Operation Manual

Hoofdstuk 2 Aan de slag 16
De iPhone op uw computer aansluiten
Mogelijk moet u de iPhone op uw computer aansluiten om de activering te voltooien. Wanneer
u de iPhone op uw computer aansluit, kunt u met behulp van iTunes ook foto's en ander
materiaal naar de iPhone synchroniseren vanaf uw computer. Zie Synchroniseren met iTunes op
pagina 20.
Voor het gebruik van de iPhone met uw computer hebt u het volgende nodig:
Een internetverbinding voor uw computer (breedband wordt aanbevolen)
Een Mac of pc met een USB 2.0- of USB 3.0-poort en een van de volgende besturingssystemen:
OS X versie 10.6.8 of hoger
Windows 8, Windows 7, Windows Vista, of Windows XP Home of Professional met Service
Pack 3 of hoger
De iPhone op uw computer aansluiten: Gebruik de Lightning-naar-USB-kabel (iPhone 5 of
nieuwere modellen) of de dockconnector-naar-USB-kabel (iPhone 4s) die u bij de iPhone hebt
ontvangen. Op beide apparaten wordt u gevraagd of u het andere apparaat vertrouwt.
Verbinding maken met een Wi-Fi-netwerk
Als boven in het scherm wordt weergegeven, is het apparaat verbonden met een Wi-Fi-
netwerk. Telkens als u zich op deze locatie bevindt, maakt de iPhone automatisch verbinding
met dit netwerk.
Wi-Fi congureren: Tik op 'Instellingen' > 'Wi-Fi'.
Een netwerk kiezen: Tik op een van de weergegeven netwerken en voer het wachtwoord in
(als u daarom wordt gevraagd).
Vragen om verbinding: Als u 'Vraag om verbinding' inschakelt, wordt u gevraagd of het
apparaat verbinding moet maken wanneer een Wi-Fi-netwerk beschikbaar is. Anders moet u
handmatig verbinding maken met een netwerk wanneer een eerder gebruikt netwerk niet
beschikbaar is.
Een netwerk vergeten: Tik op naast een netwerk waarmee u eerder verbinding hebt
gemaakt en tik vervolgens op 'Vergeet dit netwerk'.
Verbinding maken met een gesloten Wi-Fi-netwerk: Tik op 'Anders' en voer de naam van het
gesloten netwerk in. U moet de naam, het beveiligingstype en het wachtwoord (indien vereist)
van het netwerk weten.
De instellingen voor een Wi-Fi-netwerk wijzigen: Tik op naast een netwerk. U kunt een
HTTP-proxy instellen, gegevens voor een statisch netwerk opgeven, BootP inschakelen of de
instellingen van een DHCP-server vernieuwen.