Network User's Guide

Table Of Contents
De machine configureren voor een netwerk met een Ethernet-kabelverbinding (alleen DCP-J715W en MFC-J615W)
10
2
IP-adressen, subnetmaskers en gateways
Als u de machine in een genetwerkte TCP/IP-omgeving wilt gebruiken, moet u het IP-adres en het
subnetmasker configureren. Het IP-adres dat u toewijst aan de afdrukserver, moet zich op hetzelfde logische
netwerk bevinden als uw hostcomputers. Is dit niet het geval, dan moeten het subnetmasker en gateway-
adres worden geconfigureerd.
IP-adres
Een IP-adres is een reeks cijfers die elk apparaat identificeert dat op het netwerk is aangesloten. Een IP-
adres bestaat uit vier nummers die door punten van elkaar worden gescheiden. Elk nummer ligt tussen de
0 en 255.
Voorbeeld: in een klein netwerk zou u normaal gesproken het laatste cijfer wijzigen.
192.168.1.
1
192.168.1.
2
192.168.1.
3
Hoe het IP-adres aan de afdrukserver wordt toegewezen:
Als u een DHCP/BOOTP/RARP-server in uw netwerk hebt (doorgaans een netwerk op basis van UNIX
®
/
Linux
®
, Windows
®
2000/XP, Windows Vista
®
, Windows
®
7 of Windows Server
®
2003/2008) zal de
afdrukserver het IP-adres automatisch via de betreffende server ontvangen.
Opmerking
Op kleinere netwerken kan de DHCP-server de router zijn.
Zie DHCP gebruiken voor het configureren van het IP-adres op pagina 107, BOOTP gebruiken voor het
configureren van het IP-adres op pagina 108 en RARP gebruiken voor het configureren van het IP-adres
op pagina 107 voor meer informatie over DHCP, BOOTP en RARP.
Als er geen DHCP/BOOTP/RARP-server beschikbaar is, zal het APIPA-protocol automatisch een IP-adres
binnen het bereik 169.254.1.0 t/m 169.254.254.255 toewijzen. Zie APIPA gebruiken voor het
configureren van het IP-adres op pagina 108 voor meer informatie over APIPA.