Installation Instructions

6 720 611 393 NL (04.12)
Onderhoud
55
Vul en ontluchtinstructie
Bij de installatie dient een passende vulset aanwezig te
zijn (geen toestel onderdeel). De vulkraan is aan de
onderzijde van het toestel bereikbaar (optie) anders in
de installatie.
B Zet de netspanningschakelaar op de ketel op 0(uit).
B Sluit de vulslang aan op de waterleiding, en laat de
slang langzaam vol met water lopen, zodat er geen
lucht meer in de slang aanwezig is.
B Sluit de vulslang aan op de vulkraan.
B Draai vervolgens de vulkraan en daarna de water-
kraan open (open de waterkraan voorzichtig)
B Vul de installatie tot de manometer 2 bar aanwijst.
B Sluit vervolgens de waterkraan en daarna de vul-
kraan.
B Ontlucht vervolgens alle radiatoren en eventueel
aanwezige luchtpotten, begin met de radiator die
zich op het laagste punt van de installatie bevindt.
Open met behulp van het ontluchtsleuteltje de ont-
luchter, en sluit deze wanneer de lucht ontweken is.
B Controleer de druk op de manometer, en vul indien
nodig bij tot ± 2 bar.
B Schakel de netspanning weer in (netschakelaar op
het toestel op 1 [aan] instellen).
Vuldruk van de installatie
B De wijzer op de manometer moet tussen 1 en 2 bar
staan.
B Staat de wijzer onder 1 bar (bij koude installatie)
dient water bijgevuld te worden totdat wijzer tussen
1 en 2 bar staat.
B Maximale druk van 3 bar mag, bij de hoogste tempe-
ratuur van het water ) niet overschreden worden.
(veiligheidsventiel opent).
B Indien de installatie niet op druk blijft, dient de dicht-
heid van de installatie en het expantievat getest te
worden.
Electrische bekabeling
B De electrische bekabeling op mechanische bescha-
diging testen en defecte kabel vervangen.
i
Voor het bijvullen eerst de vulslang met
water vullen, dit voorkomt dat er lucht in
uw installatie komt.