Operation Manual

10
Inleiding
Bedieningselementen en functies
Projector
6. Waarschuwingslampje lamp (zie
"Lampjes" op pagina 41 voor meer
informatie.)
Geeft de lampstatus aan. Brandt of
knippert als er een probleem is met de
lamp.
7. Waarschuwingslampje temperatuur (zie
"Lampjes" op pagina 41 voor meer
informatie.)
Knippert rood als de temperatuur van de
projector te hoog wordt.
8. Power-lampje (aan/uit) (zie "Lampjes" op
pagina 41 voor meer informatie.)
Brandt of knippert als de projector wordt
gebruikt.
9. Keystone (Trapezium) / Links
10. Keystone (Trapezium) / Rechts
(zie "Keystone (Trapezium) corrigeren"
op pagina 25 voor meer informatie.)
Als het schermmenu niet is geactiveerd,
functioneren de knoppen #9 en #10 als
correctiesneltoetsen voor Keystone
(Trapezium).
11. MENU (zie "De menu's gebruiken" op
pagina 30 voor meer informatie.)
Hiermee schakelt u het schermmenu in.
12. EXIT (Afsluiten)
Hiermee slaat u de menu-instellingen op
en sluit u het menu.
Als het schermmenu is geactiveerd,
functioneren de knoppen #9 t/m #12 als
richtingsknoppen om de gewenste items te
selecteren en de instellingen te wijzigen.
13. Focusring (zie "Het beeldformaat en de
helderheid fijnafstemmen" op pagina 24
voor meer informatie.)
Hiermee past u de scherpstelling van het
geprojecteerde beeld aan.
14. Zoomring (zie "Het beeldformaat en de
helderheid fijnafstemmen" op pagina 24
voor meer informatie.)
Hiermee past u de grootte van het beeld
aan.
1. Aan/uit (zie "Starten" op pagina 23 en "1. De
beeldverhouding selecteren" op pagina 27 voor
meer informatie.)
Hiermee zet u de projector stand-by of schakelt u
deze in. Als de projector stand-by staat, drukt u
één keer op deze knop om de projector aan te
zetten.
Als de projector aan staat, drukt u twee keer op
deze knop om de projector stand-by te zetten.
2. ASPECT (Beeldverhouding) (zie "1. De
beeldverhouding selecteren" op pagina 27 voor
meer informatie.)
Hiermee selecteert u de beeldverhouding zodat
deze overeenstemt met het ingangssignaal.
3. MODE (Modus) (zie "Projectietoepassing" op
pagina 32 voor meer informatie.)
Afhankelijk van het geselecteerde ingangssignaal
zijn er verschillende afbeeldingsmogelijkheden
beschikbaar.
4. SOURCE (Bron) (zie "Schakelen tussen
ingangssignalen" op pagina 23 voor meer
informatie.)
Hiermee selecteert u achtereenvolgens het
ingangssignaal Video, S-Video, DVI-A, DVI-D,
Component Video 1
of Component Video 2.
5. AUTO (Automatisch) (zie "Het beeld
automatisch aanpassen" op pagina 24 voor meer
informatie.)
Hiermee worden automatisch de beste
beeldtiminginstellingen bepaald voor het
weergegeven beeld. Deze functie werkt alleen
wanneer een computer is aangesloten.
1
2
9
8
7
12
6
5
10
4
11
3
13
14
I
W100-nl.book Page 10 Friday, February 17, 2006 2:43 PM