Operation Manual

02/ 2011
BENNING IT 101
97
Detectie van een aangesloten stroomkring: indien > 2 V AC/ DC, dan
8. Meten met de BENNING IT 101
8.1 Voorbereiden van de metingen
Gebruik en bewaar de BENNING IT 101 uitsluitend bij de aangegeven werk- en
opslagtemperaturen. Niet blootstellen aan direct zonlicht.
- Controleer de gegevens op de veiligheidsmeetsnoeren ten aanzien van
nominale spanning en stroom. Origineel met de BENNING IT 101 meege-
leverde snoersets voldoen aan de te stellen eisen.
- Controleer de isolatie van de veiligheidsmeetsnoeren. Beschadigde meets-
noeren direct verwijderen.
- Veiligheidsmeetsnoeren testen op correcte doorgang. Indien de ader in het
snoer onderbroken is, het meetsnoer direct verwijderen.
- Voor dat met de draaischakelaar J een andere functie wordt gekozen,
dienen de meetsnoeren van het meetpunt te worden afgenomen.
- Storingsbronnen in de omgeving van de BENNING IT 101 kunnen leiden tot
instabiele aanduiding en/ of meetfouten.
8.2 Spanningsmeting met AUTO SENSE-functie (automatische AC/
DC-detectie)
- Verbreek het contact van de schakelbare testpunt van de
BENNING IT 101.
- Kies met de draaischakelaar J de gewenste functie (V)
- Het zwarte veiligheidsmeetsnoer inpluggen in de COM-contactbus M van
de BENNING IT 101.
- Het rode veiligheidsmeetsnoer inpluggen in de contactbus V, Insulation L
van de BENNING IT 101.
- Leg de meetpennen van de veiligheidsmeetsnoeren aan de meetpunten
van het circuit en lees de gemeten waarde af in het display
2
.
- Spanningen boven 660V AC/ DC worden in het display met “>660 V AC/DC“
aangegeven.
- Bij spanningen vanaf 30 V AC/ DC verschijnt een knipperend waar-
rschuuwingssignaal “
R in het display.
De BENNING IT 101 geeft noch DC (gelijk-) noch AC (wissel-
spanning) aan. Als de gemeten spanning zowel een DC- als een
AC- aandeel heeft, wordt altijd alleen de grootste component
aangegeven. Bij AC (wisselspanning) wordt de gemeten waarde
verkregen door middeling van de gelijkrichtingen aangegeven
als effectieve waarde.
Zie fig. 3: Spanningsmeting met AUTO SENSE-functie
8.2.1 Spanningsmeting met laagdoorlaatfilter (LPF)
- De BENNING IT 101 heeft een geïntegreerd laagdoorlaatfilter met een
grensfrequentie van 1 kHz.
- Met de knop (blauw)
3
aan de BENNING IT 101 wordt het laagdoorlaat-
filter geactiveerd (knop eenmaal indrukken).
- Is het filter actief, dan verschijnt op het display
2
het symbool 'LPF' F.
8.3 Weerstands- en laagohmige meting
- Maak het te meten schakelcircuit c.q. het object, spanningsvrij.
- Kies met de draaischakelaar J de gewenste functie (Ω)
- Het zwarte veiligheidsmeetsnoer inpluggen in de COM-contactbus M van
de BENNING IT 101.
- Het rode veiligheidsmeetsnoer inpluggen in de Ω-contactbus K van de
BENNING IT 101.
- Om een compensatie (nulstelling) van de weerstand van de meetleidingen
uit te voeren, dient u contact te maken tussen de meetleidingen (kortsluiten)
en vervolgens op de blauwe knop
3
te drukken. De nulstelling is voltooid,
zodra op het display
2
H verschijnt.
- De veiligheidsmeetleidingen met het meetpunt in contact brengen, de
knop TEST
8
indrukken en de meetwaarde op het display
2
van de
BENNING IT 101 aflezen.
- Bij een spanning vanaf 2 V AC/ DC wordt extra gewaarschuwd met behulp
van een knipperend waarschuwingssymbool (
) R, vóór een vreemde
spanning wordt aangelegd. De weerstandsmeting wordt dan afgebroken.
Schakel het schakelcircuit spanningsvrij en herhaal de meting.
- De weerstandswaarde wordt op het display
2
aangegeven. Weerstanden
boven de 40 kΩ worden op het display aangegeven met “>40kΩ“.
- Om de weerstandswaarde continu te meten, drukt u op de knop LOCK
6
en vervolgens op TEST
8
. De waarde wordt continu gemeten, tot de knop
TEST
8
of LOCK
6
nogmaals wordt ingedrukt.
Zie fig. 4: Weerstands- en laagohmige meting