User manual

3
STUDIO-CONDENSATORMICROFOON C-1
3. RICHTKARAKTERISTIEK
Uw C-1 beschikt over een kapsel met niervormige
opnamekarakteristiek en is ideaal om gerichte zangsolo’s,
instrumentale- of spraakopnames te maken. Nierkarakteristiek
betekent, dat voornamelijk het geluid van voren wordt
opgenomen. Voor opnamesituaties geeft men de voorkeur aan
deze richtkarakteristiek, daar op deze wijze het geluid van
achteren onderdrukt wordt.
4. INSTALLATIE VAN DE MICROFOON
Op uw microfoon is een houder vastgeschroefd die zowel op
een microfoonstatief met metrisch (Europa) of Whitworth (US)
schroefdraad kan worden aangebracht. Door de schroef aan
de onderzijde van de microfoon los te schroeven maakt u de
microfoon van de houder los. Bevestig de houder aan het
microfoonstatief, zet de microfoon in de houder en draai opnieuw
de schroef vast.
In het algemeen dient de microfoon kaarsrecht in de houder voor
de geluidsbron te staan. De hoek van de microfoon in verhouding
tot de geluidsbron is van invloed op de geluidsopname.
Experimenteer dus met de verschillende standen om het
desgewenst geluid te verkrijgen. Hiervoor is het mogelijk om de
microfoon in de houder te draaien, schroef hiervoor de schroef
lichtjes los en aansluitend weer vast.
De meegeleverde houder is voorzien van een scharnier om,
indien noodzakelijk, de microfoon uit de verticale stand te doen
overhellen.
Draai de schroeven niet te sterk aan om
beschadiging van de schroefdraad te
voorkomen.
U kunt natuurlijk ook de C-1 van de houder losmaken en op een
spin van een gangbare microfoon bevestigen.
5. AUDIOVERBINDING
Om de C-1 aan te sluiten gebruikt u een symmetrisch
microfoonkabel met de volgende Pin-toewijzing: Pin 1 =
afscherming, Pin 2 = +, Pin 3 = -. Omdat alle contactpunten van
de B-5 verguld zijn, is het wenselijk, dat ook uw microfoonkabel
van vergulde steekverbindingen is voorzien.
5. AUDIOVERBINDING