaneel 52 F53 10
FIGUUR ZEKERING AMPÈRE Aanjager 53 F05 (MAXI-FUSE) 40 Elektroventilateur (eerste snelheid - benzine-uitvoeringen) 53 F06 (MAXI-FUSE) 30 Elektroventilateur (tweede snelheid - benzine-uitvoeringen) 53 F07 (MAXI-FUSE) 50 Claxon 53 F10 15 Brandstofpomp 53 F21 15 Inspuitventielen (benzine-uitvoeringen) 53 F22 15 Bobines 53 F21 15 Achterklepontgrendeling 52 F60 (*) 25 Elektronische inspuiting 53 F16 7,5 Bose-systeem 52 F61 (*) 15 Bose-systeem 52 F62 (*) 15 Hulpverwar
NOODGEVALLEN EEN LEGE ACCU Wij raden u aan in het hoofdstuk “Onderhoud van de auto” de voorzorgsmaatregelen door te lezen om een lege accu te voorkomen en om een lange levensduur van de accu te garanderen. ACCU OPLADEN BELANGRIJK De beschrijving voor het opladen van de accu dient slechts ter informatie. Wendt u bij voorkeur tot een Alfa Romeo-dealer om deze werkzaamheden uit te laten voeren. We raden u aan de accu langzaam en met een lage stroomsterkte (ampère) gedurende ca. 24 uur op te laden.
Bij de auto is een sleepoog geleverd. Het sleepoog bevindt zich in de gereedschaphouder onder de bekleding van de bagageruimte. Sleepoog bevestigen: – Verwijder het sleepoog uit de gereedschaphouder. – Verwijder het geklemde gemonteerde dekseltje (A) op de voor- (fig. 55) of achterbumper (fig. 56). Gebruik hiervoor de schroevendraaier met platte punt en bescherm de punt met een zachte doek, zodat beschadigingen aan de auto worden voorkomen. – Draai het sleepoog geheel op de schroefdraadpen.
NOODGEVALLEN Start de motor niet als de auto wordt gesleept. BELANGRIJK Controleer bij auto’s met een Selespeed versnellingsbak of de versnellingsbak in de vrijstand (N) staat (controleer of de auto rolt als er tegen wordt geduwd) en sleep de auto zoals een auto met een handgeschakelde versnellingsbak, zoals hiervoor is beschreven. Als de versnellingsbak niet in de vrijstand kan worden gezet, dan mag de auto niet worden gesleept. Wendt u tot de Alfa Romeo-dealer.
– Het is belangrijk altijd rustig te blijven. – Als u niet direct bij het ongeval betrokken bent, stopt u dan op een afstand van ten minste een tiental meters van het ongeluk. – Stop bij ongevallen op de snelweg zo mogelijk in de berm en laat de vluchtstrook vrij. – Zet de motor uit en schakel de waarschuwingsknipperlichten in. – Verlicht als het donker is, met de koplampen de plaats van het ongeval.
ONDERHOUD VAN DE AUTO O N D E R H O U D VA N D E A U T O GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD Doelmatig onderhoud is een beslissende factor voor een lange levensduur, de beste prestaties en een zo zuinig mogelijk gebruik van de auto. Voor deze Alfa Romeo zijn service- en inspectiebeurten voorgeschreven die om de 20.000 km moeten worden uitgevoerd.
x 1000 km 20 40 60 80 100 120 140 160 180 Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel herstellen ● ● ● ● ● ● ● ● ● Werking verlichting (koplamp- en achterlichtunits, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, dashboardkastje, waarschuwings-/controlelampjes enz.
ONDERHOUD VAN DE AUTO x 1000 km Olie van Selespeed versnellingsbak controleren en eventueel bijvullen (uitvoering 2.0 JTS) 20 40 60 80 100 120 140 160 180 ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● Conditie van getande distributieriem visueel controleren (JTD-uitvoeringen) ● Uitlaatgasemissie/roetuitstoot controleren (JTD-uitvoeringen) ● ● ● ● Inspuiting/ontsteking controleren (m.b.v.
Voor auto’s waarmee jaarlijks minder dan 20.000 km wordt gereden (bijvoorbeeld ongeveer 10.000 km) is er een jaarlijks inspectieschema dat het volgende omvat: – Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel herstellen (inclusief het noodreservewiel). – Werking verlichting (koplamp-/achterlichtunits, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, dashboardkastje, waarschuwings-/ controlelampjes enz.) controleren.
ONDERHOUD VAN DE AUTO BELANGRIJK Motorolie BELANGRIJK Dieselfilter BELANGRIJK Luchtfilter Als de auto overwegend onder zware bedrijfsomstandigheden rijdt, zoals: Door het gebruik van dieselbrandstof van mindere kwaliteit kan het noodzakelijk zijn het brandstoffilter vaker te vervangen dan in het Onderhoudsschema is aangegeven. Een hortende motor kan een indicatie zijn dat het filter vervangen moet worden.
BELANGRIJK Pollenfilter Wij raden u aan de acculading voor het begin van de winter te controleren, om eventuele bevriezing van het elektrolyt te voorkomen. Als de auto veel over stoffige wegen rijdt of bij geconcentreerde luchtvervuiling, moet het filterelement vaker worden vervangen; dit is vooral raadzaam als een beperking in de capaciteit van de ventilatie wordt geconstateerd.
ONDERHOUD VAN DE AUTO A0A0736b NIVEAUS CONTROLEREN Rook nooit tijdens werkzaamheden in de motorruimte: er kunnen licht ontvlambare gassen aanwezig zijn; brandgevaar. Belangrijk; tijdens het bijvullen mogen de vloeistoffen met verschillende specificaties niet gemengd worden: als de specificaties van de vloeistoffen verschillen, kan de auto ernstig beschadigd worden. fig. 1 - Uitvoering 1.8 T.
1 Motorolie - 2 Accu - 3 Remvloeistof 4 Vloeistof voor ruitensproeiers voor/ achter en koplampsproeiers 5 Motorkoelvloeistof - 6 Olie van de stuurbekrachtiging ONDERHOUD VAN DE AUTO A0A0683b fig. 3 - Uitvoering 3.2 V6 A0A0396b 1 Motorolie - 2 Accu - 3 Remvloeistof 4 Ruiten-/koplampsproeiervloeistof 5 Motorkoelvloeistof - 6 Olie van stuurbekrachtiging fig.
ONDERHOUD VAN DE AUTO MOTOROLIE (fig. 5-6-7-8) Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke ondergrond staat en enige minuten (circa 5) na het uitzetten van de motor. Verwijder de oliepeilstok (A) en maak de peilstok schoon. Plaats de peilstok geheel terug, verwijder de peilstok en controleer of het niveau tussen het MIN- en MAX-merkteken op de peilstok staat. Het verschil tussen het MIN- en MAXmerkteken komt overeen met ongeveer 1 liter olie.
Als richtlijn geldt een maximaal motorolieverbruik van ongeveer 400 gram per 1000 km. De motor van een nieuwe auto moet nog worden ingereden. Dit betekent dat het motorolieverbruik pas na de eerste 5.000 ÷ 6.000 km stabiliseert. BELANGRIJK Het motorolieverbruik hangt af van de rijstijl en de gebruiksomstandigheden van de auto. Afgetapte motorolie en gebruikte oliefilters bevatten stoffen die schadelijk zijn voor het milieu.
ONDERHOUD VAN DE AUTO MOTORKOELVLOEISTOF (fig. 10) Draai bij een warme motor de dop van het expansiereservoir nooit los: gevaar voor verbranding. Het niveau van de koelvloeistof moet op een vlakke ondergrond en bij een koude motor worden gecontroleerd en moet zich tussen het MIN- en MAX-merkteken op het reservoir bevinden. A0A0240b 226 fig.
Controleer of de olie van de stuurbekrachtiging nog op het maximale niveau staat. De controle moet worden uitgevoerd als de auto op een vlakke ondergrond staat en bij een stilstaande koude motor. Controleer of het niveau nabij het MAXmerkteken op het reservoir staat of bij het bovenste merkteken (maximumniveau) op de peilstok (A) onder de dop van het reservoir.
ONDERHOUD VAN DE AUTO De rem- en koppelingsvloeistof is giftig en zeer corrosief. Als per ongeluk remvloeistof wordt gemorst, moeten de betreffende delen onmiddellijk worden gewassen met water en neutrale zeep en daarna met veel water worden afgespoeld. Bij inslikken dient onmiddellijk een arts te worden geraadpleegd. Het symbool π op het reservoir geeft aan dat synthetische remvloeistof en geen minerale vloeistof moet worden gebruikt.
Het luchtfilter is verbonden met de systemen die de luchttemperatuur en luchthoeveelheid meten. Deze sturen elektrische signalen naar de regeleenheid, die noodzakelijk zijn voor een correct functioneren van het inspuit-/ontstekingssysteem. Voor de juiste werking van de motor, een laag verbruik en een lage uitstoot van uitlaatgassen, is het daarom noodzakelijk dat het luchtinlaatsysteem altijd in perfecte conditie is.
ONDERHOUD VAN DE AUTO POLLENFILTER ACCU Laat het stof/pollenfilter ten minste een keer per jaar controleren door de Alfa Romeo-dealer, bij voorkeur aan het begin van het zomerseizoen. De accu is “onderhoudsarm” en voorzien van een optische hydrometer (A-fig. 14) voor de controle van het elektrolytniveau en de acculading. Als de auto veel over stoffige wegen rijdt of bij geconcentreerde luchtvervuiling, is het raadzaam het filter vaker te vervangen dan in het onderhoudsschema staat aangegeven.
ACCULADING CONTROLEREN De acculading kan kwalitatief gecontroleerd worden door de kleur van de optische meter te controleren. Zie de volgende tabel of de sticker (fig. 15) op de accu. ACCU OPLADEN BELANGRIJK De beschrijving voor het opladen van de accu dient slechts ter informatie. Wendt u bij voorkeur tot een Alfa Romeo-dealer om deze werkzaamheden uit te laten voeren. We raden u aan de accu langzaam en met een lage stroomsterkte (ampère) gedurende ca. 24 uur op te laden.
ONDERHOUD VAN DE AUTO BELANGRIJK Een accu die gedurende langere tijd minder dan 50% geladen is, raakt door sulfatering beschadigd. Hierdoor loopt de capaciteit en het startvermogen terug. Ook is de accu dan gevoeliger voor bevriezing (bij temperaturen onder -10°C). Als u de auto langere tijd niet gebruikt, zie dan “Auto langere tijd stallen” in het hoofdstuk “Correct gebruik van de auto”. ACCU VERVANGEN Als de accu vervangen wordt, moet een originele accu met dezelfde specificaties worden geïnstalleerd.
Accu van Maximum stroomverbruik bij stilstaande motor 60 Ah 36 mA 70 Ah 42 mA WIELEN EN BANDEN Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt een onregelmatige slijtage van de banden: BANDENSPANNING (A): normale spanning: gelijkmatige slijtage van het loopvlak. De spanning van de banden, inclusief het noodreservewiel, moet regelmatig, om de twee weken en voor een lange rit, worden gecontroleerd: de bandenspanning moet bij koude banden worden gecontroleerd.
ONDERHOUD VAN DE AUTO Bedenk dat ook de wegligging afhankelijk is van een juiste bandenspan- BELANGRIJK – Voorkom bruusk remmen, met spinnende wielen optrekken, harde contacten tussen banden en stoepranden, kuilen en andere obstakels. Het langdurig rijden op een slecht wegdek kan de banden beschadigen; – controleer de banden regelmatig op scheuren in de wangen en bulten of slijtplekken op het loopvlak. Als dit het geval is, wendt u dan onmiddellijk tot de Alfa Romeo-dealer; ning.
WISSERBLADEN Maak de wisserbladen regelmatig schoon met een schoonmaakmiddel; wij raden TUTELA PROFESSIONAL SC 35 aan. Vervang de wisserbladen als het rubber vervormd of versleten is. Het verdient aanbeveling ten minste één maal per jaar de wisserbladen te vervangen. Ruitenwisserbladen vervangen (fig.
ONDERHOUD VAN DE AUTO CARROSSERIE KOPLAMPSPROEIERS (fig. 19) Controleer regelmatig of de koplampsproeiers schoon en in goede staat zijn. Wendt u tot de Alfa Romeo-dealer voor het afstellen van de ruitensproeierstraal. BESCHERMING TEGEN ATMOSFERISCHE INVLOEDEN De belangrijkste oorzaken van roest zijn: – luchtverontreiniging – zoutgehalte in de lucht en luchtvochtigheid (gebieden aan zee, warm en vochtig klimaat) – omgevings-/seizoensinvloeden.
TIPS VOOR HET BEHOUD VAN DE CARROSSERIE Lak De juiste wasmethode: 1) Verwijder de antenne van het dak als u de auto in een wastunnel wast, om te voorkomen dat deze beschadigt. 2) Spoel de auto eerst met een waterstraal onder lage druk af. De lak heeft behalve een esthetische functie ook een beschermende functie. 3) Was de auto met een zachte spons met een oplossing van neutrale zeep; spoel daarbij de spons regelmatig uit.
ONDERHOUD VAN DE AUTO Ruiten Motorruimte Gebruik voor het schoonmaken van de ruiten een daarvoor geschikt schoonmaakmiddel. Gebruik een schone, zachte doek om krassen en beschadigingen te voorkomen. Het verdient aanbeveling de motorruimte na het winterseizoen zorgvuldig te laten uitspuiten. Hierbij mag de waterstraal niet direct op de elektronische regeleenheden worden gericht. Laat dit verzorgen door een gespecialiseerd bedrijf.
– Verwijder droog vuil met een zeemleer of een iets vochtige doek, zonder hard te drukken. – Dep een vochtige vlek of vet met een droge en absorberende doek en wrijf daarbij niet. Behandel de plek vervolgens met een doek of zeem bevochtigd met water en een neutrale zeep. Als de vlek nog niet verwijderd is, behandel de vlek dan met een speciaal schoonmaakmiddel, waarbij de instructies op de verpakking strikt moeten worden opgevolgd. BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol.
TECHNISCHE GEGEVENS TECHNISCHE GEGEVENS TYPEPLAATJE MET IDENTIFICATIEGEGEVENS IDENTIFICATIEGEGEVENS Wij raden u aan nota te nemen van de identificatiegegevens. De identificatiegegevens zijn ingeslagen of aangebracht op plaatjes. De gegevens zijn op de volgende plaatsen aangebracht (fig. 1): 1 - Typeplaatje met identificatiegegevens 2 - Chassisnummer 3 - Plaatje met informatie over de carrosserielak 4 - Motornummer. Het plaatje (fig. 2) is op de fronttraverse van de motorruimte aangebracht.
Het plaatje (fig. 4) is aangebracht op de linker binnenrand van de achterklep. Het plaatje bevat de volgende gegevens: Motorcode Carrosserie-uitvoering 1.8 T SPARK AR32205 937CXR1A 26 2.0 JTS 937A1000 937CXH1A 22 2.0 JTS (voor bepaalde markten) 932A2000 937CXT1A 29 MOTORNUMMER 2.0 JTS Selespeed 937A1000 937CXH11 23 Het motornummer is ingeslagen in het motorblok aan de zijde van de versnellingsbak nabij het uitlaatspruitstuk. 3.2 V6 936A000 937CXP1B 25 JTD 16V 937A5000 937CXN1B 24D A.
TECHNISCHE GEGEVENS MOTOR Typecode 2.0 JTS 2.0 JTS Selespeed 2.0 JTS (**) AR32205 937A1000 932A2000 936A000 937A5000 Otto Otto Otto Otto Diesel 4 in lijn 4 in lijn 4 in lijn 6 in V van 60° 4 in lijn Cyclus Aantal en opstelling cilinders 3.
Inspuiting 1.8 T. SPARK 2.0 JTS 3.2 V6 JTD 16V Elektronische multipoint inspuiting Elektronisch geregelde directe inspuiting Elektronisch geregelde directe inspuiting Directe Common Rail inspuiting met turbodrukvulling TECHNISCHE GEGEVENS BRANDSTOFSYSTEEM Modificaties of reparaties aan het brandstofsysteem die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken.
TECHNISCHE GEGEVENS 244 VOORWIELAANDRIJVING MET SPERDIFFERENTIEEL (optional voor bepaalde uitvoeringen/ markten) De specificaties van de Alfa Q2 garanderen nog betere rij-eigenschappen onder alle omstandigheden. De voorwielaandrijving beschikt over een mechanisch zelfsperrend voordifferentieel LSD (Limited Slip Differential). De verdeling van het motorkoppel over het rechter en linker wiel wordt gemoduleerd in relatie tot de wrijving in het TORSEN B voordifferentieel.
1.8 T. SPARK - 2.0 JTS - 3.2 V6 - JTD 16V Voetrem: – voor Schijfrem – achter Schijfrem Bediend met handremhefboom, werkend op de achterwielen Handrem TECHNISCHE GEGEVENS REMMEN WIELOPHANGING 1.8 T. SPARK - 2.0 JTS - 3.2 V6 - JTD 16V Voor vierpunts-ophanging met stabilisatorstang Achter type McPherson STUURINRICHTING 1.8 T. SPARK - 2.0 JTS - 3.
TECHNISCHE GEGEVENS WIELEN VERKLARING VAN DE CODERING OP DE BANDEN (fig. 5) NOODRESERVEWIEL Geperst stalen velg. VELGEN EN BANDEN Geperst stalen of lichtmetalen velgen. Tubeless radiaalbanden. Op de typegoedkeuring zijn bovendien alle goedgekeurde banden aangegeven. WIELUITLIJNING Toespoor gemeten tussen de velgranden van de voorwielen: –1 ±0,6 De waarden zijn van toepassing op een onbelaste auto in rijklare staat. De codering kan één van de hieronder aangegeven vormen hebben.
60 = 250 kg 61 = 257 kg 62 = 265 kg 63 = 272 kg 64 = 280 kg 65 = 290 kg 66 = 300 kg 67 = 307 kg 68 = 315 kg 69 = 325 kg 70 = 335 kg 71 = 345 kg 72 = 355 kg 73 = 365 kg 74 = 375 kg 75 = 387 kg 76 = 400 kg 77 = 412 kg 78 = 425 kg 79 = 437 kg 80 = 450 kg 81 = 462 kg 82 = 475 kg 83 = 487 kg 84 = 500 kg 85 = 515 kg 86 = 530 kg 87 = 545 kg 88 = 560 kg 89 = 580 kg 90 = 600 kg 91 = 615 kg 92 = 630 kg 93 = 650 kg 94 = 670 kg 95 = 690 kg 96 = 710 kg 97 = 730 kg 98 = 750 kg 99 = 775 kg 100 = 800 kg 101 = 825 kg 102 =
TECHNISCHE GEGEVENS 1.8 T SPARK Standaarduitrusting Velgen Banden Noodreservewiel – velgmaat – bandenmaat Optional Velgen 248 2.0 JTS JTD 16V 3.
Banden volbeladen bij geringe belading voor achter voor achter 195/60 R15 bar 2,2 2,2 2,5 2,5 205/60 R15 bar 2,3 2,3 2,6 2,6 205/55 R16 bar 2,3 2,3 2,6 2,6 205/55 ZR16 bar 2,3 2,3 2,6 2,6 215/45 R17 bar 2,4 2,3 2,7 2,6 225/45 ZR17 bar 2,5 2,4 2,8 2,7 225/40 ZR18 bar 2,5 2,4 2,8 2,7 Noodreservewiel 125/80 R15 bar TECHNISCHE GEGEVENS BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND 4,2 4,2 Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waa
TECHNISCHE GEGEVENS A0A0653b AFMETINGEN De afmetingen zijn aangegeven in mm en zijn geldig voor auto’s met standaard banden. De afmetingen wijken iets af als optional banden zijn gemonteerd. De hoogte heeft betrekking op een onbelaste auto. INHOUD BAGAGERUIMTE Inhoud ..................................... 320 dm3 Inhoud bij neergeklapte rugleuning van achterbank........... 905 dm3 250 fig. 5 A B C D E F G H 1.8 T. SPARK - 2.0 JTS 4489 967 2596 926 1362 1763 1524 1510 3.
1.8 T. SPARK 2.0 JTS 3.2 V6 JTD 16V Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires): kg 1290 1320 1410 1320 Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder: kg 520 520 520 520 Max. toelaatbaar gewicht (**): – vooras – achteras – totaal kg kg kg 980 980 1810 980 980 1840 1040 980 1930 990 980 1885 Trekgewichten: – geremde aanhanger – ongeremde aanhanger kg kg 1300 400 1300 400 1400 400 1300 400 Max.
TECHNISCHE GEGEVENS 252 VULLINGSTABEL 1.8 T. SPARK 2.0 JTS 2.0 JTS Selespeed 3.
AANBEVOLEN PRODUCTEN EN SPECIFICATIES Gebruik Specificaties van de vloeistoffen en smeermiddelen voor een correct functioneren van de auto Vloeistoffen en smeermiddelen (originele) Vervangingsinterval Smering voor benzinemotoren 1.8 T. SPARK Motorolie SAE 10W-40 op synthetische basis met kwalificatie FIAT 9.55535-G2 SELENIA 20K for ALFA ROMEO Volgens onderhoudsschema Smering voor benzinemotoren 2.0 JTS - 3.2 V6 Synthetische olie SAE 10W-60 met kwalificatie FIAT 9.
TECHNISCHE GEGEVENS Gebruik Olie en vetten voor krachtoverbrengingen Remvloeistof Antivries voor radiateur Vloeistof voor ruitensproeiers voor/achter 254 Originele vloeistoffen en smeermiddelen Toepassing Synthetische olie SAE 75W-85. Voldoet ruimschoots aan de specificaties API GL-4 PLUS, FIAT 9.55550 TUTELA CAR TECHNYX Mechanische versnellingsbak en differentieel Smeermiddel voor automatische transmissies.
Het brandstofverbruik dat in de tabel is opgenomen, is gemeten volgens een vastgestelde testmethode die in EU-normen is vastgelegd. Het brandstofverbruik is gemeten volgens onderstaande procedure: – een stadsrit: opgebouwd uit een koude start gevolgd door een gesimuleerde, normale testrit in stadsverkeer; – een rit buiten de stad: waarbij veelvuldig wordt geaccelereerd in alle versnellingen en waarmee een normaal gebruik van de auto buiten de stad wordt gesimuleerd.
TECHNISCHE GEGEVENS 256 CO2-EMISSIE De CO2-emissie, vermeld in de volgende tabel, is gemeten op een gecombineerd traject. CO2-EMISSIE VOLGENS EU 1999/100-NORMEN (g/km) 1.8 T. SPARK 2.0 JTS 2.0 JTS Selespeed 3.
Aansteker...................................124 Bagagenet ....................................22 ABS.............................................134 Accu - acculading controleren .................231 - opladen ..............................212-231 - praktische tips om de levensduur te verlengen ..................................232 - vervangen .................................232 Achteruitrijlichten - gloeilamp vervangen ...................199 Afmetingen...................................
ALFABETISCH REGISTER Dieselfilter ....................................229 Digitaal multifunctioneel display.........58 Dimlicht - gloeilampen vervangen................197 - inschakelen..................................44 Dop van brandstoftank ...................166 DPF (roetfilter) .............................167 Elektrische ruitbediening..................24 Elektrische/elektronische systemen monteren ..................................127 EOBD-systeem ..............................140 Extra accessoires .
Niveaus controleren .....................222 Noodgevallen ..........................179 Noodstart .....................................179 - rollend starten ............................181 - starten met een hulpaccu .............180 Onderhoud - aanvullende werkzaamheden .......219 - geprogrammeerd onderhoud.........216 - geprogrammeerd onderhoudsschema .....................................217 - jaarlijks inspectieschema ..............219 Onderhoud van de auto ..........216 Opbergvakken ....................
ALFABETISCH REGISTER Stuurwiel .......................................22 Symbolen......................................5-6 Versnellingsbak, handgeschakeld .....109 Verwarming en airconditioning ..........81 Tanken ................................166-252 Verwarming, handmatig bedienbaar ...83 Tankklepje....................................167 Technische gegevens......................240 Toerenteller ....................................56 Transmissie...................................
261 ALFABETISCH REGISTER
Voor wie hart heeft voor zijn auto. De kracht achter uw motor.
De experts adviseren Selenia De motor van uw nieuwe auto is ontwikkeld met Selenia, een motorolielijn die voldoet aan de meest geavanceerde internationale specificaties. Tijdens specifieke tests blijkt dat door de hoge technische specificaties Selenia het smeermiddel is om de prestaties van uw motor optimaal en betrouwbaar te houden.
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND Banden bij geringe belading voor achter voor achter volbeladen 195/60 R15 bar 2,2 2,2 2,5 2,5 205/60 R15 bar 2,3 2,3 2,6 2,6 205/55 R16 bar 2,3 2,3 2,6 2,6 205/55 ZR16 bar 2,3 2,3 2,6 2,6 215/45 R17 bar 2,4 2,3 2,7 2,6 225/45 ZR17 bar 2,5 2,4 2,8 2,7 225/40 ZR18 bar 2,5 2,4 2,8 2,7 Noodreservewiel (*) 125/80 R15 bar 4,2 4,2 Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde.
NEDERLANDS SERVICE