Operation Manual

37
gebruik en onderhoud Leonardo 125 - Leonardo 150 - Leonardo 250
aWAARSCHUWING
Gebruik bij verandering van rijstrook of
rijrichting altijd tijdig de richtingaanwij-
zers en vermijd bruuske en gevaarlijke
manoeuvres.
Schakel de richtingaanwijzers uit zodra
u van richting bent veranderd.
Wees uiterst voorzichtig wanneer u an-
dere voertuigen inhaalt of zelf ingehaald
wordt.
Bij regenval kan het watergordijn ver-
oorzaakt door grote voertuigen de zicht-
baarheid verminderen; door de lucht-
verplaatsing kan u de controle over de
motorfiets verliezen.
).2)*$%.
aWAARSCHUWING
Na de eerste 1000 kilometer (625 mi)
moeten de controles beschreven in het
onderhoudsschema worden uitgevoerd,
zie pag. 40-42 (ONDERHOUDSSCHE-
MA), om letsels bij uzelf of andere per-
sonen en/of schade aan de motorfiets te
vermijden.
Het inrijden van de motor is van het groot-
ste belang met het oog op een lange le-
vensduur en een correcte werking van de
motorfiets.
Rijd zoveel mogelijk op hellingen en/of
bochtige wegen, zodat de motor, de op-
hanging en de remmen een doelmatige in-
rijperiode ondergaan.
OPMERKING Slechts na een inrij-
periode van 500 km (312 mi) mag men
optimale prestaties verwachten van de
motorfiets op het gebied van snelheid en
versnelling.
Houd u aan de volgende regels:
De gashendel niet plots volledig open-
draaien bij lage snelheid; dit geldt zowel
tijdens als na de inrijperiode.
0-100 km (0-62 mi)
Rem tijdens de eerste 100 km (62 mi)
voorzichtig en vermijd bruusk en langdu-
rig remmen. Op die manier kunnen de
blokjes op de remschijf rustig inlopen.
0-500 km (0-312 mi)
Rijd tijdens de eerste 500 km (312 mi)
niet sneller dan 80% van de maximum
toegelaten snelheid.
Rijd niet gedurende lange tijd met een
constante snelheid.
Voer na de eerste 1000 km (625 mi) de
snelheid geleidelijk op tot de motor opti-
male prestaties levert.
34/00%.
aWAARSCHUWING
Vermijd abrupt stoppen, plots vertra-
gen en remmen op het laatste moment.
Laat de gashendel (Pos. A) los en rem
geleidelijk af om de motorfiets tot stil-
stand te brengen.
In geval van een korte stop, dient u min-
stens één rem aangetrokken te houden.
0!2+%2%.
aWAARSCHUWING
Parkeer de motorfiets op een stevige en
effen ondergrond om te voorkomen dat
hij omvalt.
De motorfiets niet tegen een muur zet-
ten of plat op de grond leggen.
Zorg dat de motorfiets en in het bijzon-
der de gloeiende delen ervan geen ge-
vaar vormen voor personen en kinde-
ren.
Laat de motorfiets niet onbeheerd ach-
ter met de motor aan of met het sleutel-
tje nog in de contactschakelaar.
Ga niet op de motorfiets zitten terwijl hij
op de standaard staat.
Stop de motorfiets, zie boven (STOP-
PEN).