User Manual

Table Of Contents
Nederlands | 55
Markeer het midden van de verticale laserlijn op de vloer
van de deuropening (punt ), op een afstand van 5 m aan
de andere zijde van de deuropening (punt ), evenals bij
de bovenrand van de deuropening (punt ).
d
2 m
Draai het meetgereedschap 180° en plaats het aan de an-
dere zijde van de deuropening, direct achter punt. Laat
het meetgereedschap zich nivelleren en de verticale la-
serlijn zodanig uitlijnen, dat het midden hiervan door de
punten en loopt.
Markeer het midden van de laserlijn op de bovenrand van
de deuropening als punt .
Het verschil d van de beide gemarkeerde punten en
geeft de werkelijke verticale afwijking van het meetge-
reedschap.
Meet de hoogte van de deuropening.
De maximale toegestane afwijking berekent u als volgt:
dubbele hoogte van de deuropening×0,3mm/m
Voorbeeld: bij een hoogte van de deuropening van 2m mag
de maximale afwijking
2×2m×±0,3mm/m=±1,2mm bedragen. De punten
en mogen dus maximaal 1,2mm uit elkaar liggen.
Loodnauwkeurigheid controleren
Voor de controle heeft u een vrij meettraject op een vaste
ondergrond met een afstand van ca. 5m tussen vloer en pla-
fond nodig.
Monteer het meetgereedschap op de draaihouder(11)
en zet het op de grond. Kies puntmodus en laat het meet-
gereedschap nivelleren.
5 m
Markeer het midden van het bovenste laserpunt op het
plafond (punt). Markeer bovendien het midden van het
onderste laserpunt op de grond (punt).
d
180°
Draai het meetgereedschap 180°. Plaats het zodanig dat
het midden van het onderste laserpunt op het reeds ge-
markeerde punt ligt. Laat het meetgereedschap nivelle-
ren. Markeer het midden van het bovenste laserpunt
(punt).
Het verschild van de beide gemarkeerde punten en
op het plafond levert de daadwerkelijke afwijking van het
meetgereedschap van de verticale lijn op.
De maximale toegestane afwijking berekent u als volgt:
dubbele afstand tussen vloer en plafond×0,7mm/m.
Voorbeeld: bij een afstand tussen vloer en plafond van 5m
mag de maximale afwijking
2×5m×±0,7mm/m=±7mm bedragen. De punten en
mogen dus maximaal 7mm uit elkaar liggen.
Aanwijzingen voor werkzaamheden
u Gebruik voor het markeren altijd alleen het midden
van het laserpunt of de laserlijn. De grootte van het la-
serpunt of de breedte van de laserlijn veranderen met de
afstand.
Werken met de draaihouderRM10
(zie afbeeldingenF–H)
Met behulp van de draaihouder(11) kunt u het meetgereed-
schap 360° rond een centraal, altijd zichtbaar loodpunt
draaien. Daardoor kunnen de laserlijnen worden ingesteld
zonder de positie van het meetgereedschap te veranderen.
Met de fijninstelschroef (14) kunt u verticale laserlijnen
exact op referentiepunten uitlijnen.
Plaats het meetgereedschap met de geleidingsgroef(6) te-
gen de geleidingsrail(12) van de draaihouder(11) en schuif
het meetgereedschap tot aan de aanslag op het platform.
Om los te maken, trekt u het meetgereedschap in omgekeer-
de richting van de draaihouder.
Plaatsingsmogelijkheden van de draaihouder:
staand op een vlakke ondergrond
tegen een verticaal vlak geschroefd
met behulp van de magneten(15) op metalen oppervlak-
ken
in combinatie met de plafondklem(16) aan plafondplin-
ten.
Bosch Power Tools 1 609 92A 7LT | (28.04.2022)