Operating Instructions and Installation Instructions

Gebruiksaanwijzing
24
Uitmonding van het eindstuk in een gevel nabij een hoek- aangrenzend gevelvlak met wandopeningen
In het grijs getinte deel mogen geen ramen of deuren
uitmonden.
De afstanden tussen een eindstuk in een gevel nabij een
hoek met een aangrenzend gevelvlak waarin zich
wandopeningen bevinden en vensters of deuren die
kunnen geopend worden, worden als volgt bepaald
Is de lengte van het aangrenzend gevelvlak (waarde
w) kleiner dan 0,5 m of de horizontale lengte tussen
de uitmondingen en het aangrenzend gevelvlak
groter dan 5 m dan gelden de richtlijnen voor een
uitmonding in een vlakke gevel.
Is de lengte van het aangrenzend vlak groter dan of
gelijk aan 5 m en tevens kleiner dan of gelijk aan 1 m
(waarde w), dan is de horizontale lengte tussen de
uitmonding en een raam (ventilatieopeningen)
groter dan of gelijk aan 0,5 m (waarde a) en tevens
moet de horizontale lengte tussen de uitmonding en het aangrenzend gevelvlak groter of gelijk zijn dan 2,5 m
(waarde f).
Is de lengte van het aangrenzend vlak groter dan 1 m (waarde w), dan moet de horizontale lengte tussen de
uitmonding en een raam (ventilatieopeningen) groter dan of gelijk aan 0,75 m zijn (waarde a) en tevens moet
de horizontale lengte tussen de uitmonding en het aangrenzend gevelvlak (waarde f) groter dan of gelijk zijn
aan 2,5 m.
Uitmonding van het eindstuk op de muur, onder een balkon
of galerij
De afstanden van een eindstuk uitmondend op een verticale
wand onder een balkon of een galerij, al dan niet
opengewerkt zijn aangegeven op de figuur. Deze afstanden
gelden niet wanneer het afvoersysteem verlengd wordt tot
voorbij de voorzijde van het balkon of galerij. Er moet dan
worden nagegaan in hoeverre er eventuele hinder is voor
wandopeningen in de verticale wand boven het terras of de
galerij.
Deze figuren geven grafisch de richtlijnen die moeten
gevolgd worden bij het plaatsen van de uitmonding van het
gastoestel. Deze figuren zijn in overeenstemming met de
toestellen type C1, C3 en C5, waarvan het nominale
vermogen beperkt is tot 30 kW. Deze figuren zijn
overgenomen uit de tekst van de norm NBN D 51-003.