Operation Manual

81-NL
Wanneer een optionele camera is aangesloten, kan het beeld van de
camera uitgevoerd worden naar de monitor.
Een camera voor vooraanzicht of voor achteraanzicht kan worden
aangesloten op dit toestel.
Kies afhankelijk van uw camera eerst de aansluitingswijze (Direct of
AUX) en het cameratype (Front, Rear of OTHER). Raadpleeg "Camera-
instellingen" (pagina 68) voor meer informatie.
Camera voor vooraanzicht:
Wanneer de HCE-C212F/HCE-C200F aangesloten is, kunnen
omstandigheden voor het voertuig (bv. objecten, mensen en
andere gevaren) gezien worden.
Achteruitrijcamera:
Als een camera van de HCE-C210RD/HCE-C200R/HCE-C117D/
HCE-C107D/HCE-C115/HCE-C105-reeks aangesloten is en het
voertuig in achteruit wordt geschakeld, wordt het beeld van de
achteruitrijcamera (met aanduidingen voor de breedte van het
voertuig en de beschikbare afstand) automatisch op het scherm
van dit toestel weergegeven.
Andere camera's:
Stel dit in wanneer u een camera aansluit anders dan een
vooraanzicht of achteruitrijcamera, zoals bijvoorbeeld een
interieurcamera of een zijcamera.
Achteruitrijcamera gebruiken
Stel "Rear" in bij "De instelling voor Direct Camera" (pagina 68) of "De
instelling voor AUX Camera" (pagina 69).
1
Schakel de versnellingspook naar de
achteruitpositie (R).
Zolang de auto in zijn achteruit staat, worden de beelden
van de achteruitrijcamera weergegeven.
2
Als u de versnellingspook naar een andere positie
dan achteruit (R) schakelt, geeft de monitor opnieuw
het vorige scherm weer.
Vertrouw nooit volledig op een camera wanneer u achteruitrijdt. Kijk
altijd achterom en gebruik de camera slechts als extra hulp.
Deze functie werkt wanneer de achteruitrijkabel correct is
aangesloten.
Als de camera een knop heeft om het zicht te veranderen, dan zal er een
Directe Veranderingsknop worden weergegeven.
1
Raak het scherm aan wanneer het beeld van de
achteruitrijcamera wordt vertoond.
Het bedieningsscherm wordt weergegeven op het scherm.
Na een time-out van 5 seconden keert het bedieningsscherm
terug naar het camerabeeldscherm.
2
Raak [Back], [Panorama], [Corner] of [Top] aan.
Het beeldpatroon verandert.
[Back]: Achteruitrijzicht
[Panorama]: Panoramazicht
[Corner]: Hoekzicht
[Top]: Grondzicht
Voor meer informatie over beeldpatronen raadpleegt u de
gebruiksaanwijzing van de camera.
1
Raak het scherm aan wanneer het beeld van de
camera wordt vertoond.
Het bedieningsscherm wordt weergegeven op het scherm.
Na een time-out van 5 seconden keert het bedieningsscherm
terug naar het camerabeeldscherm.
2
Raak [Guide OFF] aan op het weergavescherm voor
de achteruitrijcamera.
De gids verdwijnt, waarna de [Guide OFF]-schakelaar
verandert naar [Guide ON].
3
Raak [Guide ON] aan om de gids weer in te
schakelen.
1
Raak het scherm aan wanneer het beeld van de
camera wordt vertoond.
Het bedieningsscherm wordt weergegeven op het scherm.
Na een time-out van 5 seconden keert het bedieningsscherm
terug naar het camerabeeldscherm.
2
Raak [Caution ] aan.
Om makkelijker aan te raken, verplaatst de locatie van de
waarschuwing naar de bovenkant of onderkant van het scherm.
Bediening van de
camera (optioneel)
U kunt de kwaliteit van het camerabeeld aanpassen.
Instelitems: Live Contrast / Helder / Kleur / Contrast
Raadpleeg "Visueel instelling" (pagina 50).
De beelden van de achteruitrijcamera
weergeven als de auto in de
achteruitversnelling staat
Het beeldpatroon voor de
achteruitrijcamera wijzigen
De gidsweergave in- of uitschakelen
De locatie van het waarschuwingsbericht
aanpassen