Installation and Use

BE
144 /
WARMTEWISSELAAR
LUCHTFILTER
“FLAP” VENTILATOR
2. GEBRUIK
De airconditioner is een apparaat dat ontworpen is om de idea-
le omgevingscondities te creëren voor het welzijn van de men-
sen in het lokaal. Hij kan geheel automatisch de lucht a oelen,
ontvochtigen en verwarmen.
De lucht wordt door de ventilator aangezogen, loopt door het
bovenste rooster en gaat dan door de lter heen, die de stof te-
genhoudt. Vervolgens wordt de lucht in de richting geleid van
de vinnen van een "warmtewisselaar": dit is een spiraalbuis
met vinnen die lucht koelt en ontvochtigt of de lucht verwarmt.
De onttrokken (of afgegeven) warmte wordt door de externe
eenheid aan de buitenlucht afgegeven (of onttrokken).
Tenslotte geeft de ventilator de lucht in de ruimte af: de rich-
ting van de luchtuitgang kan verticaal worden geregeld door de
" ap (en horizontaal met de horizontale de ectoren).
2.1 Basisfuncties
• VERWARMING
In deze bedrijfsmodus verwarmt de airconditioner de lokalen
in de bedrijfsmodus “warmtepomp”
• KOELING
In deze bedrijfsmodus koelt de airconditioner het lokaal en
reduceert tegelijkertijd de luchtvochtigheid.
• VENTILATIE
Met deze functie kan men de lucht in de kamer laten circule-
ren
• ONTVOCHTIGING
Deze modus werkt afwisselend met koel- en ventilatiecycli
om de lucht te ontvochtigen zonder de kamertemperatuur
noemenswaardig te veranderen.
AUTO (alleen voor monosplit-installaties)
De modus en de snelheid van de ventilator worden automa-
tisch ingesteld op basis van de waargenomen omgevings-
temperatuur.
• TURBO
Met deze functie kan de airconditioner de ingestelde tempe-
ratuur binnen zeer kort tijdsbestek bereiken.
• TIMER
Deze functie maakt het mogelijk om de airconditioner op het
gewenste tijdstip in te schakelen of uit te zetten.
• VERTICALE SWING
Met deze functie kan het automatisch heen en weer bewe-
gen van de ap gestart worden.