Verklarende woordenlijst Netwerk In deze Verklarende woordenlijst Netwerk vindt u basisinformatie over geavanceerde netwerkfuncties van Brother-machines en algemene netwerk- en standaardterminologie. De ondersteunde protocollen en netwerkfuncties verschillen afhankelijk van het model dat u gebruikt. Om na te gaan welke functies en netwerkprotocollen ondersteund worden, raadpleegt u de bijgeleverde Netwerkhandleiding.
Definities van opmerkingen Overal in deze gebruikershandleiding gebruiken we de volgende aanduiding: Opmerking Opmerkingen vertellen u hoe u op een bepaalde situatie moet reageren of geven tips over de werking van een handeling in combinatie met andere functies. BELANGRIJKE OPMERKING Uw product is alleen goedgekeurd voor gebruik in het land waar u het hebt gekocht.
Inhoudsopgave 1 Typen netwerkverbindingen en protocollen 1 Typen netwerkverbinding...........................................................................................................................1 Voorbeeld van een bedrade netwerkaansluiting .................................................................................1 Protocollen.................................................................................................................................................
A Appendix A 21 Services gebruiken ..................................................................................................................................21 Andere manieren om het IP-adres in te stellen (voor geavanceerde gebruikers en beheerders) ..................................................................................21 DHCP gebruiken voor het configureren van het IP-adres .................................................................
1 Typen netwerkverbindingen en protocollen 1 1 Typen netwerkverbinding 1 Voorbeeld van een bedrade netwerkaansluiting 1 Peer-to-peer-afdrukken via TCP/IP 1 In een peer-to-peer omgeving kan elke computer rechtstreeks gegevens uitwisselen met alle apparaten. Er is geen centrale server die toegang tot bestanden en het delen van printers beheert.
Typen netwerkverbindingen en protocollen Op een netwerk gedeelde printer 1 In een gedeelde netwerkomgeving stuurt elke computer gegevens via een centraal beheerde computer. Een dergelijke computer wordt vaak een "server" of een "afdrukserver" genoemd. Hij beheert het afdrukken van alle taken.
Typen netwerkverbindingen en protocollen Protocollen 1 1 TCP/IP-protocollen en -functies 1 Protocollen zijn gestandaardiseerde sets regels volgens welke gegevens over een netwerk worden overdragen. Protocollen bieden de gebruiker toegang tot op het netwerk aangesloten apparaten. De afdrukserver die met de Brother-machine wordt gebruikt, ondersteunt het TCP/IP-protocol (TCP/IP = Transmission Control Protocol/Internet Protocol).
Typen netwerkverbindingen en protocollen DNS-client 1 De afdrukserver van Brother ondersteunt de DNS-clientfunctie (DNS = Domain Name System). Met deze functie kan de afdrukserver met gebruikmaking van zijn eigen DNS-naam met andere apparaten communiceren. 1 NetBIOS name resolution 1 Met Network Basic Input/Output System name resolution kunt u tijdens de netwerkverbinding het IP-adres verkrijgen van het andere toestel op basis van zijn NetBIOS-naam.
Typen netwerkverbindingen en protocollen TELNET 1 Het TELNET-protocol stelt u in staat om de netwerkapparaten op een TCP/IP-netwerk te bedienen via uw computer. 1 SNMP 1 Het SNMP (Simple Network Management Protocol) wordt gebruikt voor het beheren van netwerkapparaten zoals computers, routers en netwerkklare machines van Brother. De afdrukserver van Brother ondersteunt SNMPv1, SNMPv2c en SNMPv3. Opmerking Raadpleeg Beveiligingsprotocols op pagina 19 voor het SNMPv3-protocol.
Typen netwerkverbindingen en protocollen SNTP 1 Het Simple Network Time Protocol wordt gebruikt om computerklokken op een TCP/IP-netwerk te synchroniseren. U kunt de SNTP-instellingen configureren met Beheer via een webbrowser. (Raadpleeg de Netwerkhandleiding voor meer informatie.) CIFS 1 1 Het Common Internet File System is de standaardmanier waarop pc-gebruikers bestanden en printers delen in Windows®.
2 De machine configureren voor een netwerk 2 IP-adressen, subnetmaskers en gateways 2 2 Als u de machine in een genetwerkte TCP/IP-omgeving wilt gebruiken, moet u het IP-adres en het subnetmasker configureren. Het IP-adres dat u toewijst aan de afdrukserver, moet zich op hetzelfde logische netwerk bevinden als uw hostcomputers. Is dit niet het geval, dan moeten het subnetmasker en gatewayadres worden geconfigureerd.
De machine configureren voor een netwerk Subnetmasker 2 Subnetmaskers beperken de netwerkcommunicatie. Voorbeeld: computer 1 kan communiceren met computer 2 2 • Computer 1 IP-adres: 192.168. 1. 2 Subnetmasker: 255.255.255.000 • Computer 2 IP-adres: 192.168. 1. 3 Subnetmasker: 255.255.255.000 Wanneer er een 0 voorkomt in het subnetmasker, betekent dit dat er geen limiet bestaat voor communicatie op dit deel van het adres.
De machine configureren voor een netwerk IEEE 802.1x-verificatie 2 IEEE 802.1x is een IEEE-standaard voor bedrade en draadloze netwerken die de toegang van onbevoegde netwerkapparaten verhindert. Uw Brother-machine (aanvrager) verstuurt een verificatieaanvraag naar een RADIUS-server (verificatieserver) via uw toegangspunt (verificator). Nadat uw aanvraag werd geverifieerd door de RADIUS-server, krijgt uw machine toegang tot het netwerk.
De machine configureren voor een netwerk EAP-TTLS EAP-TTLS (Extensible Authentication Protocol Tunneled Transport Layer Security) werd ontwikkeld door Funk Software en Certicom. EAP-TTLS creëert een gelijkaardige versleutelde SSL-tunnel als bij PEAP tussen een client en een verificatieserver voor het verzenden van een gebruikersidentificatie en wachtwoord. EAP-TTLS zorgt voor een wederzijdse verificatie tussen de server en de client.
3 Terminologie en concepten voor draadloos netwerk 3 Uw netwerk specificeren 3 SSID (Service Set Identifier) en kanalen 3 3 U moet de SSID en een kanaal configureren om aan te geven met welk draadloos netwerk u verbinding wilt maken. SSID Elk draadloos netwerk heeft een eigen, unieke netwerknaam; in technische termen wordt dit SSID of ESSID (Extended Service Set Identifier) genoemd. De SSID is een waarde van 32 bytes of minder en wordt toegewezen aan de toegangspoort.
Terminologie en concepten voor draadloos netwerk Verificatie- en versleutelingsmethoden voor een persoonlijk draadloos netwerk 3 Een persoonlijk draadloos netwerk is een klein netwerk, bijvoorbeeld wanneer u de machine in een draadloos netwerk bij u thuis gebruikt, zonder IEEE 802.1x-ondersteuning. Raadpleeg Verificatie- en versleutelingsmethoden voor een draadloos Enterprise-netwerk op pagina 13 als u de machine wilt gebruiken in een draadloos netwerk met IEEE 802.1x-ondersteuning.
Terminologie en concepten voor draadloos netwerk Netwerksleutel 3 Open systeem/Gedeelde sleutel met WEP Deze sleutel is een 64-bits of 128-bits waarde die moet worden ingevoerd in een ASCII-formaat of een hexadecimaal formaat. • 64 (40) bits ASCII: Gebruikt 5 teksttekens. Bijvoorbeeld "WSLAN" (hoofdlettergevoelig). 3 • 64 (40) bits hexadecimaal: Gebruikt 10 hexadecimale tekens, bijvoorbeeld "71f2234aba" • 128 (104) bits ASCII: Gebruikt 13 teksttekens.
Terminologie en concepten voor draadloos netwerk Versleutelingsmethoden 3 TKIP Raadpleeg TKIP op pagina 12 voor TKIP. AES Raadpleeg AES op pagina 12 voor AES. CKIP 3 Het oorspronkelijke Key Integrity Protocol voor LEAP van Cisco Systems, Inc. Gebruikersidentificatie en wachtwoord 3 De volgende beveiligingsmethoden maken gebruik van een gebruikersidentificatie van minder dan 64 tekens en een wachtwoord van minder dan 32 tekens.
4 Bijkomende netwerkinstellingen van Windows® 4 Types bijkomende netwerkinstellingen 4 De volgende functies kunnen worden gebruikt als u bijkomende netwerkinstellingen wilt configureren. Web Services (Windows Vista® en Windows® 7) Verticaal koppelen (Windows® 7) 4 Opmerking Controleer of de hostcomputer en de machine zich ofwel op hetzelfde subnet bevinden, of dat de router foutloos is geconfigureerd, zodat gegevensuitwisseling tussen deze twee apparaten mogelijk is.
Bijkomende netwerkinstellingen van Windows® d (Windows Vista®) Klik op en selecteer vervolgens Netwerk. ® 7) (Windows Klik op , Configuratiescherm, Netwerk en internet en vervolgens op Computers en apparaten in het netwerk weergeven. e De Web Services-naam van de machine wordt samen met het printerpictogram weergegeven. Klik met de rechtermuisknop op de machine die u wilt installeren.
Bijkomende netwerkinstellingen van Windows® Installatie voor Printen via het netwerk voor infrastructuurmodus bij gebruik van Verticaal koppelen (Windows® 7) 4 Windows® Vertical Pairing is een technologie waarmee u uw machine die Vertical Pairing ondersteunt, kunt verbinden met uw infrastructuurnetwerk met behulp van de PIN-methode van Wi-Fi Protected Setup en de functie Web Services. Hiermee kunt u ook de printerdriver installeren via het pictogram van de printer op het scherm Een apparaat toevoegen.
5 Beveiligingsvoorschriften en -concepten Beveiligingsfuncties 5 5 Beveiligingsvoorschriften 5 CA (Certificate Authority) Een CA is een entiteit die digitale certificaten uitvaardigt (vooral X.509-certificaten) en instaat voor de binding tussen de data-items in een certificaat. CSR (Certificate Signing Request) Een CSR is een bericht dat wordt verzonden van een verzoeker naar een CA om een certificaat aan te vragen.
Beveiligingsvoorschriften en -concepten Beveiligingsprotocols 5 Opmerking U kunt de protocolinstellingen configureren met Beheer via een webbrowser. Raadpleeg de Netwerkhandleiding voor meer informatie. SSL (Secure Socket Layer) / TLS (Transport Layer Security) 5 Deze communicatiebeveiligingsprotocols versleutelen gegevens om beveiligingsbedreigingen te voorkomen. HTTPS 5 5 Het internetprotocol dat het Hyper Text Transfer Protocol (HTTP) gebruikt met SSL.
Beveiligingsvoorschriften en -concepten Beveiligingsmethoden voor verzenden en ontvangen van e-mail 5 Opmerking U kunt de beveiligingsmethoden configureren met Beheer via een webbrowser. Raadpleeg de Netwerkhandleiding voor meer informatie. POP voor SMTP (Pbs) 5 De gebruikersverificatiemethode wanneer e-mail via een client wordt verzonden. De client krijgt toestemming om de SMTP-server te gebruiken door toegang te krijgen tot de POP3-server alvorens de e-mail te verzenden.
A Appendix A A Services gebruiken A Een service is een bron die beschikbaar is voor computers die willen afdrukken op de afdrukserver van Brother. De afdrukserver van Brother biedt de volgende voorgedefinieerde services (voer de opdracht SHOW SERVICE uit op de remote console van de Brother-afdrukserver om een lijst van beschikbare services op te vragen): Typ HELP bij de opdrachtprompt voor een overzicht van ondersteunde opdrachten.
Appendix A RARP gebruiken voor het configureren van het IP-adres A Het IP-adres van de afdrukserver van Brother kunt u configureren met de functie Reverse ARP (RARP) op uw hostcomputer.
Appendix A BOOTP gebruiken voor het configureren van het IP-adres A BOOTP is een alternatief voor RARP. Het voordeel van BOOTP is dat ook het subnetmasker en de gateway geconfigureerd kunnen worden.
Appendix A ARP gebruiken voor het configureren van het IP-adres A Als u BRAdmin niet kunt gebruiken en het netwerk geen DHCP-server gebruikt, kunt u ook de opdracht ARP gebruiken. De ARP-opdracht is beschikbaar op Windows®-systemen waarop TCP/IP is geïnstalleerd, en op UNIX-systemen. Als u ARP wilt gebruiken, voert u de onderstaande opdracht in: arp -s ipadres ethernetadres ping ipadres Waar ethernetadres het MAC-adres (ethernetadres) van de afdrukserver is en ipadres het IP-adres van de afdrukserver is.
Appendix A TELNET-console gebruiken voor het configureren van het IP-adres A U kunt ook de opdracht TELNET gebruiken om het IP-adres te wijzigen. TELNET biedt een doeltreffende methode om het IP-adres van de machine te wijzigen. Er moet echter reeds een geldig IP-adres in de afdrukserver zijn geprogrammeerd. Typ TELNET bij de opdrachtprompt van de systeemprompt, waar het IP-adres van de afdrukserver is.
B Index A H AES ........................................................................... 12 Afdrukken via TCP/IP ................................................ 15 APIPA ...................................................................3, 23 APOP ........................................................................ 20 ARP .......................................................................3, 24 HTTP ........................................................................... 5 HTTPS .........
Index R RARP ....................................................................3, 22 RFC 1001 .................................................................. 21 S Service ...................................................................... 21 SMTP over SSL ........................................................ 20 SMTP-client ................................................................ 4 SMTP-VERIF ............................................................ 20 SNMP ...........................