Installation and Use

BE
152 /
1. INSTALLATIE
1.1 Plaats van installatie
Controleer dat de plaats van installatie en de netwerken waar-
op het toestel aangesloten moet worden, aan alle geldende
normen voldoen. De interne eenheid moet in een aangepaste
ruimte geïnstalleerd worden, met inachtneming van de vol-
gende voorwaarden:
- degelijke luchtcirculatie;
- aangepaste afvoer;
- het lawaai van de interne eenheid mag andere personen
niet storen;
- stevige en stabiele structuur: de plaats van installatie mag
niet onderhevig zijn aan trillingen;
- de structuur moet het gewicht van de eenheid kunnen dragen;
- blijf op minstens 1 meter afstand van eventuele elektrische
toestellen (bv.: televisie, radio, computer).
De eenheid mag NIET op de volgende plaatsen geïnstalleerd
worden:
- vlak bij eender welke bron van warmte, damp of brandbaar gas;
- vlak bij brandbare objecten zoals gordijnen of kleding;
- in de buurt van obstakels die de luchtcirculatie zouden kun-
nen blokkeren;
- in een ruimte met rechtstreeks invallend zonlicht.
De apparatuur moet geïnstalleerd worden in een goed ver-
luchte ruimte, waarvan de afmetingen overeenstemmen met
de omgeving.
VOOR MODELLEN MET KOELMIDDEL R32:
- De apparatuur moet geïnstalleerd worden in een ruim-
te met een oppervlakte van meer dan 4 m².
- De apparatuur mag niet geïnstalleerd worden in een
niet-verluchte ruimte als de oppervlakte ervan minder
dan 4 m² is.
1.2 Minimum afstanden
Om het apparaat op de juiste manier te installeren moet men
de minimale afstanden respecteren (zie a eelding “A”) en de
nodige ruimte vrijlaten voor de luchtcirculatie. Gebruik de bij-
geleverde toebehoren om de installatie op een professionele
manier uit te voeren.
OPMERKINGEN:
Aan het eind van de handleiding vindt u de afmetingen van de
interne en externe eenheid.
OPGELET:
- Controleer dat het vertrek waar men de installatie uit-
voert en het net waar men het apparaat op aansluit aan
alle voorschriften voldoen.
- Gereedschap gebruiken dat voor dit gebruik geschikt is.
- Bij het ophijsen van voorwerpen met hijskranen of dergelijke
moet men controleren dat deze stabiel staan opgesteld en
in een goede toestand verkeren, gezien het te verplaatsen
gewicht en de noodzakelijke bewegingen. Tuig de lading op
de juiste manier in de banden, bevestig extra koorden om
slingerbewegingen te kunnen dempen, zorg dat men een
goed uitzicht heeft over het gehele gebied van de bewe-
ging en verbied dat iemand onder de lading loopt of staat.
A . A
300
250
300
600
300
250
300
300
600
600