Operation Manual

De bediener moet voor het bedrijf van het hefwerktuig de veiligheidsvoorzieningen
controleren
De last mag niet direct met de hefkabel worden gekoppeld, maar moet altijd aan de lasthaak
worden bevestigd.
De bediener moet de beweging van de last continu in het oog houden.
Als de bediener de beweging op of neer niet kan overzien moet de risicozone worden
afgezet en moet er ook een andere persoon worden ingezet die het werkveld wel kan
overzien.
De bediener moet het eind van de lastweg kunnen overzien om het bedrijfsmatige
aanspringen van de noodschakelaar te vermijden.
Als de kabellier met zwevende last verlaten wordt door de bediener, dan moet de risicozone
onder de last worden beveiligd.
Een kabellier mag alleen worden gebruikt voor het heffen en neerlaten van lasten, het
transporteren van personen is in alle gevallen verboden.
Het blijven haken van de last moet te allen tijde worden vermeden om de kabellier niet te
overbelasten.
De te transporteren last moet altijd vast en veilig aan de bevestigingshaak worden
ingehangen.
Een beschadigde kabel moet direct worden vervangen (zie verzorging en onderhoud).
Inbedrijfstelling
Controleer voor u begint te werken dat de netspanning van de krachtbron overeenstemt met
de informatie op het typeplaatje.
Zorg ervoor dat de netschakelaar bij aansluiting van de machine op het elektrische net is
uitgeschakeld.
Installatie
Monteer de kabellier aan een stalen drager. Gebruik daarvoor de meegeleverde
bevestigingsbeugel, die u met behulp van de schroeven en veerringen boven aan de
bekisting van de drager aanbrengt.
De stalen drager moet minstens het dubbele van de nominale last van de kabellier kunnen
opnemen. Schakel voor de montage het beste een vakman in.
De stalen drager moet een dwarsdoorsnede van 44 x 44 mm hebben, een wandsterkte van
minstens 2,3 mm en een lengte van minstens 450 mm.
De stalen drager moet vast in een wand zijn verankerd. De verankering moet daarop
berekend stabiel worden uitgevoerd om de optredende krachten te kunnen opnemen.
Let erop dat de kabellier altijd horizontaal en nooit scheef wordt bevestigd.
De kabelafstandsbediening moet altijd goed toegankelijk zijn en moet daarom een afstand
van de bodem hebben van tussen 0,8 m en 1,5 m.
Beschrijving van de bedieningselementen
Kabelafstandsbediening (11)
NOODschakelaar (9):
Door het inschakelen van de noodschakelaar kan de kabellier in noodgeval direct worden
uitgeschakeld en worden beveiligd tegen opnieuw inschakelen. Om het apparaat weer