Al f a GTV/SPIDER 604.31.
De auto kan zijn uitgerust met een in het audiosysteem geïntegreerd satelliet-navigatiesysteem. Het navigatiesysteem is aangepast aan de specifieke eigenschappen van het interieur en sluit aan bij het ontwerp van het dashboard. Het systeem heeft een ergonomische opstelling voor de bestuurder en de passagier en met de grafische afbeeldingen op het display kunt u de bedieningsknoppen snel herkennen.
INHOUD TIPS ................................................................................ AANWIJZINGEN VOOR HET GEBRUIK EN DE VEILIGHEID IN HET VERKEER ........................................ VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD .......................... COMPACT DISC ...................................................................... BEDIENINGSKNOPPEN ................................................ WERKING ......................................................................
SPECIALE OF VERRE BESTEMMINGEN INVOEREN........................ GEBRUIK VAN OPGESLAGEN BESTEMMINGEN .......................... POSITIE VAN DE AUTO OPSLAAN ............................................ 48 51 52 IN-/UITSCHAKELEN ................................................................ HANDMATIGE WEERGAVE POSITIE .......................................... TRAJECT SIMULEREN .............................................................. NAVIGATIESYSTEEM STARTEN ....................................
TIPS BELANGRIJKE AANWIJZINGEN VOOR HET GEBRUIK EN DE VEILIGHEID IN HET VERKEER Het satelliet-navigatiesysteem is een geïntegreerd bedienings- en informatiesysteem voor de auto, dat eenvoudig kan worden gebruikt.
VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD Zonder dat er speciale voorzorgsmaatregelen nodig zijn, is een lange levensduur van het systeem gegarandeerd. Wendt u bij storingen tot de Alfa Romeo-dealer. Maak het bedieningspaneel alleen met een zachte, droge en antistatische doek schoon. Schoonmaak- en glansmiddelen kunnen het front beschadigen. Behandel het display met zorg. Als er scherpe voorwerpen worden gebruikt kunnen er krassen en beschadigingen op het display ontstaan.
BEDIENINGSKNOPPEN fig.
1 Toets T: frontpaneel openen 2 Keuzetoets ù §.
WERKING NAVIGATIESYSTEEM IN- EN UITSCHAKELEN In-/uitschakelen bij uitgezette motor Druk ongeveer 1 seconde op de draaiknop/toets (16) om het navigatiesysteem in te schakelen. Het systeem geeft de laatst beluisterde audiobron weer op het vooraf ingestelde volumeniveau. Het navigatiesysteem kan ook gebruikt worden als de motor uitstaat (contactsleutel in stand STOP).
VOLUMEREGELING Volume verhogen: : draai de draaiknop/toets (16) rechtsom. Volume verlagen: draai de draaiknop/toets (16) linksom. Tijdens het instellen van het volume, wordt het volumeniveau grafisch op het display weergegeven (deze grafische weergave verschijnt alleen in het hoofdmenu van de audiobron) (fig. 4). Een te hoog volume tijdens het rijden kan zowel uw leven als het leven van anderen in gevaar brengen.
KLANKKLEURREGELING (MENU AUD) U kunt de “bassen“ en “hoge tonen“ voor iedere audiobron gescheiden instellen. De Balans, Fader en Loudness kunnen niet gescheiden worden geregeld. Stel het geluid als volgt in: 1) Selecteer de gewenste audiobron (Radio, CD-speler of CD-wisselaar, indien aanwezig) met de toetsen TUN (17), CD-C (15). 2) Druk op de toets AUD (3); op het display verschijnt het audio-menu voor het instellen van het geluid (fig. 7).
RADIO RADIO BELUISTEREN GOLFBAND SELECTEREN Als u de toets TUN (17) indrukt, verschijnt het hoofdmenu van de radio (fig. 9) en wordt afgestemd op het laatste station dat u beluisterde voor het uitschakelen. Op de bovenste regel van het display verschijnt het station waarop was afgestemd voor de uitschakeling van het navigatiesysteem en de 6 beschikbare stations op de golfband.
BELANGRIJK Als de TA-functie is ingeschakeld, worden alleen de stations die verkeersinformatie uitzenden, opgeslagen (opschrift TP op het display). STATIONS OPSLAAN Er kunnen maximaal 24 FM-stations verdeeld over vier golfbanden (FM1, FM2, FMT en FMC) en 6 MW-stations worden opgeslagen. Handmatige afstemming Ga voor het handmatig afstemmen als volgt te werk: 1) Schakel de RDS-functie uit (zie de paragraaf “RDS-functie” in dit hoofdstuk) zodat de frequentie zichtbaar wordt.
Automatisch opslaan T-STORE 2) Druk op de toets (13) bij het opschrift PAGINA 2. AUTOMATISCH OPSLAAN TMCSTORE Op de FMT-golfband kunnen automatisch de 6 stations met het sterkste ontvangstsignaal in het gebied waarin u rijdt, worden opgeslagen. 3) Druk op de toets (14) bij het opschrift T-STORE (fig. 13). Het navigatiesysteem kan op de FMCgolfband automatisch de 6 stations met het sterkste ontvangstsignaal in het gebied waarin u rijdt, opslaan.
Als de functie TMCSTORE is ingeschakeld, dan wordt op de bovenste regel van het display de voortgang van de procedure, uitgedrukt in procenten, weergegeven. Als de stations zijn opgeslagen, worden alle op de FMC-golfband opgeslagen stations enkele seconden weergegeven. Daarna wordt automatisch afgestemd op het eerste opgeslagen station. BELANGRIJK Het automatisch opslaan van stations met de functie TMCSTORE kan enige tijd in beslag nemen omdat alle op de golfband te ontvangen FMC-stations worden afgezocht.
TMC-SCAN FUNCTIE Met deze functie wordt er over de gehele FMC-golfband naar stations gezocht die te ontvangen zijn. Ga voor het inschakelen van de TMC SCAN-functie als volgt te werk: 1) Druk bij ingeschakelde radio op de toets TUN (17); op het display verschijnt het functiemenu van de radio (fig. 12). 2) Druk op de toets (13) bij het opschrift PAGINA 2. 3) Druk op de toets (13) bij het opschrift TMC-SCAN (fig.
In-/uitschakelen REG-FUNCTIE Ga voor het gebruik van het RDS als volgt te werk: Op bepaalde uren van de dag zenden enkele stations regionale programma’s uit. Als de functie is uitgeschakeld en u hebt afgestemd op een regionaal station dat in een bepaald gebied uitzendt, dan zult u als u in een ander gebied komt, het regionale station van dat nieuwe gebied ontvangen. 1) Druk bij ingeschakelde radio op de toets MEN (10); op het display verschijnt het menu voor de radio-instellingen (fig. 18).
In-/uitschakelen Alarmberichten ontvangen In-/uitschakelen Ga voor het in-/uitschakelen van de PTY-functie als volgt te werk: Bij ingeschakelde PTY-functie kunnen er alarmberichten worden ontvangen (bijvoorbeeld: smogalarm). In dat geval zal op het display een gevaarindicatie verschijnen en wordt de alarmmelding weergegeven op het volumeniveau dat is ingesteld voor de verkeersinformatie. De functie kan alleen worden ingeschakeld als op de FM-golfband is afgestemd.
BELANGRIJK Als u met ingeschakelde TA-functie naar de radio luistert en u het ontvangstgebied verlaat van het station dat verkeersinformatie uitzendt of dit station is niet meer te ontvangen, hoort u een waarschuwingssignaal (een “biep”); in dit geval wordt de TP-functie (Traffic Program) automatisch ingeschakeld. Verkeersinformatie onderbreken Als u bij ingeschakelde TA-functie de verkeersinformatie wilt onderbreken, moet u de toets TA (4) of MEN (10) indrukken, of op een ander station afstemmen.
SHARX-FUNCTIE R-TXT-FUNCTIE Als u op een FM-station hebt afgestemd, kan het ontvangstsignaal zo nu en dan gestoord worden. Dit wordt veroorzaakt door nabij gelegen stations. Met de SHARX-functie kunnen de storingen worden verminderd. R-TXT is een service die door enkele RDS-stations wordt geleverd. Deze functie levert niet alleen de naam van het station maar ook informatie over het uitgezonden programma of geeft de titel aan van het weergegeven muziekstuk.
TIM-FUNCTIE Het systeem is voorzien van een digitaal spraakgeheugen waarin automatisch maximaal 14 berichten met verkeersinformatie (met een totale duur van maximaal 4 minuten) worden opgeslagen. Afhankelijk van de lengte van de nieuwe berichten worden eerdere berichten gewist. BELANGRIJK Berichten die langer dan 4 minuten duren worden niet helemaal opgeslagen. In dit geval verschijnt op het display het opschrift OVERFLOW.
Opgeslagen berichten met verkeersinformatie beluisteren Ga als volgt te werk om de opgeslagen berichten met verkeersinformatie op te vragen: 1) Druk op de toets T (8); op het display verschijnt het Traffic-menu (fig. 23). 2) Druk op de toets (13) bij het opschrift TIM-INFO: het laatst opgeslagen bericht krijgt het hoogste nummer (nummer 14) toegekend en wordt het eerst weergegeven; daarna worden in aflopende volgorde de andere berichten weergegeven.
C O M PA C T D I S C ( C D ) U kunt een audio-CD in de ingebouwde speler of in de CD-wisselaar beluisteren (indien aanwezig). Tijdens de CD-weergave verschijnen op het display het nummer van het muziekstuk en de speelduur of alleen het nummer van het muziekstuk (afhankelijk van de gekozen instelling, zie “CD-functie inschakelen” in dit hoofdstuk). In het hoofdmenu van de CD-speler (fig. 24) staan alle nummers van de muziekstukken op de CD en wordt het beluisterde muziekstuk aangegeven.
CD-WEERGAVE (BIJ INGEBOUWDE SPELER) CD-SPELER INSCHAKELEN Zodra u een audio-CD hebt geplaatst, wordt de weergave automatisch gestart. Als u naar een andere bron luistert en er zit een CD in de ingebouwde speler, dan moet u de toets CD-C (15) indrukken. Op het display verschijnt het hoofdmenu van de CD-speler (fig. 24) en de weergave van de CD wordt gestart.
Verkeersinformatie ontvangen Om de verkeersinformatie in of uit te schakelen (zie “TA”-functie in het vorige hoofdstuk) tijdens de werking van de CDspeler, moet u kort de toets TA (4) indrukken; op de onderste regel van het hoofdmenu van de CD-speler verschijnt (functie ingeschakeld) of verdwijnt (functie uitgeschakeld) het symbool TA.
REPEAT-FUNCTIE (MUZIEKSTUKKEN OP CD HERHALEN) Met de REPEAT-functie kan een muziekstuk worden herhaald. Het muziekstuk wordt herhaald totdat de functie REPEAT wordt uitgeschakeld. Op de onderste regel van het display verschijnt het opschrift . Ga voor het inschakelen van de REPEATfunctie als volgt te werk: Om de REPEAT-functie uit te schakelen, moet u de bij de punten 2) en 4) beschreven handelingen herhalen. 1) Selecteer bij ingeschakelde CD-speler het gewenste muziekstuk met de keuzetoets ù of § (2).
2) Druk op de toets (13) bij het opschrift PROGRAM; op het display verschijnt het CD-programmeermenu (fig. 31). Als nog geen enkel muziekstuk is gekozen, kunnen de functies CLR PRG en RUN niet geselecteerd worden (bij de functies staat het symbool S). 3) Selecteer het eerste muziekstuk dat u wilt invoeren met de keuzetoets ù of § (2). 4) Druk op de toets (13) bij het opschrift ADD om het eerste muziekstuk in te voeren.
Volgorde uit het geheugen wissen Ga als volgt te werk om de gehele volgorde uit het geheugen te wissen: 1) Druk bij ingeschakelde CD-speler op de toets CD-C (15) om het CD-functiemenu te openen; op het display verschijnt het functiemenu van de CD-speler (fig. 30). 2) Druk op de toets (13) bij het opschrift PROGRAM; op het display verschijnt het CD-programmeermenu (fig. 31). 3) Druk op de toets (14) bij het opschrift CLR ALL.
Letter wissen Als u tijdens het invoeren van de naam een letter wilt wissen, moet u op de toets ESC (9) drukken of het symbool ¯ selecteren en op de draaiknop/toets (11) drukken. Naam van geselecteerde CD wissen Ga als volgt te werk: Ga als volgt te werk om de namen van alle CD's uit het geheugen te wissen: 1) Roep het menu CD Name op zoals hiervoor beschreven. 1) Roep het menu CD Name op zoals hiervoor beschreven.
CD-WISSELAAR - CDC (indien aanwezig) CD PLAATSEN/VERWIJDEREN Houder in CD-wisselaar plaatsen CD-wisselaar vullen (fig. 35) Plaats de schuifklep (B-fig. 36) helemaal naar rechts, totdat hij blokkeert. Ga voor het plaatsen van de CD’s in de houder als volgt te werk: Plaats de houder (in het opbergvak achter bij de Alfa Spider (fig. 37) of in de bagageruimte bij de Alfa GTV (fig. 38) met de pijl aan de bovenzijde geheel in de wisselaar.
Druk de houder in de speler en sluit de schuifklep (D-fig. 39), om te voorkomen dat er voorwerpen of stof in de wisselaar kunnen dringen. Houder uit de CD-wisselaar verwijderen Plaats de schuifklep (B-fig. 37) helemaal naar rechts en druk op de uitwerptoets (EJECT E-fig. 40) op de CD-wisselaar: de houder wordt gedeeltelijk uitgeworpen. Trek de houder voorzichtig uit de speler. Sluit de schuifklep.
CD-WEERGAVE MET CDWISSELAAR (indien aanwezig) Ga als volgt te werk: 1) Druk op de toets CD-C (15); op het display verschijnt de laatst ingeschakelde CD-bron. Als de ingebouwde CD-speler een audio-CD bevat, druk dan opnieuw op de toets CD-C (15). Op het display verschijnt het functiemenu van de CD-wisselaar. 2) Druk op de toets (13) bij het opschrift CDC.
BELANGRIJK Als de CD-wisselaar niet is aangesloten of niet werkt, verschijnt op het display naast het opschrift CDC het symbool S en wordt de keuze die gemaakt is met de toets (13) niet uitgevoerd. U kunt de aanduiding van de speelduur uitschakelen. Zie hiervoor “Weergave speelduur/nummer van het muziekstuk in-/uitschakelen” in dit hoofdstuk. Op het display vindt u naast de toetsen (13 en 14) de nummers van de eerste vijf CD’s van de CD-wisselaar.
Weergave speelduur/nummer van muziekstuk in-/uitschakelen VOLGENDE/VORIGE MUZIEKSTUKKEN SELECTEREN MUZIEKSTUKKEN SNEL VOORUIT-/TERUGSPOELEN Ga voor de weergave van het nummer van het beluisterde muziekstuk als volgt te werk: Als u een volgend muziekstuk wilt selecteren, moet u kort de keuzetoets § (2) indrukken; als het laatste muziekstuk is bereikt en u opnieuw de keuzetoets § (2) indrukt, wordt het eerste muziekstuk op de CD geselecteerd.
2) Druk op de toets (14) bij het opschrift MIX (fig. 45); op de onderste regel van het display verschijnt het opschrift MIX. 3) Druk op de toets MEN (10); op het display verschijnt het instellingenmenu van de CD-wisselaar (fig. 46). 4) Druk op de toets (14) bij het opschrift MIX om de gewenste optie te selecteren: – CD voor de willekeurige weergave van de muziekstukken op de CD die u op het moment beluistert; – MAG voor de willekeurige weergave van alle muziekstukken van alle CD's in de CDwisselaar.
REPEAT-FUNCTIE (muziekstukken op CD herhalen) Met de REPEAT-functie kan een muziekstuk of een CD worden herhaald. Inschakelen 4) Druk om de REPEAT-functie in te schakelen op de toets MEN (10); op het display verschijnt het instellingenmenu van de CD-wisselaar (fig. 46). 5) Druk op de toets (13) bij het opschrift RPT om de gewenste optie te selecteren: 1) Selecteer tijdens het beluisteren van de CD het gewenste muziekstuk of de gewenste CD met de keuzetoets ù of § (2).
2) Druk op de toets (13) bij het opschrift PROGRAM (fig. 49); op het display verschijnt het CD-programmeermenu. Als geen enkel muziekstuk is gekozen, kunnen de functies CLR PRG en RUN niet geselecteerd worden (bij de functies staat het symbool S). 3) Selecteer het eerste muziekstuk dat u wilt invoeren met de keuzetoets ù of § (2). BELANGRIJK De muziekstukken kunnen alleen in oplopende volgorde geprogrammeerd worden (voorbeeld: 1, 4, 7, enz. en niet 3, 1, 4, enz.).
Geprogrammeerde volgorde muziekstukken wissen Ga als volgt te werk om de geprogrammeerde volgorde te wissen: 1) Druk bij ingeschakelde CD-wisselaar (indien aanwezig) op de toets CD-C (15) om het CDC-functiemenu te openen; op het display verschijnt het functiemenu van de CD-wisselaar. 2) Druk op de toets (13) bij het opschrift PROGRAM (fig. 49) om het programmeermenu van de CD-wisselaar te openen (fig. 50). 3) Druk op de toets (13) bij het opschrift RUN (fig. 50).
2) Druk op de draaiknop/toets (11) om de keuze te bevestigen: de letter wordt in de bovenste regel ingevoerd. 3) Voer de overige letters van de naam op dezelfde wijze in. Als de volledige naam is ingevoerd, moet u de draaiknop/toets (11) langer dan 2 seconden ingedrukt houden of het symbool ¯ selecteren en de draaiknop/toets (11) indrukken. De naam wordt op deze wijze opgeslagen en vervolgens wordt het CD-functiemenu opgeroepen (fig. 49).
S AT E L L I E T- N AV I G AT I E S Y S T E E M Met het satelliet-navigatiesysteem kunt u snel en in alle veiligheid uw bestemming bereiken. Als het systeem is ingeschakeld, begeleiden de gesproken aanwijzingen de bestuurder naar de bestemming. Op het display worden de route-aanwijzingen, de afstand en de geschatte tijd tot de bestemming weergegeven.
BESTEMMING INVOEREN De bestemming kan zijn: – een stad; – het centrum van de stad of stadsdelen in grote steden; – een straat of hoofdstraat; – een huisnummer (indien aanwezig op de navigatie-CD); – een kruising; een bestemming kan ook worden ingevoerd als een speciale bestemming: – verkeersknooppunten; – stations; – vliegvelden; – ziekenhuizen, enz.
Naam van bestemming invoeren (fig. 58) Ga als volgt te werk om een naam in het invoermenu in te voeren: 1) Plaats de cursor met de draaiknop/toets (11) op het gewenste karakter. 2) Bevestig het geselecteerde karakter door de draaiknop/toets (11) in te drukken. Het geselecteerde karakter wordt in het invoerveld weergegeven 3. Als een karakter wordt geselecteerd, bijv. de letter O 4, toont het display automatisch het eerste onderdeel van een lijst met bestemmingen die met die letter beginnen.
Lijsten raadplegen (fig. 56) Lijsten pagina voor pagina raadplegen Omdat op het display maar 5 regels verschijnen, zijn enkele lijsten verdeeld over meerdere schermen. Bij dit soort lijsten verschijnt rechtsonder op het display de pijl Í om aan te geven dat de lijst doorloopt. Om bij lange lijsten snel een bestemming te vinden, kunt u de lijsten pagina voor pagina raadplegen. Om de lijst te raadplegen, moet u de draaiknop/toets (11) in de gewenste richting draaien.
6) Bevestig het geselecteerde karakter door de draaiknop/toets (11) in te drukken. Het geselecteerde karakter wordt in het invoerveld weergegeven (3-fig. 58). 7) Voer de overige letters van de naam op dezelfde wijze in. 8) Tijdens het invoeren van de naam verschijnt in de invoerlijst (2-fig. 58) de lijst met namen van steden die voor het grootste deel overeenkomen met de ingevoerde letters.
“SPECIALE BEST.” Het is mogelijk om direct speciale bestemmingen, zoals verkeersknooppunten, stations, industrieterreinen, in de omgeving van de gekozen stad te selecteren. Na de selectie keert het systeem automatisch terug naar het hoofdmenu van het navigatiesysteem. Selecteer voor het starten van de routeaanwijzingen het onderdeel NAV. STARTEN (fig. 54) en bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken.
9) Plaats de cursor op het symbool j en druk op de draaiknop/toets (11) of druk langer dan twee seconden op de draaiknop/toets (11); op het display verschijnt een alfabetische lijst met bestemmingen. 10) Draai de draaiknop/toets (11) om in de invoerlijst de naam van de gewenste straat te zoeken. 11) Bevestig de bestemming door de draaiknop/toets (11) in te drukken. BELANGRIJK Dit is afhankelijk van de op de navigatie-CD beschikbare gegevens.
“KRUISING” invoeren Ga voor het invoeren van een kruising als volgt te werk: 1) Voer eerst de straatnaam in zoals hiervoor is beschreven. 2) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel KRUISING (fig. 63); op het display verschijnt de lijst met kruisingen (fig. 65). BELANGRIJK Als er in het geheugen meer dan 5 kruisingen beschikbaar zijn, kan het zoeken versneld worden (zie “Naam van bestemming invoeren” in dit hoofdstuk). 3) Plaats de cursor met de draaiknop/toets (11) op de gewenste kruising.
4) Voer de stad in en bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; op het display verschijnt de lijst met stadsdelen. 5) Plaats de cursor met de draaiknop/toets (11) op het gewenste stadsdeel. 6) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; op het display verschijnt het geselecteerde stadsdeel. 7) Bevestig de bestemming door de draaiknop/toets (11) in te drukken. A0B3044i BELANGRIJK Dit is afhankelijk van de op de navigatie-CD beschikbare gegevens.
2) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; op het display verschijnt het menu voor het invoeren van de bestemming. 5) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; op het display verschijnt de in de rubriek aanwezige lijst. 3) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel SPECIALE BEST. (fig. 69); op het display verschijnt het menu speciale bestemmingen. 6) Selecteer met de draaiknop/toets (11) de gewenste bestemming in de lijst.
4) Selecteer het onderdeel VERRE BEST. (fig. 71) met de draaiknop/toets (11). 5) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; op het display verschijnt de in de rubriek aanwezige lijst. 6) Selecteer met de draaiknop/toets (11) de gewenste bestemming in de lijst. 7) Bevestig de bestemming door de draaiknop/toets (11) in te drukken. Druk op de toets ESC (9) om terug te keren naar het vorige menu. “OMGEVING BEST.” invoeren Ga als volgt te werk: “OMG. ACT. POS.
4) Selecteer het onderdeel ACT. POS. INV. (fig. 73) met de draaiknop/toets (11). 5) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; op het display verschijnt de in de rubriek aanwezige lijst. 6) Selecteer met de draaiknop/toets (11) de gewenste bestemming in de lijst. 7) Bevestig de bestemming door de draaiknop/toets (11) in te drukken. Druk op de toets ESC (9) om terug te keren naar het vorige menu.
3) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; op het display verschijnt het menu GEHEUGEN BEST. (fig. 75). 4) Selecteer met draaiknop/toets (11) de gewenste bestemming. 5) Bevestig de geselecteerde bestemming door de draaiknop/toets (11) in te drukken. POSITIE VAN DE AUTO OPSLAAN Ga als volgt te werk om de huidige positie van de auto op te slaan: 1) Selecteer in het hoofdmenu van het navigatiesysteem met de draaiknop/toets (11) het onderdeel GEHEUGEN BEST. (fig.
N AV I G AT I E S Y S T E E M S TA R T E N NAVIGATIE STARTEN‹ Voor het inschakelen van de navigatie moeten de bestemming (zie “Bestemming invoeren” in het hoofdstuk “Satelliet-navigatiesysteem”) en de opties voor het traject zijn ingevoerd. Ga als volgt te werk: 1) Druk op de toets NAV (12); op het display verschijnt het hoofdmenu van het navigatiesysteem (fig. 77 ). 2) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel NAV. STARTEN.
Op het display wordt op grafische wijze de afstand tot het punt waarop moet worden afgeslagen weergegeven en de tijd die nodig is om de bestemming te bereiken of de geschatte aankomsttijd (zie “Informatie tijdens het traject in-/uitschakelen” in dit hoofdstuk). Op het display verschijnt bovendien de status van de verkeersinformatie (TA-functie) en de TMC-status (Traffic Message Channel).
VAN AUDIOBRON WISSELEN Bij ingeschakeld navigatiesysteem kan op ieder moment van audiobron worden gewisseld door het indrukken van de toets TUN (17) of de toets CD-C (15). Op het display verschijnt het hoofdmenu van de radio, de CD-speler of de CD-wisselaar (indien aanwezig). Selecteer een andere station of een ander muziekstuk. BELANGRIJK Het is niet mogelijk om de CD-speler te gebruiken als het navigatiesysteem is ingeschakeld.
DYNAMISCHE ROUTEBEGELEIDING (indien aanwezig) Tijdens de ”Dynamische routebegeleiding” analyseert het navigatiesysteem de verkeersinformatie en verwerkt deze bij de berekening van het traject. De verkeersinformatie wordt uitgezonden door RDS-stations met TMC (Traffic Message Channel). Ga als volgt te werk om de functie “Dynamische routebegeleiding“ in te schakelen: 4) Druk herhaaldelijk op de draaiknop/toets (11) totdat op het display het opschrift DYNAMISCH verschijnt.
Ga als volgt te werk om toegang te krijgen tot deze informatie: TOERISTISCHE INFORMATIE (indien aanwezig) Als u een navigatie-CD met toeristische informatie gebruikt, is het mogelijk om toeristische informatie op te vragen over de bestemming. De informatie is onderverdeeld in de volgende rubrieken: overnachtingen, restaurants, toeristische informatie, amusement, enz.
WEERGAVE TRAJECT BESTEMMINGEN OPSLAAN Op het display kan een weergave gegeven worden van het traject (WEERGAVE TRAJ.) dat berekend is door het navigatiesysteem. Het is mogelijk de huidige of voorgaande bestemming met een korte naam op te slaan. Ga als volgt te werk om toegang te krijgen tot deze informatie: Ga als volgt te werk om de gewenste bestemming in het geheugen op te slaan: 1) Druk op de toets NAV (12); op het display verschijnt het hoofdmenu van het navigatiesysteem.
Naam van bestemming invoeren en wijzigen Ga als volgt te werk om in het geheugen van de bestemmingen een naam te wijzigen of in te voeren: 1) Druk op de toets NAV (12); op het display verschijnt het hoofdmenu van het navigatiesysteem (fig. 83 ). 2) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel GEHEUGEN BEST. (fig. 86). 3) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; op het display verschijnt het menu GEHEUGEN BEST. (fig. 87).
3) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; op het display verschijnt het menu GEHEUGEN BEST. 4) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel BEST. ORDENEN (fig. 90). 5) Bevestig de keuze door draaiknop/toets (11) in te drukken. 6) Selecteer met de draaiknop/toets (11) de bestemming die verplaatst moet worden. 7) Bevestig de bestemming door de draaiknop/toets (11) in te drukken. 8) Verplaats de bestemming naar de nieuwe positie met de draaiknop/toets (11).
5) Maak een keuze uit de opties: LAATST 10 WIS., ENKELE BEST. en ALLE BEST. en bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken. Als u de laatste optie kiest, worden de bestemmingen automatisch gewist.
WEERGAVE GPS-STATUS EN POSITIE FILES VERMIJDEN TIJDENS DE NAVIGATIE Ga als volgt te werk voor weergave van het huidige aantal te ontvangen GPS-satellieten en de positie van de auto: Tijdens de navigatie kunnen files of geblokkeerde weggedeeltes vermeden worden. 1) Druk op de toets NAV (12); op het display verschijnt het hoofdmenu van het navigatiesysteem. BELANGRIJK Dit is afhankelijk van de op de navigatie-CD beschikbare gegevens.
7) Geef met draaiknop/toets (11) aan op welke afstand vanaf uw positie de omleiding moet beëindigen. 8) Plaats de cursor met de draaiknop/toets (11) op OK en bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; op het display verschijnt het menu navigatie naar bestemming en het nieuwe traject wordt berekend: tijdens deze fase verschijnt op het display het opschrift NIEUW BEREK.
3) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het eerste trajectgedeelte dat u uit de lijst wilt verwijderen (het is raadzaam een lang trajectgedeelte te verwijderen). 4) Druk op de draaiknop/toets (11); op het display verschijnt een cirkel voor het geselecteerde gedeelte. 5) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het laatste trajectgedeelte dat u uit de lijst wilt verwijderen (het is raadzaam een lang weggedeelte te verwijderen).
BELANGRIJK Als u bijv. het onderdeel SNELWEG VERMIJDEN (fig. 97) kiest, en u door het vermijden van de snelwegen veel langere afstanden af moet leggen, dan programmeert het systeem toch de snelwegen. Hetzelfde geldt voor de VEERPONTEN en TOLWEGEN. Ga als volgt te werk voor het kiezen van de opties voor het traject: 4) Plaats de cursor met de draaiknop/toets (11) op de optie die u wilt instellen. 1) Druk op de toets MEN (10); op het display verschijnt het instellingenmenu van het navigatiesysteem.
Ga voor het bepalen van de huidige positie als volgt te werk: 1) Druk op de toets NAV (12); op het display verschijnt het hoofdmenu van het navigatiesysteem. 2) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel POSITIE (fig. 98). 3) Bevestig de keuze door draaiknop/toets (11) in te drukken. Druk op de toets ESC (9) om de functie uit te schakelen en terug te keren naar het hoofdmenu van het navigatiesysteem.
VERKEERSINFORMATIE ONTVANGEN TIJDENS DE NAVIGATIE Gesproken aanwijzingen in-/uitschakelen: Het is mogelijk tijdens de navigatie verkeersinformatie te ontvangen; de mogelijkheid om verkeersinformatie te ontvangen kan, onafhankelijk van de beluisterde audiobron, worden in-/uitgeschakeld. OPSLAAN LAATSTE 10 BESTEMMINGEN IN-/UITSCHAKELEN 1) Druk op de toets MEN (10); op het display verschijnt het instellingenmenu van het navigatiesysteem.
3) Druk op draaiknop/toets (11); op het display verschijnt ON (functie ingeschakeld) of OFF (functie uitgeschakeld). De standaardinstelling is ON. 4) Druk op de toets ESC (9) om het navigatiemenu af te sluiten. INFORMATIE OVER TRAJECTDUUR IN-/UITSCHAKELEN Met deze functie is het mogelijk te kiezen tussen de informatie over de resterende reistijd tot de gewenste bestemming, de geschatte aankomsttijd en de exacte tijd.
TRAJECT SIMULEREN Met het navigatiesysteem kan een traject gesimuleerd worden. Het apparaat simuleert het traject en geeft op realistische wijze zichtbare en gesproken routeaanwijzingen en akoestische signalen. Ga voor het starten van de simulatie als volgt te werk: 1) Druk in het hoofdmenu van het navigatiesysteem of in het scherm navigatie naar bestemming op de toets MEN (10); op het display verschijnt het instellingenmenu van het navigatiesysteem.
S TA N D A A R D I N S T E L L I N G E N R E G E L E N In het menu INSTELLINGEN kunnen de standaardinstellingen van het navigatiesysteem aangepast worden aan de persoonlijke wensen. Bovendien kunnen de functies die specifiek betrekking hebben op het navigatiesysteem in het instellingenmenu van de verschillende bronnen, geregeld worden.
1) Open het menu INSTELLINGEN (fig. 107) zoals hiervoor is beschreven. 2) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel DISPLAY. 3) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken. 4) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel DAG/NACHT (fig. 108). 5) Druk de draaiknop/toets (11) in om ON of OFF te selecteren. De standaardinstelling is ON. 4) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel INVALSHOEK (fig. 108).
Lichtsterkteregeling display Overvloei-effect Ga als volgt te werk om de lichtsterkte van het display te wijzigen: Ga als volgt te werk om het overvloeieffect te regelen: 1) Open het menu INSTELLINGEN (fig. 107) zoals hiervoor is beschreven. 1) Open het menu INSTELLINGEN (fig.107) zoals hiervoor is beschreven. 2) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel DISPLAY. 2) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel DISPLAY (fig. 107).
BELANGRIJK Het minimum volume is bedoeld als grenswaarde: als bij het uitschakelen van het apparaat het geluidsvolume lager was dan het minimum volume, wordt, als het apparaat weer wordt ingeschakeld, het in het menu INSTELLINGEN ingestelde niveau gehandhaafd; als het volume bij uitschakeling hoger was, wordt als het apparaat weer wordt ingeschakeld, het minimum volume ingesteld. Ga voor de volumeregeling als volgt te werk: – NAVI-MIN (min. volume route-aanwijzingen); 1) Open het menu INSTELLINGEN (fig.
KLOKJE INSTELLEN Tijdsaanduiding selecteren Met het onderdeel klokje in het menu INSTELLINGEN kan de zomertijd, de tijdsaanduiding (12/24 uur) en de tijdzone (Midden-Europese tijd) worden in-/uitgeschakeld. Deze instellingen zijn noodzakelijk omdat het navigatiesysteem het verschil tussen de tijd van het systeem en de tijd afkomstig van de GPS-satellieten kan berekenen, en dus de werkelijke duur van de navigatie.
Tijdzone selecteren Zomertijd in-/uitschakelen Ga voor het wijzigen van de tijdzone als volgt te werk: Als u de zomertijd in-/uitschakelt, wordt de tijd van het systeem automatisch aangepast. Ga voor het in-/uitschakelen van de zomertijd als volgt te werk: 1) Open het menu INSTELLINGEN (fig. 107) zoals hiervoor is beschreven. 2) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel KLOKJE. 3) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken.
Statusklokje in-/uitschakelen Exacte tijd instellen TAAL SELECTEREN Ga voor het in-/uitschakelen van het statusklokje als volgt te werk: Ga als volgt te werk voor het handmatig instellen van de exacte tijd (bijv. als er geen signalen van de GPS-satellieten worden ontvangen): U kunt de taal van het display instellen. Voor de Engelse taal bestaan de varianten “metrisch” (afstandsaanduiding in kilometers) en “imperial” (afstandsaanduiding in mijlen). 1) Open het menu INSTELLINGEN (fig.
BELANGRIJK In enkele landen (Denemarken, Zweden en Portugal) worden de gesproken route-aanwijzingen in de Engelse taal gegeven, terwijl de visuele aanwijzingen op het display aan ieder land afzonderlijk zijn aangepast. APPARATUUR IJKEN SYSTEEM CONTROLEREN In het menu INSTALLATIE is het mogelijk de volgende onderdelen van het navigatiesysteem te ijken: Het is mogelijk het systeem te controleren.
3) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken. IJken na het verwisselen van de banden 4) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken. 4) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel SYST. CONTR. (fig. 115). Na het verwisselen van een band kan het nodig zijn het navigatiesysteem opnieuw te ijken. 5) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel IJKEN.
IJKEN 7) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel HANDM. 5) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken. Systeem handmatig controleren 8) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken. Op het display verschijnt de vraag om het traject af te leggen. Ga voor het ijken als volgt te werk: U kunt het systeem handmatig controleren. Om deze handeling uit te voeren moet een afstand van 100 meter worden afgelegd bij een snelheid van maximaal 30 km/h.
GPS-INFO Ga als volgt te werk voor weergave van het huidige aantal te ontvangen GPS-satellieten en de positie van de auto: 1) Druk op de toets NAV (12); op het display verschijnt het hoofdmenu van het navigatiesysteem. 2) Druk op de toets MEN (10); op het display verschijnt het menu INSTELLINGEN. 4) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; op het display verschijnt het menu INSTALLATIE (fig. 119). 5) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel INFO GPS.
Ga voor het onderbreken van de procedure als volgt te werk: 1) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel ANNUL. 2) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken: het voorgaande onderdeel van de INSTALLATIE wordt weergegeven. Het systeem zal een test uitvoeren. Hiervoor moet een afstand tussen 8 en15 km worden afgelegd en de GPSontvangst goed zijn.
3) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel VEILIGHEID (fig. 121). 4) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken. 5) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel CODE. 6) Druk de draaiknop/toets (11) in om ON of OFF te selecteren. De standaardinstelling is OFF (beveiligingscode uitgeschakeld). In ieder geval wordt om de code gevraagd. 7) Selecteer het symbool j met de draaiknop/toets (11). 8) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken.
TERUGKEREN NAAR BASISINSTELLINGEN (RESET) Ga als volgt te werk om het gehele geheugen te wissen: Het is mogelijk naar de standaardinstellingen van het navigatiesysteem terug te keren: 1) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel JA. 1) Druk op de toets NAV (12); op het display verschijnt het hoofdmenu van het navigatiesysteem. 2) Druk op de toets MEN (10); op het display verschijnt het menu INSTELLINGEN. 3) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel RESET (fig. 123).
Waarden in het geheugen onveranderd houden: Waarden in het geheugen onveranderd houden: 1) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel SLUITEN. 1) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel NEE. 2) Houd de draaiknop/toets (11) langer dan 2 seconden ingedrukt om de keuze te bevestigen. 2) Houd de draaiknop/toets (11) langer dan 2 seconden ingedrukt om de keuze te bevestigen.
D I E F S TA L B E V E I L I G I N G ALGEMENE INFORMATIE CODE-CARD CODE INVOEREN Het navigatiesysteem is uitgerust met een diefstalbeveiliging die bestaat uit een geheime 4-cijferige code. Dit document (fig. 125) is het eigendomsbewijs van het satelliet-navigatiesysteem. De diefstalbeveiliging zorgt ervoor dat het navigatiesysteem onbruikbaar wordt als het bij diefstal uit het dashboard wordt weggenomen. Op dit document staan het model, het serienummer en de geheime code aangegeven.
Ga voor het invoeren van de code als volgt te werk: 1) Selecteer het eerste cijfer van de code met de draaiknop/toets (11). 2) Bevestig het eerste cijfer door de draaiknop/toets (11) in te drukken. 3) Voer de overige drie cijfers van de code op dezelfde wijze in. Ga als volgt te werk als u een verkeerd cijfer hebt ingevoerd: 1) Plaats de cursor op het symbool ¯ (fig. 126) met de draaiknop/toets (11). 2) Bevestig het wissen door de draaiknop/toets (11) in te drukken.
TECHNISCHE GEGEVENS RADIO – PLL-tuner (Phase Locked Loop) voor de golfbanden FM/MW. – RDS (Radio Data System) met de functies TA (Traffic Announcement), EON (Enhanced Other Network), Radiotext (informatie over het programmatype of weergave uitgezonden muziekstuk) en REG (Regionale Programma’s). – Alternatieve frequentie zoeken in RDS (Radio Data System). – Automatische/handmatige afstemming op stations.
Op multimedia-CD’s zijn naast audiosporen ook gegevens opgeslagen. Tijdens het afspelen van dit type CD’s kunnen er piepgeluiden ontstaan die een zodanig volume hebben, dat niet alleen de verkeersveiligheid in gevaar komt, maar waardoor ook de eindversterker en de luidsprekers beschadigd kunnen worden. AUDIOSYSTEEM SATELLIET-NAVIGATIESYSTEEM TECHNISCHE GEGEVENS – Gesproken aanwijzingen over het te volgen traject.
CD-wisselaar (indien aanwezig) GPS-satellietantenne De auto kan zijn uitgerust met een 10CD-wisselaar (Blaupunkt, met CD Namefunctie (naam geven aan CD). Deze wisselaar bevindt zich in het opbergvak achter bij de Alfa Spider (fig. 130) of in de bagageruimte bij de Alfa GTV (fig. 131). Het navigatiesysteem wordt gecompleteerd door een GPS-satellietantenne (afgebeeld in fig. 132) die bij de achteruitkijkspiegel is geplaatst.
NOTITIES 90
91
NOTITIES 92
93
NOTITIES 94
95
Copyright by Fiat Auto Nederland B.V. Druknummer 604.31.225NL - 1e editie - 03/2003 Gedrukt door Drukkerij Hoogcarspel Beemster B.V. Reproductie van tekst of afbeeldingen is verboden zonder schriftelijke toestemming van Fiat Auto S.p.A.
SERVICE