Operation Manual

6
XENYX 1622FX/1832FX/2222FX/2442FX
2. BEDIENINGSELEMENTEN EN
AANSLUITINGEN
In dit hoofstuk worden de verschillende bedieningselementen
van uw mengpaneel beschreven. Alle regelaars, schakelaars
en aansluitingen komen uitgebreid aan bod.
2.1 De monokanalen
2.1.1 Microfoon- en line-ingangen
Afb. 2.1: Aansluitingen en regelknoppen van de
Mic-/Line-ingangen
MIC
Ieder monoingangskanaal biedt u een symmetrische
microfooningang via de XLR-bus, waarbij door een druk op een
knop ook een +48 V fantoomvoeding voor de werking van
condensatormicrofoons ter beschikking staat. De XENYX Preamps
maken een onvervalste, ruisvrije versterking mogelijk, zoals men
typisch genoeg alleen van dure Outboard-voorversterkers kent.
+ Zet het weergavesysteem stil, voordat u de
fantoomvoeding activeert. Anders wordt er een
inschakelgeluid via de meeluiserluidspreker
weergegeven. Lees ook de aanwijzingen in
paragraaf 5.5 Spanningsbron, fantoomvoeding en
zekering.
LINE IN
Elke mono-ingang beschikt ook over een symmetrische Line-
ingang, die als 6,3-mm klinkerbus is uitgevoerd. Op deze ingangen
kunnen ook asymmetrisch geschakelde stekkers (monoplug)
worden aangesloten.
+ Denkt u er alstublieft aan, dat u altijd of de microfoon-
of de line-ingang van een kanaal mag gebruiken,
maar nooit beiden tegelijk!
INSERT
Invoerpunten (inserts) worden gebruikt, om het signaal met
behulp van dynamische processoren of equalizers te bewerken.
De inserts bevinden zich voor de fader, de EQ en de Aux Send.
Toelichting over het gebruik van deze aansluitingen vindt u in
paragraaf 5.3.
+ Anders dan bij het model 2442FX vindt u de
insertbussen bij de modellen 1622FX, 1832FX en
2222FX aan de achterkant van het apparaat.
TRIM
Met de TRIM-potentiometer stelt u de ingangsversterking in. Bij
het aansluiten of loskoppelen van een signaalbron op één van de
ingangen, dient deze regelaar altijd naar links omgedraaid te zijn.
De schaal geeft 2 verschillende waardebereiken aan: Het
eerste waardebereik +10 tot +60 dB heeft betrekking op de MIC-
ingang en geeft de versterking van het daarop aangesloten
signaal aan.
Het tweede waardebereik +10 tot -40 dB heeft betrekking op de
Line-ingang en geeft de gevoeligheid van de ingang aan. Voor
apparaten met het gebruikelijke Line-uitgangsniveau (-10 dBV of
+4 dBu) ziet de instelling er als volgt uit: Sluit het apparaat met dicht
gedraaide TRIM-regelaar aan en stel dan het door de fabrikant van
het desbetreffende apparaat aangegeven uitgangsniveau in. Als
het externe apparaat over uitgangsniveau-weergave beschikt,
dient deze bij signaalpieken 0 dB aan te geven. Voor +4 dBu draait
u de regelaar een beetje open en voor -10 dBV nog iets verder
open. De fijnafstelling gebeurt als u een muzieksignaal invoert,
met behulp van de opneemindicator. Om het kanaalsignaal op
de indicatiemeter te leiden, moet u de SOLO-schakelaar
indrukken en de MODE-schakelaar in de main-sectie op PFL
(LEVEL SET) instellen.
Stuur het signaal met de TRIM-regelaar tot aan de 0-dB-
markering uit. Zo hebt u nog een heleboel indicatiereserve
(headroom) voor heel dynamische signalen ter beschikking. De
CLIP-indicatie mag slechts heel zelden of helemaal niet oplichten.
Bij het instellen moet de equalizer neutraal ingesteld zijn.
LOW CUT
Verder beschikken de monokanalen van de mengpanelen over
een steilflankige LOW CUT-filter (18 dB/oct, -3 dB bij 75 Hz),
waarmee u ongewenste, laagfrequente signaaldelen kunt
elimineren.
2.1.2 Equalizer
Alle mono-ingangskanalen beschikken over een 3-bandige
klankregeling. De banden kunnen elk maximaal met 15 dB worden
verhoogd of verlaagd, in de middelste stand is de equalizer
neutraal.
De schakeltechniek van de Britse EQs berust op de in de
meest gerenommeerde edelconsoles gebruikte techniek, die een
warme klankingreep zonder ongewenste neveneffecten mogelijk
maakt. Het resultaat: uiterst muzikaal klinkende equalizers, die
zelfs bij sterke ingrepen van ±15 dB geen neveneffecten als
faseverschuivingen of beperking van de bandbreedte tot gevolg
hebben, zoals bij eenvoudige equalizers vaak het geval is.
Afb. 2.2: De toonregeling van de ingangskanalen
De bovenste (HIGH) en de onderste band (LOW) zijn shelving-
filters, die alle frequenties boven of onder hun grensfrequentie
verhogen of verlagen. De grensfrequenties van de bovenste en
de onderste band liggen bij 12 kHz en 80Hz. Voor het middelste
bereik heeft het mengpaneel een semi-parametrische toonregeling
met een filterkwaliteit van één octaaf, die van 100 Hz tot 8 kHz
afgestemd kan worden. Met de MID-regelaar stelt u de verhoging/
verlaging in, met de FREQ-regeling bepaalt u de frequentie.
2. BEDIENINGSELEMENTEN EN AANSLUITINGEN