Installatie voorschrift AAN DE INSTALLATEUR 80/2 120/2 160/2 200/2 240/2 280/2 Voor de gebruiker en installateur Bediening- en installatiehandleiding Met het toestel dat u gaat plaatsen, installeert u een kwaliteitsproduct. Ondanks de bekendheid van het AWBconcept, heeft dit toestel zaken die nieuw voor u kunnen zijn. Lees daarom goed de bijgevoegde instructies. De tijd die u daaraan besteedt, wint u terug bij het installeren.
VOOR DE GEBRUIKER - BEDIENINGSHANDLEIDING INHOUDSOPGAVE PAGINA 1 Aanwijzingen tot de documentatie 1.1 Bewaren van de documentatie 1.2 Gebruikte symbolen 1.3 CE-merkteken 1.4 Typeplaat 3 3 3 3 3 2 Veiligheidsrichtlijn 2.1 Montage en installatie 2.2 Hoe te handelen bij storingen 2.3 Vorstbeveiliging 4 4 4 4 3 Richtlijnen voor installatie en bedrijf 3.1 Garantie 3.2 Aansprakelijkheid 3.3 Eisen aan opstellingruimte 3.4 Onderhoud toestel 3.5 Recycling en vernietiging 5 5 5 5 5 5 4 Bediening 4.
1 AANWIJZINGEN TOT DE DOCUMENTATIE De volgende aanwijzingen zijn een wegwijzer door het installatievoorschrift. 1.1 Bewaren van de documentatie Bewaart dit bediening- en installatievoorschrift op een droge plaats goed in de buurt van het toestel. Bij onderhoud of reparatie kan het belangrijk zijn, dat dit bedieningen installatievoorschrift voorhanden is. 1.4 Typeplaat U vindt de typeplaat aan de voorzijde op het toestel onder de voordeksel. Deze is na het afnemen van de voordeksel zichtbaar. 1.
2 VEILIGHEIDSRICHTLIJN Neemt u vooral de volgende veiligheidsaanwijzingen en voorschriften in acht.
3 RICHTLIJNEN VOOR INSTALLATIE EN BEDRIJF 3.1 Garantie AWB staat er voor in dat dit hoogwaardige kwaliteitsproduct vrij van fabricagefouten is. Daarvoor geeft AWB op de ThermoSystem HRM een garantie van 24 maanden op fabricagefouten en onderdelen. Uitzondering hierop vormt de warmtewisselaar waarvoor een garantieperiode geldt van 10 jaar. Voor het overige zijn de garantiebepalingen conform de garantiekaart (bijgesloten in de verpakking).
4 BEDIENING 4.1 Controle voor het in bedrijf nemen 4.3 4.1.1 Openen van afsluiters Zorg dat de eventueel aangebrachte afsluiters in het cv-systeem open staan. Let op! De netspanning-schakelaar mag alleen ingeschakeld worden indien het verwarmingsysteem op de normale werkdruk gevuld is. Opmerking! Afsluiters en overige appendages behoren niet tot de leveringsomvang van het toestel. Deze worden apart door de installateur aangebracht.
Menu overzicht Status of foutaanduiding 4.4.2 Warmwater temp. Bedrijfsstand Instelling van de maximale aanvoertemperatuur MODE Parameternr. Parameternr. Parameternr. Fabrieksinstelling Max STEP Instellen STEP STEP Diagnose mode Min Bedrijfsinstelling mag niet veranderd worden Bedrijfsinstelling mag niet veranderd worden Ketel aanvoertemperatuur Ketel retourtemperatuur Ingestelde waarde met ‘STORE’ vastzetten! STORE MODE Parameternr. Temp. (˚C) Parameternr.
5 STORINGEN Indien de ketel niet in bedrijf gaat en/of een storing aangeeft, controleer dan eerst het volgende: - Is de hoofdstroom voorziening ingeschakeld? - Is de netschakelaar ingeschakeld, brandt het groene lampje op de ketel? - Is er warmtevraag vanuit de externe regeling? (kamerthermostaat) - Is de gaskraan geopend? - Is de systeemdruk voldoende > 0,8 bar? (werkdruk tussen 1,5 en 2 bar) 5.
7 OVERIGE INFORMATIE Bij vragen, storingen of gebreken aan toestel of installatie, neem dan contact op met uw installateur. Deze kan u informeren en storingen onderzoeken of herstellen. 7.1 Toebehoren Gebruik voor het toestel uitsluitend AWB onderdelen welke via uw installateur verkrijgbaar zijn. Er mogen enkel onderdelen gebruikt worden welke aan de door AWB cv-ketels b.v. vereiste veiligheids- en bedrijfsspecificaties voldoen.
VOOR DE INSTALLATEUR - INSTALLATIEHANDLEIDING INHOUDSOPGAVE PAGINA 1 Aanwijzingen tot de documentatie 1.1 Bewaren van de documentatie 1.2 Gebruikte symbolen 12 12 12 2 Toestelbeschrijving 2.1 CE-merkteken 2.2 Typeplaat 2.3 Toepassing 2.4 Principewerking 2.5 Overzicht van componenten 12 12 12 12 13 13 3 Veiligheidsvoorschriften 3.1 Veiligheidsaanwijzing 3.2 Voorschriften 3.3 Bedrijf 3.4 Instructie i.v.m. de rookgasafvoer-aansluiting 3.5 Installatie 3.6 Aanpassingen aan het toestel 3.
6.5 6.5.1 6.5.2 6.5.3 6.6 6.7 6.7.1 Gas-afstelling controleren Gas-voordruk controleren Test mode Controle en afstelling van CO2 Controle toestelwerking Voorlichting aan de gebruiker Te geven instructies aan de gebruiker 24 24 25 25 26 26 27 7 Aanpassingen aan de installatie 7.1 Maximale aanvoertemperatuur instellen 7.2 Nadraaitijd pomp instellen 7.3 Vermogensinstelling bij boilers 7.4 Modulatiegedrag 28 29 29 29 29 8 Inspectie en onderhoud 8.1 Garantie 8.2 Aansprakelijkheid 8.
1 AANWIJZINGEN TOT DE DOCUMENTATIE De volgende aanwijzingen zijn een wegwijzer door het installatievoorschrift. 1.1 Bewaren van de documentatie Geeft u a.u.b. deze bediening- en installatiehandleiding aan de eindgebruiker door. Deze dient ervoor zorg te dragen dat deze bediening- en installatiehandleiding goed bewaard wordt zodat het, indien nodig, gebruikt kan worden. 1.2 Gebruikte symbolen Let u bij bediening en installatie van het toestel op de veiligheidsvoorschriften in deze installatiehandleiding.
2.4 Principewerking Het toestel is opgebouwd uit aan elkaar geschakelde branderkamers die ieder hun eigen brander, ventilator, gasblok en ontsteekunit hebben. Een branderkamer, brander, ventilator, gasblok en ontsteekunit samengebouwd, wordt “module” genoemd. Elke module levert minimaal 12 kW en maximaal 40 kW vermogen. Een 280 kW toestel is dus opgebouwd uit 7 modules. Iedere module is voorzien van een (lokale) NTC die er voor zorgt dat de temperatuur lokaal niet te hoog wordt.
3 VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN 3.1 Veiligheidsaanwijzing De installatie van het toestel dient te gebeuren door een erkend installateur.
4 MONTAGE EN INSTALLATIE ALGEMEEN De ketels worden aansluitklaar geleverd in een verpakkingseenheid met gemonteerde mantel. Het toestel is op een houten pallet bevestigd. Om de montage- en onderhoudswerkzaamheden te vergemakkelijken, moeten de minimumafstanden aangeduid in de volgende figuur aangehouden worden. Let op! Deze minipallet dient enkel voor het transport. Hij bevindt zich vlak onder de condensopvangbak en moet gedemonteerd worden na de installatie van de ketel om elk brandgevaar te vermijden.
4.2.2 Afmetingen Type 80/2 120/2 160/2 200/2 240/2 280/2 A 995 995 1325 1325 1605 1605 B 142 142 142 167 167 167 C 150 150 150 200 200 200 4.2.3 Positionering van de ketel Plaats de ketel waterpas met behulp van de in hoogte verstelbare voetjes om te zorgen voor een goede afvoer van het condenswater. A 695 C 1069 1024 50 430 6 8 B 80 R 2" R 2" R 1 1/2" 150 mm 40 mm ØC 230 V / 50Hz 0 - 20 mm 4 3 2 7 7 140 5 108 Figuur 4.2.
5 MONTAGE EN INSTALLATIE VAN TOESTEL 5.1 Algemene richtlijnen voor de verwarmingsinstallatie Let op! Spoel het verwarmingssysteem zorgvuldig alvorens het toestel aan te sluiten! Dit maakt het mogelijk om resten weg te werken zoals koolaanslag, hennep, stopverf, roest, onzuiverheden en ander vuil uit de leidingen. Ze zouden in het toestel kunnen neerslaan en tot defecten leiden. De condensafvoerleiding dient onder afschot in de richting van een aangepaste afvoervoorziening aangebracht te worden.
5.3.1 Benodigd waterdebiet Ketel type Minimaal waterdebiet (m3/h) Nominaal waterdebiet bij 20 K (m3/h) HRM 80/2 2,3 3,5 HRM 120/2 3,4 5,2 HRM 160/2 4,6 6,9 HRM 200/2 5,7 8,6 HRM 240/2 6,9 10,4 HRM 280/2 8,0 12,1 80 kW 160 kW 120 kW 200 kW 5.3.5 CV-filter Het verdient aanbeveling om in de retourleiding voor de ketel een cv-filter op te nemen. Het filter beschermt de ketel tegen mogelijke vervuiling vanuit de cv-installatie. 5.3.
5.5 Hydraulisch schema van een installatie 8 9 230V~ 10 2 11 3 4 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 5 1 6 7 ThermoSystem HRM Overdruk ventiel Microbel ontluchter Shuntpomp Open verdeler Vuilwaterfilter Expansievat Externe regeling Radiator groep Vloerverwarminggroep Indirect gestookte boiler Figuur 5.5 Hydraulisch schema 5.
5.9 Condenswater-afvoer De pH-waarde van het condenswater dat geproduceerd wordt per 1 kg/m3 aardgas ligt tussen 3,5 en 4,5. Het condenswater bevat geen ontoelaatbare ionen van zware metalen. De verwarmingsketel is uitgerust met een condensopvangbak en een condenswater-afvoer. Ofwel stroomt het condenswater dat afkomstig is van de verbranding rechtstreeks in de riolering, ofwel wordt dit eerst geneutraliseerd om daarna naar de riolering afgevoerd te worden.
6 De bediening van de ketel en de regeling van de verschillende parameters en werkingstoestanden gebeuren via het uitlees- en bedieningspaneel van de ketelbesturing. ntc 4 nt c 3 L N L A2 FUSE 4 AT CO NO NC 7 6 L 5 4 3 2 1 N 230 V~ max. 4A grijs Open Therm regelaar L N 230 V~ gebouw zekering min.
Instellen Status of foutaanduiding Diagnose mode 22 Aanduiding Figuur 6.2 Overzicht bedieningsfuncties Testmode MODE MODE MODE MODE STEP STEP STEP STORE STEP Brandermodule 1 STEP [h] Aanduiding van de bedrijfsuren Brandermodule 1 STEP STORE STEP Temp. (˚C) Ingestelde waarde met STORE ‘STORE’ vastzetten! Parameternr. Min Max Fabrieksinstelling Parameternr. U/min STORE Brandermodule 2 STEP [h] Aanduiding van de bedrijfsuren Brandermodule 2 STEP STEP STEP Parameternr.
6.3 Toestel in bedrijf nemen Ga voor de in-bedrijfstelling te werk zoals beschreven in de volgende lijst. De verschillende werkfasen worden in de volgende secties nader beschreven. U moet de mantel van de ketel verwijderen voor het toestel in werking te stellen. Schroef de 2 schroeven rechts en links van het bedieningspaneel los, verwijder de kap vooraan, draai het deksel van de mantel naar beneden en verwijder vervolgens de zijdelingse elementen. Nr.
6.4 Vullen van het systeem Let op! Bij het vullen moet de verwarmingsketel spanningsloos zijn. 1 De verwarmingsinstallatie moet helemaal gespoeld worden voordat deze gevuld wordt. Voor het vullen van de installatie mag alleen schoon leidingwater gebruikt worden dat voldoet aan de daarvoor geldende eisen. Bescherming tegen corrosie door waterbehandeling Het verwarmingswater waaraan sterk alkaliserende stoffen zijn toegevoegd, kan corrosie veroorzaken van aluminium en aluminiumlegeringen.
Let op! Om de brander niet te vervuilen moet de verbrandingslucht vrij zijn van deeltjes. Controleer dus of de verbrandingslucht geen stof bevat dat afkomstig is van bouwwerkzaamheden of vezels van isolatiemateriaal. mbar 1 De ketel wordt in de fabriek uitgerust met een stoffilter. Tijdens de bouwwerkzaamheden is deze filter onontbeerlijk voor de goede werking van de ketel. De filter moet om de 10 weken vervangen worden of nog frequenter bij grotere vervuiling.
6.6 Controle toestel werking Na de installatie te hebben voltooid en de gasregeling te hebben uitgevoerd, moet gecontroleerd worden of het toestel werkt voordat u het overdraagt aan de gebruiker. - Zet het toestel in werking conform de bijbehorende gebruikershandleiding; - controleer de dichtheid van de branderdichtingen met behulp van een CO2-meettoestel.
6.7.1 Te geven instructies aan de gebruiker - Breng de gebruiker op de hoogte van de maatregelen die genomen werden om de luchttoevoer te verzekeren en de verbrandingsproducten af te voeren. Leg de nadruk op het feit dat het verboden is die maatregelen later te wijzigen. - Leg de gebruiker uit hoe hij de benodigde hoeveelheid water en de vuldruk van de installatie kan controleren en hoe hij de installatie zo nodig kan bijvullen en ontluchten.
7 AANPASSINGEN AAN DE INSTALLATIE De aanpassing van de ketel aan de verwarmingsinstallatie gebeurt in de mode “parameterinstelling”. Het concept van het gebruik, de selectie van de verschillende parameters en de regeling ervan is weergegeven in figuur 6.2. De regelingen vanaf parameter 4 zijn bestemd voor de installateur en zijn slechts zichtbaar na de servicecode C25 te hebben ingevoerd. Tabel 7 geeft u een overzicht van de instelbare parameters.
8 INSPECTIE EN ONDERHOUD 7.1 Maximale aanvoertemperatuur instellen Met parameter 1 kunt u de maximale aanvoertemperatuur van de ketel instellen. Let op deze instelling wordt begrensd door parameter 10. Gevaar! Door spanningvoerende delen en aansluitingen. Schakelt u het toestel uit door de stekker uit het stopcontact te nemen, voordat u aan het toestel gaat werken! 7.2 Nadraaitijd pomp instellen Met parameter 22 kunt u de nadraaitijd van de pomp in het ketelcircuit instellen.
8.4 Rookgascontrole-mode Alvorens tot reiniging over te gaan dient men eerst het CO2 percentage te controleren en eventueel af te stellen en de belasting te controleren (zie hoofdstuk 6.5). Het kan nodig zijn om de ketel langer te laten werken op maximale belasting (vollast) om de uitstoot en andere metingen te kunnen uitvoeren (rookgascontrole). Daarom is de mode “rookgascontrole” voorzien. Door gelijktijdig de “MODE” en “-” ingedrukt te houden gaat de ketel gedurende 15 minuten op laaglast branden. 8.
8.6 Reiniging van de condensbak - Demonteer het voorste deel van de mantel van de ketel; - schroef het deksel van de controle-opening los; - controleer of de condensopvangbak schoon is en reinig hem zo nodig met behulp van een schraper; - controleer de staat van de afdichting (1) van de inspectieopening alvorens het deksel weer aan te brengen. Spoel deze zo nodig met water af. Breng zo nodig een nieuwe afdichting aan. 1 2 3 4 Figuur 8.7 De- en montage condensbak 8.
8.9 Controle van de luchtdrukschakelaar Controleer of de luchtdrukschakelaar (LDS) zuiver is en de toestand van de slang (1). Let op! De slang moet via aansluiting P1 op de LDS worden aangesloten.
9 STORINGEN 9.1 Data-mode Het uitlezen van de gegevens i.v.m. de bedrijfstoestand en de diagnose van de storingen is mogelijk in de “Datamode” (opvragen van de verschillende parameters). Met de toets “STORE” kunt u de verschillende parameters oproepen en de overeenkomstige waarde weergeven. Met de toets “STEP” kunt u de parameters van de verschillende brandermodules (gegevensblokken) weergeven. Het eerste gegevensblok (tot.) geeft een samenvatting van de algemene parameters van het toestel in zijn geheel.
Naargelang de gekozen temperatuurregeling moet u de parameter 08 instellen op: - 02 (temperatuursinstelling aanvoerleiding); - 03 (vermogenindicatie). Controleer op de aansluitklemmen van de ketel of de brug tussen klem 13 en 14 aanwezig is. Controleer ook of de externe regelaar een signaal van 0 -10 V uitzendt. Let op de polariteit! 9.6.1 Vergrendelende storingen Code Betekenis b Branderstoringen E 36 Storingscode Storing brandermodule 1 b 01 Storing brandermodule 2 b 02 ... ...
Storings- Betekenis code E 05 Communicatiefout op centrale besturing van de modules: vervang de centrale besturing (MBD) van de modules. E 11 Communicatiefout op de bus van de ketel (X7). Mogelijke oorzaak: platte kabel defect of slecht aangesloten, centrale besturing van de defecte module. Controleer: controleer de plaats van de platte kabel, vervang de centrale besturing van de module. E 15 Fout in de centrale besturing MBD van de modules: vervang de centrale besturing MBD van de modules.
9.7.2 NTC temperatuur-sensor Temperatuur °C Weerstand Ω -20 97070 -10 55330 0 32650 10 19900 20 12490 25 10000 30 8057 40 5327 50 3603 60 2488 70 1752 80 1258 90 918 100 680 Tabel 9.7.2 Weerstandswaarden ntc 9.7.3 Ionisatiestroom De ionisatiestroom bedraagt ten minste 1,5 µA. 9.8 Storing zoeksleutels 9.8.
9.8.
9.8.
10 TECHNISCHE SPECIFICATIES Technische kenmerken Eenheid HRM 80/2 HRM 120/2 HRM 160/2 HRM 200/2 HRM 240/2 HRM 280/2 Nominale belasting (ow) min. - max. kW 12,0 – 80,0 12,0 – 120,0 12,0 – 160,0 12,0 – 200,0 12,0 – 240,0 12,0 – 280,0 Nominale belasting (bw) max. kW 13,3 – 89 13,3 – 133 13,3 – 178 13,3 – 222 13,3 – 267 13,3 – 311 voor 40/30 °C min. - max. kW 12,5 – 83,5 12,5 – 125,0 12,5 – 167,0 12,5 – 209,0 12,5 – 251,0 12,5 – 292,0 voor 60/40 °C min. - max.
11 TRANSPORT EN VERPAKKING 12 Het toestel bestaat voor 92 % uit metalen die hergebruikt kunnen worden in staalfabrieken en gieterijen. Piepschuim (geëxpandeerd polystyreen) en EPP gebruikt voor de isolatie en andere elementen zijn recyclebaar en vrij van cfk’s. De gebruikte kunststoffen zijn geïdentificeerd zodat ze gemakkelijker gesorteerd en gescheiden kunnen worden voor latere recycling. AWB heeft de transportverpakkingen van de toestellen tot een minimum herleid.
INVULBLAD INSTELGEGEVENS Parameter Fabrieksinstelling Instelling Datum Monteur 41
INVULBLAD INSTELGEGEVENS Parameter 42 Fabrieksinstelling Instelling Datum Monteur
EG VERKLARING VAN OVEREENSTEMMING VOOR MACHINES Fabrikant Adres Apparatenfabriek Warmtebouw BV Ringovenweg 4 5708 JX Helmond verklaart hiermede dat de toestellen met de typeaanduiding: ThermoSystem HRM 80/2 120/2 160/2 200/2 240/2 280/2 voldoen aan de volgende EEG richtlijnen: 90/393/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke voorschriften der Lidstaten inzake gastoestellen.
Postbus 2138 5700 DA Helmond 0020017097 G 04/2006 T F E I (0492) 46 95 00 (0492) 46 95 09 info@awb.nl www.awb.