Installation Instructions

12
Elektrische aansluiting
De 2-aderige databusleiding wordt
aangesloten aan de klemmen A en B van
de 2-polige aansluiting op de
montageplaat. De aansluitingen kunnen
niet verwisseld worden en moeten
overeenkomstig de kenmerking A/B in de
sokkel geïnstalleerd worden. Als de beide
aansluitingen verwisseld worden, dan
verschijnt er evt. niets in het display.
Aansluitsokkel (bovendeel verwijderd)
Na gerealiseerde elektrische aansluiting
wordt het ruimtestation zoals getoond in
de vorige afbeelding vlak ingehangen en
naar beneden geklapt tot hij hoorbaar
inklikt in de wandaansluitsokkel.
Elektrische aansluiting aan de
regelaar
Zie montagehandleiding van het centraal
apparaat.
Databusadressering
De aansluiting van een of meerdere
ruimteapparaten aan het centraal
apparaat gebeurt via een 2-aderige
databusleiding. Aangezien deze
aansluiting altijd parallel op dezelfde
leiding gebeurt, moet de
gegevensoverdracht door dienovereen-
komstig toegekende busadressen gese-
lecteerd worden.
Op dezelfde manier moet bij meerdere
centrale apparaten in de
databusverbinding (b.v. bij uitbreidingen
van het verwarmingscircuit) een selectieve
gegevensuitwisseling van de centrale
apparaten onderling plaats kunnen
vinden, die op dezelfde databusleiding
wordt afgewikkeld.
Om deze redenen krijgen de centrale
apparaten en de ruimteapparaten
zogenaamde busadressen.
Busadres in centraal apparaat
Voorzover er slechts één centraal
apparaat voorhanden is, krijgt deze altijd
het busadres 10. Bij meerdere centrale
apparaten in verbinding (max. vijf) krijgt de
leidingsregelaar die de warmteopwekker
stuurt, het adres 10, de andere regelaars
krijgen na elkaar de busadressen 20, 30,
40 en 50 toegewezen.
Instelling van het busadres in de
regeleenheid
De instelling van het busadres gebeurt na
invoer van de bijhorende installateurcode
in het databusniveau van het betreffende
centrale apparaat (zie Ingebruikname
centraal apparaat).
Busadres in ruimteapparaat
De toewijzing van de busadressen van de
centrale apparaten en van de
busadressen van de ruimteapparaten is
onderworpen aan een strak, vanuit de
fabriek vastgelegd schema conform de
volgende tabel: