Operation Manual

Bediening 59
FUNCTIE BESCHRIJVING
Beeldmodus
Met de vooraf ingestelde beeldmodi kunt u de instellingen van
het projectorbeeld aanpassen aan het type programma. Zie
"Een beeldmodus selecteren" op pagina 40 voor details.
Referentiemodus
Selecteert een beeldmodus die het best overeenkomt op uw
behoeften op het vlak van beeldkwaliteit en zorgt voor het
verder fijn afstemmen van het beeld op basis van de selecties
op deze pagina. Zie "De modus Gebruikersmodus 1/
Gebruikersmodus 2 instellen" op pagina 40 voor details.
Deze functie is alleen beschikbaar wanneer
Gebruikersmodus 1 of Gebruikersmodus 2 is
geselecteerd.
Helderheid
Past de helderheid van het beeld aan. Zie "Aanpassen van de
Helderheid" op pagina 41 voor details.
Deze functie is alleen beschikbaar wanneer
Gebruikersmodus 1 of Gebruikersmodus 2 is
geselecteerd.
Contrast
Stelt de mate van verschil tussen donker en licht in het beeld
in. Zie "Aanpassen van het Contrast" op pagina 41 voor details.
Deze functie is alleen beschikbaar wanneer
Gebruikersmodus 1 of Gebruikersmodus 2 is
geselecteerd.
Kleur
Hiermee past u het verzadigingsniveau van de kleuren aan -- de
sterkte van elke kleur in een videobeeld. Zie "Aanpassen van
de Kleur" op pagina 41 voor details.
Deze functie is alleen beschikbaar wanneer
Gebruikersmodus 1 of Gebruikersmodus 2 is
geselecteerd.
Deze functie is alleen beschikbaar wanneer een
Video- of S-Video-signaal is geselecteerd en het
systeemformaat NTSC of PAL is.
Tint
Hiermee past u de rode en groene kleurtonen van het beeld
aan. Zie "Aanpassen van de Tint" op pagina 41 voor details.
Deze functie is alleen beschikbaar wanneer
Gebruikersmodus 1 of Gebruikersmodus 2 is
geselecteerd.
Deze functie is alleen beschikbaar wanneer een
Video- of S-Video-signaal is geselecteerd en het
systeemformaat NTSC of PAL is.
Scherpte
Maakt het beeld scherper of zachter. Zie "Aanpassen van de
Scherpte" op pagina 41 voor details.
Deze functie is alleen beschikbaar wanneer
Gebruikersmodus 1 of Gebruikersmodus 2 is
geselecteerd.
2. Menu BEELD