User Manual

Table Of Contents
Nederlands | 53
reik van ±4° werkt het met automatische nivellering. Buiten
het zelfnivelleerbereik wisselt het automatisch naar de hel-
lingsfunctie.
Werken met automatische nivellering
(zie afbeeldingen A–D)
Plaats het meetgereedschap op een horizontale, vlakke on-
dergrond en bevestig het op de draaihouder(11) of het
statief(21).
De automatische nivellering compenseert automatisch onef-
fenheden binnen het zelfnivelleerbereik van ±4°. Zodra de
laserstralen continu branden, is het meetgereedschap klaar
met nivelleren.
Als de automatische nivellering niet mogelijk is, bijv. omdat
het standvlak van het meetgereedschap meer dan 4° van de
horizontale lijn afwijkt, dan knipperen de laserlijnen eerst
2seconden lang in een snel ritme, daarna om de 5seconden
meermaals in een snel ritme. Het meetgereedschap bevindt
zich in de hellingsfunctie.
Voor verder werken met de automatische nivellering plaatst
u het meetgereedschap horizontaal en wacht u de zelfnivel-
lering af. Zodra het meetgereedschap zich binnen het zelfni-
velleerbereik van ±4° bevindt, branden de laserstralen conti-
nu.
Bij schokken of veranderingen van positie tijdens het gebruik
wordt het meetgereedschap automatisch opnieuw genivel-
leerd. Controleer na het nivelleren de positie van de laser-
stralen met betrekking tot referentiepunten om fouten door
een verschuiving van het meetgereedschap te voorkomen.
Werken met hellingsfunctie (zieafbeeldingE)
Plaats het meetgereedschap op een hellende ondergrond.
Bij het werken met de hellingsfunctie knipperen de laserlij-
nen eerst 2seconden lang in een snel ritme, daarna om de
5seconden meermaals in een snel ritme.
In de hellingsfunctie worden de laserlijnen niet meer genivel-
leerd en lopen niet meer noodzakelijk loodrecht op elkaar.
Mauwkeurigheidscontrole van het
meetgereedschap
Nauwkeurigheidsinvloeden
De grootste invloed oefent de omgevingstemperatuur uit.
Vooral vanaf de grond naar boven toe verlopende tempera-
tuurverschillen kunnen de laserstraal afbuigen.
Omdat de temperatuurverschillen bij de grond het grootst
zijn, dient u het meetgereedschap vanaf een meettraject van
20 meter altijd op een statief te monteren. Plaats het meet-
gereedschap bovendien indien mogelijk in het midden van
het werkvlak.
Naast externe invloeden kunnen ook toestelspecifieke in-
vloeden (zoals val of sterke stoten) leiden tot afwijkingen.
Controleer daarom de nivelleernauwkeurigheid, telkens
voordat u begint te werken.
Controleer altijd eerst de hoogte- en nivelleernauwkeurig-
heid van de horizontale laserlijn en daarna de nivelleernauw-
keurigheid van de verticale laserlijn.
Als het meetgereedschap bij een van de controles de maxi-
male afwijking overschrijdt, dient u het door een Bosch-klan-
tenservice te laten repareren.
Hoogtenauwkeurigheid van de horizontale lijn
controleren
Voor de controle heeft u een vrij meettraject van 5m op een
vaste ondergrond tussen twee muren A enB nodig.
Monteer het meetgereedschap dicht bij muurA op een
statief of plaats het op een stevige, vlakke ondergrond.
Schakel het meetgereedschap in en kies kruislijnmodus.
5 m
A
B
Richt de laser op de nabijgelegen muur A en laat het meet-
gereedschap waterpassen. Markeer het midden van het
punt waar de laserlijnen zich op de wand kruisen (punt ).
180°
A
B
Draai het meetgereedschap 180°, laat het zich nivelleren
en markeer het kruispunt van de laserlijnen op de tegen-
overliggende wand B (punt ).
Plaats het meetgereedschap– zonder het te draaien –
dicht bij wand B, inschakelen en laat het zich nivelleren.
A
B
Het meetgereedschap zodanig in de hoogte uitlijnen (met
het statief of eventueel door onderlegmateriaal), dat het
kruispunt van de laserlijnen exact het eerder gemarkeer-
de punt op wand B raakt.
Bosch Power Tools 1 609 92A 7LT | (28.04.2022)