Gebruiksaanwijzing Aan de gebruiker van dit handboek ... Gebruiksaanwijzing Onze medewerkers feliciteren u met uw nieuwe camper. U heeft een hoogwaardig voertuig aangeschaft, waarvan u veel plezier zult hebben. Gelijk bij de overname krijgt u van de Bürstner-dealer een gedetailleerde instructie voor alle belangrijke functies, zodat u uw camper altijd correct en vooral eenvoudig kunt bedienen en gebruiken.
Gebruiksaanwijzing I-Modell - 12/13 - Ausgabe 07/12 - 2223852 - BUE-0051-06NL
Inhoudsopgave 1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9 1.1 1.2 Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9 Milieu-instructies . . . . . . . . . . . . . . . . . 10 2 Veiligheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11 2.1 2.1.1 2.1.2 2.1.3 2.2 2.3 2.4 2.5 2.5.1 2.5.2 2.6 2.7 Brandveiligheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . Voorkomen van brand. . . . . . . . . . . . . Brandbestrijding . . . . . . . . . . . . . . . . . Bij brand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Inhoudsopgave 6.2.2 6.2.3 6.2.4 6.2.5 6.2.6 6.2.7 6.2.8 6.3 6.3.1 6.3.2 6.3.3 6.3.4 6.3.5 6.4 6.4.1 6.4.2 6.4.3 6.4.4 6.4.5 6.5 6.5.1 6.5.2 6.5.3 6.6 6.7 6.8 6.8.1 6.8.2 6.8.3 6.8.4 6.9 6.10 6.10.1 6.10.2 6.10.3 6.10.4 6.10.5 6.10.6 6.10.7 6.10.8 4 Bestuurdersdeur, binnen (gedeeltelijk speciale uitvoering) . . . . . . . . . . . . . . . 69 Ingangsdeur, buiten (Hartal M1) . . . . . 69 Ingangsdeur, binnen (Hartal M1) . . . . . 70 Ingangsdeur, buiten (Hartal Premium) (gedeeltelijk speciale uitvoering) . . . .
Inhoudsopgave 8.4.4 8.5 8.5.1 8.5.2 8.5.3 8.5.4 8.6 8.6.1 8.6.2 8.6.3 8.6.4 8.6.5 8.6.6 8.7 8.7.1 8.7.2 8.7.3 8.7.4 8.7.5 8.7.6 8.7.7 8.7.8 8.8 8.8.1 8.8.2 8.8.3 8.8.4 8.8.5 8.8.6 8.8.7 8.8.8 8.9 8.9.1 8.9.2 8.9.3 8.9.4 8.9.5 8.9.6 8.9.7 8.9.8 8.9.9 8.10 8.11 8.12 8.12.1 8.12.2 8.13 Acculading. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Elektroblok (EBL 220) . . . . . . . . . . . . Accu-scheiding . . . . . . . . . . . . . . . . . Accu-keuzeschakelaar . . . . . . . . . . . Accubewaking . . . . . . . . . . . .
Inhoudsopgave 10.2 10.2.1 10.2.2 10.7.3 Watertank. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 212 Vulhoeveelheden . . . . . . . . . . . . . . . . 212 Extra watertank (speciale uitvoering) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 212 Drinkwatervulopening met deksel . . . 213 Overloop sluiten/openen . . . . . . . . . . 214 Water vullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 214 Water aftappen (draaigreep met overloop) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 214 Afvalwatertank . . . . . . . . . . . . .
Inhoudsopgave 14.5 14.5.1 14.5.2 14.6 14.6.1 14.6.2 14.7 14.7.1 14.7.2 14.8 14.8.1 14.8.2 14.9 14.10 Verwarming/boiler . . . . . . . . . . . . . . . Verwarming/boiler Truma . . . . . . . . . Verwarming/boiler Alde . . . . . . . . . . . Klimaatregeling . . . . . . . . . . . . . . . . . Dometic . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Telair . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Kookplaat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Gaskooktoestel/gasbakoven . . . . . . . Magnetron . . . . . .
Inhoudsopgave 8 I-Modell - 12/13 - Ausgabe 07/12 - 2223852 - BUE-0051-06NL
Inleiding 1 Voor ingebruikname deze gebruiksaanwijzing volledig lezen! 1Inleiding De gebruiksaanwijzing altijd in het voertuig meenemen. Alle veiligheidsbepalingen ook meegeven aan andere gebruikers. X Het niet inachtnemen van dit teken kan personen in gevaar brengen. Z Het niet inachtnemen van dit teken kan leiden tot beschadigingen aan het voertuig. Z Dit teken verwijst naar aanbevelingen of bijzonderheden. Z Dit teken verwijst naar milieubewust handelen.
1 Inleiding Het voertuig alleen in technisch onberispelijke staat gebruiken. De gebruiksaanwijzing in acht nemen. Storingen, die de veiligheid van personen of van het voertuig aantasten, meteen door vaklieden laten verhelpen. Om verdere schade te voorkomen bij storingen de schademinimaliseringsplicht van de gebruiker in acht nemen. De reminstallatie en gasinstallatie van het voertuig alleen door een geautoriseerde werkplaats laten controleren en repareren.
Veiligheid 2 Hoofdstukoverzicht 2Veiligheid In dit hoofdstuk staan belangrijke veiligheidsinstructies. De veiligheidsinstructies dienen ter bescherming van personen en voorwerpen. De instructies hebben betrekking op: z z z z z z z 2.1 2.1.
2 Veiligheid Als nooduitgangen gelden alle ramen en deuren, die voldoen aan de volgende criteria: z z z z 2.2 Naar buiten openend of verschuivend in horizontale richting Openingshoek ten minste 70° Diameter van de kozijndagmaat ten minste 450 mm Afstand tot de voertuigbodem maximaal 950 mm Algemeen X De zuurstof binnen in het voertuig wordt door ademen of door het gebruik van op gas werkende inbouwapparaten verbruikt. Daarom moet de zuurstof voortdurend worden ververst.
Veiligheid 2.3 2 Verkeersveiligheid X Voor het begin van de rit de werking van signalerings- en verlichtingsin- richting, de besturing en de remmen controleren. X Na langere stilstand (ca. 10 maanden) reminstallatie en gasinstallatie door een geautoriseerde werkplaats laten controleren. X Voor het begin van de rit en ook na korte ritonderbrekingen controleren of de opstap volledig is ingeklapt. X Voor het begin van de rit het zwenkbare hefbed beveiligen.
2 Veiligheid Z Voor het begin van de rit de bijlading in het voertuig gelijkmatig verdelen (zie hoofdstuk 3). Z Bij het beladen van het voertuig en bij ritonderbrekingen, als er bijv. bagage of levensmiddelen worden bijgeladen, rekening houden met de technisch toegelaten totale massa en de toelaatbare asbelastingen (zie voertuigpapieren). Z Voor het begin van de rit de kastdeuren, deur van toiletruimte, alle laden en luiken sluiten. De deurbeveiliging van de koelkast vergrendelen.
Veiligheid 2 X Ook de gasdrukregelaar en de gasafvoerbuizen moeten worden gecon- troleerd. De gasdrukregelaar moet na 10 jaar worden vervangen. De eigenaar van het voertuig is verantwoordelijk voor het initiatief van de maatregel. X Bij een defect aan de gasinstallatie (gaslucht, hoog gasverbruik) bestaat explosiegevaar! Onmiddellijk de hoofdafsluitkraan op de gasfles sluiten. Ramen en deuren openen en goed ventileren.
2 Veiligheid 2.5.2 Gasflessen X Gasflessen alleen in de gaskast meenemen. X Gasflessen in de gaskast verticaal plaatsen. X Gasflessen beveiligd tegen draaien en kantelen vastbinden. X Als de gasflessen niet op de gasslang zijn aangesloten, altijd de beschermkap aanbrengen. X Hoofdafsluitkraan aan de gasfles sluiten voordat de gasdrukregelaar of de gasslang van de gasfles wordt verwijderd. X Gasdrukregelaar of gasslang op de gasfles alleen met de hand aan- sluiten. Geen gereedschap gebruiken.
Veiligheid 2.7 2 Waterinstallatie X Staand water in de watertank of in waterleidingen wordt na korte tijd ond- rinkbaar. Daarom voor ieder gebruik van het voertuig de waterleidingen en de watertank grondig reinigen. Na ieder gebruik van het voertuig de watertank en alle waterleidingen volledig leegmaken. X Bij stilstand van meer dan één week de waterinstallatie vóór het gebruik van het voertuig ontsmetten (zie hoofdstuk 11).
2 18 Veiligheid I-Modell - 12/13 - Ausgabe 07/12 - 2223852 - BUE-0051-06NL
Voor het rijden Hoofdstukoverzicht 3 3Voor het rijden In dit hoofdstuk staat belangrijke informatie over wat u voor het begin van de rit in acht moet nemen en welke handelingen u voor de rit moet uitvoeren.
3 Voor het rijden 3.3 Bijlading X Het overladen van het voertuig en een verkeerde bandenspanning kunnen het klappen van de banden tot gevolg hebben. Het voertuig kan uit controle raken. X In de voertuigpapieren is alleen de technisch toegelaten totale massa en de massa in rijklare toestand aangegeven, maar niet het daadwerkelijke gewicht van het voertuig.
3 Voor het rijden Toegestane massa Massa in rijklare toestand De toegestane massa is het gewicht dat door de fabrikant voor het verlenen van de bedrijfsvergunning opgegeven wordt. De toegestane massa mag de technisch toegestane totale massa in beladen toestand nooit overschrijden. De massa in rijklare toestand is het gewicht van het rijklare standaardvoertuig.
3 Voor het rijden Conventionele belasting betekent: Voor iedere zitplaats waarin de fabrikant heeft voorzien, wordt 75 kg berekend, onafhankelijk van het feitelijke gewicht van de passagiers. De bestuurdersplaats is al in de massa in rijklare toestand opgenomen en mag niet worden meegerekend. Het aantal zitplaatsen is door de fabrikant in de voertuigpapieren aangegeven. Bijkomende uitrusting Tot de bijkomende uitrusting behoren toebehoren en speciale uitvoeringen.
Voor het rijden 3.3.2 3 Berekening van de bijlading X De berekening van de bijlading in de fabriek is gedeeltelijk gebaseerd op gemiddelde gewichten. De technisch toegelaten totale massa in de beladen toestand mag uit veiligheidsoverwegingen echter in geen geval worden overschreden. X In de voertuigpapieren is alleen de technisch toegelaten totale massa en de massa in rijklare toestand aangegeven, maar niet het daadwerkelijke gewicht van het voertuig.
3 Voor het rijden Het resultaat is het gewicht dat aan persoonlijke uitrusting daadwerkelijk kan worden bijgeladen. 3.3.3 Voertuig juist beladen X De technisch toegelaten totale massa in beladen toestand uit veilig- heidsoverwegingen nooit overschrijden. X De lading gelijkmatig op de linker- en rechterzijde van het voertuig ver- delen. X De lading gelijkmatig over beide assen verdelen. Daarbij de asbelas- tingen in acht nemen die in de voertuigpapieren zijn aangegeven.
Voor het rijden Asbelastingen berekenen: 3 De afstand tussen opbergruimte en vooras (A) met het gewicht van de lading in de opbergruimte (G) vermenigvuldigen en het resultaat door de wielbasis (R) delen. Daaruit volgt het gewicht waarmee de lading in de opbergruimte de achteras belast. Dit gewicht en de opbergruimte noteren. In een tweede stap het gewicht in de opbergruimte (G) van het zojuist bere- kende gewicht aftrekken.
3 Voor het rijden Z Voor het betreden van het dak, het te betreden gedeelte ruim afdekken. Hiervoor zijn materialen geschikt met een glad of zacht oppervlak, zoals een dikke piepschuim-plaat. Z Daklasten veilig met spanriemen vastbinden. Geen rubberen expander gebruiken. Z Rekening houden met de totale hoogte van het voertuig bij beladen dak- drager. Z In de bestuurderscabine goed zichtbaar een notitie met de totale hoogte aanbrengen. Bij bruggen en doorgangen hoeft dan niet meer gerekend te worden.
Voor het rijden 3 Z Afhankelijk van de uitrusting van het voertuig zijn in de garage achter resp. in de opbergruimte achter sjorrails met sjorogen gemonteerd. De lading altijd aan de sjorogen bevestigen. Voor het bevestigen spanriemen of evt. sjornetten maar nooit rubberen expanders gebruiken. Z Voor het vastbinden van de lading altijd het vastzitten van de sjorogen in de sjorrail controleren.
3 Voor het rijden Z De maximale draagkracht van het fietsenrek bedraagt 60 kg. Z Bij het beladen van het fietsenrek rekening houden met het zwaartepunt. Wanneer slechts één fiets op het fietsenrek wordt meegenomen, de fiets zo dicht mogelijk tegen de wand van het voertuig. Z Ritten met uitgeklapt fietsenrek zonder fietsen zijn niet toegestaan.
Voor het rijden 3.3.9 3 Fietsenrek Bike/E-Bike (speciale uitvoering) X Bij het beladen van het fietsenrek moet men rekening houden met de toelaatbare asbelastingen en de technisch toegelaten totale massa. X Fietsen mogen aan de zijkant, gemeten vanaf de buitenranden van de achterlichten, maximaal 40 cm uitsteken. Een totale breedte van 2,50 m mag echter niet worden overschreden. De bevestigingen voor de fietsen instellen. Het uitstekende gedeelte aan de zijkant moet met een rode vlag worden gekenmerkt.
3 Voor het rijden Wanneer slechts één fiets op het fietsenrek wordt meegenomen, de fiets zo dicht mogelijk tegen de achterwand. Afb. 4 Fietsenrek E-Bike Afb. 5 Bevestiging E-Bikes Riemen losmaken en fietsenrek E-Bike (Afb. 4,2) naar beneden klappen. Eerste E-Bike op het fietsenrek tillen en in de wielhouders plaatsen (voor- wiel wijst naar links). Korte bevestigingsarm (Afb. 4,1) naar buiten klappen en voorste framebuis (Afb. 5,1) van de E-Bike met riem bevestigen.
Voor het rijden 3 Z Voor de lastdrager is een EG-vergunning verleend. Z Lastdrager door uw dealer of uw servicepunt laten monteren. Z Landspecifieke voorschriften in acht nemen. Z Neem ook de gebruiksaanwijzing van de fabrikant in acht. De lastdrager maakt het meenemen van een last (bijv. motor of scooter) met een gewicht tot 150 kg mogelijk. Na gebruik de lastdrager altijd demonteren. Afb. 6 Plaatsen: Snelsluiting Handrem aantrekken.
3 Voor het rijden Z Landspecifieke voorschriften in acht nemen. Z Neem ook de gebruiksaanwijzing van de fabrikant in acht. De lastdrager maakt het mogelijk een last met een gewicht tot 130 kg mee te nemen. Voor het transport van de last zijn speciale houders verkrijgbaar. Dit zijn bijv. fietshouders of een transportbox. Onze geautoriseerde dealers en servicepunten adviseren u graag. Afb. 7 Lastdrager Afb. 8 Bevestiging aan het voertuig De lastdrager (Afb.
Voor het rijden 3 Z Aanhanger met oplooprem: Aanhanger niet met opgelopen rem aan- of afkoppelen. Z Aanhangerkoppeling met afneembare trekhaak: Als de trekhaak verkeerd gemonteerd is, kan de aanhanger losbreken. Gebruiksaanwijzing van de aanhangerkoppeling in acht nemen. 3.5 Aanhangerkoppeling (speciale uitvoering) X Bij het aanbouwen van een aanhangerkoppeling de maximale steunbe- lasting en het aanhangwagengewicht afleiden uit de voertuigpapieren. X Na 1.
3 Voor het rijden Z De knop voor het bedienen van de opstap is binnen in het voertuig nabij de ingangsdeur geplaatst. Z Als de opstap niet naar behoren ingeklapt en vergrendeld is en het contact wordt ingeschakeld, licht een rood controlelicht op het dashboard op. Z De waarschuwing op de opstap in acht nemen. De voertuigen zijn voorzien van een elektrisch uitklapbare opstap. Afb. 10 Waarschuwing opstap Afb. 11 Bedieningsknop opstap De opstap voor het betreden helemaal uitklappen (Afb. 10).
Voor het rijden 3.7 3 TV-installatie (speciale uitvoering) X Voor het begin van de rit het flatscreen en de beeldschermhouder in de basispositie brengen en vergrendelen. Wanneer de beeldschermhouder in een TV-kast is ingebouwd: TV-kast sluiten. X Voor het begin van iedere rit controleren of de antenne zich in de par- keerstand bevindt. Gevaar voor ongevallen! Parkeerstand betekent: De antenne wijst naar achteren, is volledig neergelaten en is in deze positie vergrendeld.
3 Voor het rijden Afb. 14 Aanbouwonderdelen vergrendelen: 3.10 Douchescheidingswand Deuren of scheidingswanden (Afb. 14,1) met de aanwezige vergrende- lingen of bevestigingsmiddelen vergrendelen. Sneeuwkettingen (speciale uitvoering) Z Sneeuwkettingen alleen monteren, als de afstand tussen banden en voer- tuigcarrosserie ten minste 50 mm bedraagt. Z Banden, wielophanging en besturing zijn blootgesteld aan een bijkomende belasting, als er sneeuwkettingen zijn gemonteerd.
Voor het rijden Nr.
3 Voor het rijden Gasinstallatie Elektrische installatie Nr. Controles Gecontroleerd 34 Gasflessen in de gaskast tegen verdraaien vastbinden 35 Als de gasflessen niet op de gasslang zijn aangesloten, altijd de beschermkap aanbrengen 36 Als geen Crash-Protection-Unit aanwezig is: Hoofdafsluitkraan op de gasfles en gasafsluitkranen gesloten 37 Accuspanning van de start- en woonruimteaccu (zie hoofdstuk 8) controleren.
Tijdens de rit 4 Hoofdstukoverzicht 4Tijdens de rit In dit hoofdstuk staan instructies voor het rijden met de camper. De instructies hebben betrekking op: z z z z z z z z z z z z z z z 4.
4 Tijdens de rit Z Als in het voertuig een achteruitrijcamera is ingebouwd, schakelt de camera bij het schakelen in de achteruitversnelling automatisch aan. Z Wanneer uw voertuig is uitgerust met de automatische versnellingsbak Comfort-Matic van Fiat, rekening houden met het volgende: Het in de gebruiksaanwijzing voor Comfort-Matic beschreven akoestische signaal is bij onze voertuigen niet actief. Er klinkt geen waarschuwingstoon. 4.
Tijdens de rit 4 Z Bij het inschakelen van het contact voert de parkeerhulp een zelftest uit. Als een sensor defect is, wordt de sensorpositie op het display door snel knipperen aangeduid. De parkeerhulp werkt verder zonder de defecte sensor. Een storing in de radioverbinding wordt op het display aangeduid met een zendmastsymbool. Er is geen afstandsmeting meer mogelijk. Bij het schakelen uit de achteruitversnelling wordt het zendmastsymbool eveneens kort aangeduid.
4 Tijdens de rit 4.3 Achteruitrijcamera (gedeeltelijk speciale uitvoering) Z Afhankelijk van het model zijn in het voertuig verschillende systemen inge- bouwd. De basisfunctie van de achteruitrijcamera is bij alle systemen identiek. Afb. 16 Achteruitrijcamera met infraroodverlichting (Waeco) Afb. 17 Achteruitrijcamera (Pioneer) Al naargelang de uitrusting is in het voertuig een achteruitrijcamera (Afb. 16,1 of Afb. 17,1) met LCD-monitor ingebouwd.
Tijdens de rit 4 Als de voertuigmotor draait of de ontsteking is ingeschakeld schakelen de achteruitrijcamera en LCD-monitor automatisch in op het moment dat in de achteruitversnelling wordt geschakeld. Als de voertuigmotor draait of de ontsteking is ingeschakeld kunnen de achteruitrijcamera en de LCD-monitor met een bedieningstoets of met een knop op het display met de hand worden ingeschakeld. Met een bedieningstoets of de knop "OFF" op het display kan het systeem worden uitgeschakeld.
4 Tijdens de rit 4.6 Veiligheidsgordels Het voertuig is in de woonruimte bij de zitplaatsen, waar volgens de wet een veiligheidsgordel is voorgeschreven, met veiligheidsgordels uitgerust. Voor het dragen van gordels gelden de van toepassing zijn de nationale bepalingen. X Voor de rit de gordels omdoen en tijdens de rit omlaten. X Gordels niet beschadigen of klemmen. Laat beschadigde veiligheidsgor- dels vervangen door een geautoriseerde werkplaats.
Tijdens de rit 4 De kinderzitjes zijn ingedeeld in vijf klassen: 4.8 Klasse Lichaamsgewicht Leeftijd (ongeveer) 0 Tot 10 kg Tot 9 maanden 0+ Tot 13 kg Tot 18 maanden I 9 kg tot 18 kg 9 maanden tot 4 jaar II 15 kg tot 25 kg 3 jaar tot 7 ½ jaar III 22 kg tot 36 kg 6 jaar tot 12 jaar Pilotenstoel voor bestuurdersstoel en passagiersstoel X Voor het begin van de rit alle draaibare stoelen in de rijrichting draaien en vergrendelen.
4 Tijdens de rit Juiste zitpositie instellen Bestuurdersstoel en passagiersstoel kunnen in positie versteld worden. De daarvoor noodzakelijke grepen bevinden zich aan de linkerkant, aan de voorkant of aan de rechterkant van de stoel. Aan de greep (Afb. 21,1) trekken. De stoel kan naar voor of naar achter worden verschoven. Greep loslaten. De stoelrail vergrendelt automatisch in de gewenste positie. Kartelknop (Afb. 21,4) draaien. De hoek van de rugleuning kan worden ver- steld. 4.8.
Tijdens de rit Rugleuning instellen 4 De helling van de rugleuning van de bestuurdersstoel zo instellen dat het stuurwiel met licht gebogen armen vastgehouden kan worden. Kartelgreep (Afb. 22,4) draaien. Afhankelijk van de draairichting helt de rugleuning naar voren of achteren. Armleuning instellen De armleuningen kunnen traploos in de hoogte versteld worden. Kartelwiel (Afb. 23,1) draaien. Afhankelijk van de draairichting helt de arm- leuning naar boven of onderen. 4.8.
4 Tijdens de rit 4.9 Hoofdsteunen Z De hoofdsteunen zijn niet bij alle modellen instelbaar. Afb. 25 Hoofdsteun zitbank Afb. 26 Hoofdsteun zitbank (alternatief) Hoofdsteunen (Afb. 25,1) of hoofdsteun (Afb. 26,1) voor het begin van de rit zo instellen, dat het achterhoofd ongeveer op oorhoogte wordt ondersteund. De hoofdsteunen met de hand naar boven trekken of naar beneden drukken. 4.10 Opstelling van de zitplaatsen X Tijdens de rit mogen personen zich alleen ophouden op de toegelaten zitplaatsen.
Tijdens de rit 4.11 4 Elektrische raamschakelaars (gedeeltelijk speciale uitvoering) X Ongecontroleerd sluiten van het raam kan tot kneusverwondingen leiden. X Ook bij kortstondig verlaten van het voertuig de sleutel uit het stuurslot trekken. Anders kunnen kinderen de raamschakelaar bedienen en zich verwonden aan het raam. Het voertuig is aan de bestuurderskant uitgerust met een elektrische raamschakelaar. Afb.
4 Tijdens de rit Afb. 31 Buitenspiegels instellen: Schakelaar buitenspiegelinstelling en buitenspiegelverwarming Afb. 32 Schakelaar buitenspiegelinstelling De buitenspiegel die moet worden ingesteld, kiezen. Daarvoor de draai- schakelaar (Afb. 31,2 resp. Afb. 32,1) naar links of rechts draaien. De schakelaar (Afb. 31,2 resp. Afb. 32,1) in de gewenste richting drukken. Buitenspiegelverwarming inschakelen: De schakelaar (Afb. 31,1) op het dashboard indrukken.
Tijdens de rit 4 Z Het kaartleeslampje voor de passagier wordt via een afzonderlijke schake- laar aan de passagierszijde in- en uitgeschakeld. Buitenspiegelverwarming inschakelen: De schakelaar (Afb. 33,2) op de schakelaarlijst indrukken. Het controlelicht Zonnescherm bewegen: Bovenste of onderste helft van de schakelaar (Afb. 33,3) op de schakelaar- in de schakelaar geeft het gebruik aan. lijst indrukken.
4 Tijdens de rit Extra voorruitverwarming uitschakelen: De helft van de schakelaar waarop het controlelicht brandt, opnieuw indrukken. De extra voorruitverwarming is uitgeschakeld en het controlelicht gaat uit. Z De extra voorruitverwarming verwarmt alleen als de woonruimteverwar- ming ingeschakeld is. Als de woonruimteverwarming uitgeschakeld is, kan de ventilator ingeschakeld worden om de lucht te draaien of de vorming van condenswater te vermijden.
Tijdens de rit 4.15 4 Vouwverduistering Remis X Tijdens de rit moeten de vouwverduisteringen voor de voorruit, het bestuurders- en passagiersraam geopend, vergrendeld en geborgd zijn. Afb. 38 Vergrendelen: Vouwverduistering voor de voorruit Afb. 39 Vouwverduistering voor bestuurders-/passagiersraam De beide helften van de vouwverduistering voor de voorruit bij de greep (Afb. 38,2) tot de aanslag naar buiten schuiven.
4 Tijdens de rit Sluiten: De motorkap in een beweging omlaag en naar achteren brengen tot de kliksluiting hoorbaar vastklikt. Controleren of de motorkap veilig is vergrendeld. Daarvoor aan de motorkap trekken. 4.17 Ruitensproeiers Afb. 41 Ruitensproeier Het voertuig beschikt over ruitensproeiers met instelbare sproeihoek. Instellen: Met een passende schroevendraaier aan de stelschroef (Afb. 41,1) draaien tot de gewenste stand is bereikt. 4.18 Ruitenwisservloeistof vullen Afb.
Tijdens de rit 4.19 4 Diesel tanken X Bij het tanken, op veerponten of in de garage, mag geen apparaat (bijv. verwarming of koelkast) in werking zijn, wanneer het met open vlam wordt gebruikt. Explosiegevaar! X De afsluitdeksels voor de brandstofvulopening en de drinkwatervulope- ning lijken erg op elkaar. Voor het vullen van de tank beslist het kenmerk controleren. Z De brandstofvulopening is gekenmerkt met het opschrift "Diesel".
4 56 Tijdens de rit I-Modell - 12/13 - Ausgabe 07/12 - 2223852 - BUE-0051-06NL
Camper opstellen Hoofdstukoverzicht 5 5Camper opstellen In dit hoofdstuk staan instructies voor het opstellen van het voertuig. De instructies hebben betrekking op: z z z z z z z z z de handrem de opstap de oprijblokken de wielkeggen de bediening van de steunen de 230-V-aansluiting de koelkast het afstellen van de antenne het op- en uitrollen van de markies Z Het voertuig zo horizontaal mogelijk neerzetten. Indien nodig oprijblokken gebruiken. Het water uit de douchebak kan anders niet goed weglopen.
5 Camper opstellen 5.5 5.5.1 Steunen Algemene instructies X De hefsteunen mogen niet worden gebruikt als wagenkrik voor werk- zaamheden onder het voertuig (zoals het vervangen van een wiel of onderhoudswerkzaamheden). X Er mogen geen personen onder het opgetilde voertuig gaan liggen. Z De handrem aantrekken alvorens de hefsteunen uit te klappen. Z De aangebouwde steunen niet als wagenkrik gebruiken.
Camper opstellen Inklappen: 5 De steeksleutel op de zeskant (Afb. 45,1) plaatsen en draaien tot de hef- steun weer los komt van de grond. Wanneer de hefsteun verstelbaar in lengte is, de splitpen (Afb. 45,4) uit de steunvoetverlenging (Afb. 45,5) trekken. Steunvoetverlenging (Afb. 45,5) helemaal inschuiven en splitpen (Afb. 45,4) in het gat in de steunvoetverlenging steken. Op de zeskant (Afb. 45,1) draaien tot de hefsteun naar boven gedraaid is en de geleiding (Afb.
5 Camper opstellen 5.5.4 Elektrische hefsteunen (AL-KO) (speciale uitvoering) X Elektrische hefsteunen bij het uit- en inschuiven altijd in de gaten houden. X Bij het uit- of inschuiven van de hefsteunen is het niet toegestaan in het voertuig te verblijven. Verwondingsgevaar door onverwachte schommelbewegingen. Z Hefsteunen nooit zodanig ver uitschuiven dat de banden geen contact meer met de grond hebben.
Camper opstellen Afb. 48 Drukknop voor het activeren van de afstandsbediening Afb. 49 5 Elektrische hefsteun aan het voertuig Z Hefsteun niet tot de aanslag uitschuiven, zonder dat deze contact met de grond heeft. Uitklappen: Als het voertuig met luchtvering is uitgerust: Luchtvering neerlaten (zie de gebruiksaanwijzing van de fabrikant) en vervolgens pas de hefsteunen uitschuiven. Drukknop (Afb. 48,1) op het dashboard ca. 2 seconden indrukken tot er een kort signaal klinkt.
5 Camper opstellen Uitklappen/inklappen: Veiligheidsbeugel (Afb. 49,2) naar binnen drukken. Motor (Afb. 49,3) tot de aanslag in de richting van de pijl verschuiven. De hefsteun als een mechanische hefsteun met de zeskant (Afb. 49,1) in- of uitklappen. Als de storing is verholpen: Motor tegen de richting van de pijl in in de uitgangspositie schuiven. De veiligheidsbeugel (Afb. 49,2) eruit trekken tot hij vergrendelt. Z Verdere informatie ontlenen aan de aparte gebruiksaanwijzing van de fabrikant.
Camper opstellen 1 2 3 4 Afb. 50 Installatie afstellen: 5 TV-toets Toets Aan/Uit Geheugentoetsen Functietoetsen Afstandsbediening Televisie inschakelen. Op de afstandsbediening de toets " " (Afb. 50,2) indrukken. De satellietantenne richt zich uit de parkeerstand op en schakelt in de zoekmodus. Als de installatie de satelliet heeft gevonden, klinkt er een signaal. Met de geheugentoetsen (Afb. 50,3) of de functietoetsen (Afb. 50,4) de gewenste zender instellen. 5.8.
5 Camper opstellen Antenne afstellen: Met de geheugentoetsen (Afb. 51,3) op de afstandsbediening voor de tele- visie of met de functietoetsen (Afb. 51,4) de gewenste zender kiezen. Op de afstandsbediening van de antenne met de toetsen " " of " " de neiging van de antenne corrigeren aan de hand van de meegeleverde kaarten corrigeren. Klemming van de antennemast losdraaien. Antenne langzaam draaien. Als de antenne de satelliet heeft gevonden, klinkt er een signaal.
Camper opstellen 5.9 5 Markies (speciale uitvoering) Z Bij harde wind, hevige regen of sneeuw de markies inrollen. Z Bij lichte regen een van de steunpoten verkorten, zodat het water kan weg- lopen. Z De markies alleen oprollen als het doek droog is. Als de markies met nat doek moet worden opgerold: De markies zo snel mogelijk weer uitrollen om het doek te laten drogen. Z Verwijder loof en grof vuil van de markies, voordat deze gesloten wordt. Z Markies alleen als bescherming tegen de zon gebruiken.
5 66 Camper opstellen I-Modell - 12/13 - Ausgabe 07/12 - 2223852 - BUE-0051-06NL
Wonen 6 Hoofdstukoverzicht 6Wonen In dit hoofdstuk staan instructies voor het wonen in het voertuig. De instructies hebben betrekking op: z z z z z z z z z z z z z z 6.
6 Wonen 6.2 Ingangsdeur en bestuurdersdeur X Alleen met vergrendelde deuren rijden. Z Het vergrendelen van de deuren kan verhinderen, dat de deuren vanzelf open gaan, bijv. bij een ongeval. Z Vergrendelde deuren verhinderen tevens het ongewenste binnendringen van buitenaf, bijv. als u voor een verkeerslicht stopt. Door vergrendelde deuren kunnen echter hulpverleners in noodgeval het interieur van het voertuig moeilijk bereiken. Z Bij het verlaten van het voertuig altijd de deuren vergrendelen. 6.2.
Wonen 6.2.2 Bestuurdersdeur, binnen (gedeeltelijk speciale uitvoering) Afb. 55 Openen: 6 Deurslot bestuurdersdeur, binnen Aan deurhendel (Afb. 55,1) trekken. De vergrendelingsknop (Afb. 55,2) wordt daarbij automatisch omhoog gedrukt en het deurslot wordt ontgrendeld. Vergrendelen: Deur sluiten. Vergrendelingsknop (Afb. 55,2) naar beneden drukken. 6.2.3 Ingangsdeur, buiten (Hartal M1) Afb. 56 Openen: Deurslot ingangsdeur, buiten Sleutel in cilinderslot (Afb.
6 Wonen 6.2.4 Ingangsdeur, binnen (Hartal M1) Afb. 57 Openen: Vergrendelen: 6.2.5 De hendel (Afb. 57,2) drukken. De schuif (Afb. 57,1) naar beneden drukken. Ingangsdeur, buiten (Hartal Premium) (gedeeltelijk speciale uitvoering) Afb. 58 Openen: Deurslot ingangsdeur, binnen, vergrendeld Deurslot ingangsdeur, buiten Sleutel in cilinderslot (Afb. 58,1) steken en draaien, totdat het deurslot is ontgrendeld. Sleutel in middelste stand terugdraaien en uittrekken. Aan de deurgreep (Afb.
Wonen 6.2.6 Ingangsdeur, binnen (Hartal Premium) (gedeeltelijk speciale uitvoering) Afb. 59 Openen: Vergrendelen: 6 Deurslot ingangsdeur, binnen Aan de greep (Afb. 59,2) trekken. Het deurslot wordt ontgrendeld. De greep (Afb. 59,2) boven in de richting van de greepkom (Afb. 59,1) drukken. 6.2.7 Raam ingangsdeur (Hartal Premium) (gedeeltelijk speciale uitvoering) In de ingangsdeur is een raam met een vouwverduistering geïntegreerd. Afb.
6 Wonen 6.2.8 Vouwbare hor aan de ingangsdeur (gedeeltelijk speciale uitvoering) Z De hor helemaal openen voordat de ingangsdeur wordt gesloten. Afb. 61 Sluiten: Openen: 6.3 Hor Hor aan de lijst (Afb. 61,1) volledig eruit trekken. Hor aan de lijst (Afb. 61,1) in de uitgangspositie terugschuiven. Serviceluiken Z Voor het begin van de rit alle serviceluiken sluiten en de sloten van de luiken vergrendelen.
Wonen 6.3.1 6 Klepslot met greepkom Z Voor het openen van het serviceluik alle slotgrepen tegelijk uittrekken die aan het serviceluik zijn aangebouwd. Afb. 62 Openen: Klepslot met greepkom Sleutel in cilinderslot (Afb. 62,1) steken en een kwartslag draaien. Het klepslot is ontgrendeld. De sleutel eruit trekken. Aan de slotgreep (Afb. 62,2) trekken. Het serviceluik is geopend. Sluiten: Serviceluik volledig sluiten. Sleutel in cilinderslot steken en een kwartslag draaien.
6 Wonen Sluiten: Serviceluik volledig sluiten. Slotgreep met de klok mee draaien tot deze horizontaal staat. Het klepslot is nu vastgeklikt, maar nog niet vergendeld. Sleutel in cilinderslot steken. Slotgreep met ingestoken sleutel indrukken en de sleutel een kwartslag met de klok mee draaien. De slotgreep blijft vergrendeld. De sleutel eruit trekken. 6.3.3 Klepslot met drukknop Al naar gelang de grootte van het luik is het serviceluik voorzien van een of twee afsluitbare druksloten. Afb.
Wonen 6.3.4 Luik voor de 230-V-aansluiting, vierkant 1 2 Afb. 65 Openen: 6 Greepopening Serviceluik Luik voor de 230-V-aansluiting In greepopening (Afb. 65,1) bij het serviceluik (Afb. 65,2) grijpen en het serviceluik naar boven draaien. Sluiten: 6.3.5 Het serviceluik naar beneden draaien en dichtdrukken. Afsluitdeksel voor drinkwatervulopening Afb. 66 Afsluitdeksel voor drinkwatervulopening X De afsluitdeksels voor de drinkwatervulopening en de brandstofvulope- ning lijken erg op elkaar.
6 Wonen 6.4 Meubelluiken Z Voor het begin van de rit alle meubelluiken en binnendeuren sluiten en ver- grendelen. Z De in deze sectie afgebeelde meubelluiken zijn voorbeelden. Al naar gelang het model kunnen de sloten en grepen van de meubelluiken afwijken van de hier weergegeven vorm. 6.4.1 Meubelluiken met drukknop Afb. 67 Openen: Meubelluik met drukknop Binnenste deel van het slot indrukken. De drukknop springt naar buiten (Afb. 67). Drukknop vastpakken en meubelluik openen.
Wonen 6.4.3 Meubelluiken met greep en drukknop Afb. 69 Openen: 6 Meubelluik met greep (voorbeeld) De ontgrendelingsknop (Afb. 69,1) aan de greep (Afb. 69,2) indrukken en ingedrukt houden. Aan de greep trekken, tot het meubelluik open is. Sluiten: Het meubelluik omlaagdrukken tot het luik merkbaar sluit en de vergrende- ling hoorbaar vastklikt. 6.4.4 Meubelluiken met ontgrendelingshendel Afb. 70 Openen: Meubelluik met ontgrendelingshendel Ontgrendelingsknop (Afb.
6 Wonen 6.4.5 Meubelluiken met ontgrendelingshendel Afb. 71 Openen: Meubelluik met ontgrendelingshendel Ontgrendelingsgreep (Afb. 71,1) naar beneden drukken en ingedrukt houden. Aan de ontgrendelingsgreep trekken, tot het meubelluik open is. Sluiten: Het meubelluik omlaagdrukken tot het luik merkbaar sluit en de vergrende- ling hoorbaar vastklikt. 6.5 6.5.1 Lichtschakelaar Ingangsbereik Z De in deze sectie afgebeelde lichtschakelaars zijn voorbeelden.
Wonen 6.5.2 6 Binnen Z De in deze sectie afgebeelde lampen zijn voorbeelden. Niet alle in het voertuig gebruikte lampen zijn weergegeven. Aan de hand van de voorbeelden wordt de mogelijke inbouwplaats van lichtschakelaars verduidelijkt. Het type en uiterlijk van de lichtschakelaars kan van de hier weergegeven vorm afwijken. Afb. 74 Spotlight, lichtschakelaar direct bij de lamp Afb.
6 Wonen 6.5.3 Kledingkastverlichting Z De kledingkastverlichting kan uit de vastgeschroefde houder (Afb. 79,1) getrokken worden en als zaklamp gebruikt worden. Z Wanneer de kledingkastdeur gesloten wordt, wordt de kledingkastverlich- ting automatisch uitgeschakeld. Z Een lichtsensor zorgt ervoor dat de kledingkastverlichting alleen brandt indien het donker is. Zo wordt voorkomen dat de kledingkastverlichting per ongeluk bij daglicht ingeschakeld wordt en de batterijen voortijdig leegraken. Afb.
Wonen Toetsen op het paneel Op het paneel zijn alle functies voor de lichtregeling beschikbaar. Afb. 80 Toetsen op de schakelaar Paneel Op beide schakelaars zijn niet alle functies van de lichtregeling beschikbaar. Afb. 81 Symbolen 6 Toetsen in de woonruimte Afb. 82 Toets in woonruimte of slaapgedeelte De in de volgende tabel voorkomende symbolen hebben altijd dezelfde betekenis.
6 Wonen Bediening 6.7 Elke toets heeft verschillende functies: Toets Kort indrukken Ingedrukt houden Scène In-/uitschakelen van de opgeslagen scène Opslaan van de actuele instelling van de scène (> 3 seconden, tot alle ingeschakelde lampen kort flikkeren) Licht In-/uitschakelen van de betreffende lamp Dimmen van de betreffende lamp (> 1 seconde) Spotlight X Gloeilampen en lamphouders kunnen erg warm worden. X De gloeilampen en lamphouders eerst laten koelen voor u ze aanraakt.
Wonen 6 Z Bij vorstgevaar de flatscreen-televisie uit het voertuig verwijderen. 6.8.1 Houder aan zuil De houder voor het flatscreen is bevestigd aan een zuil. Afb. 84 Positioneren: Houder aan zuil De ontgrendelingsgreep (Afb. 84,2) opzij duwen en de houder (Afb. 84,3) met het flatscreen in de gewenste positie draaien. Flatscreen lichtjes naar boven drukken en in de gewenste positie zwenken. Er zijn drie verschillende standen mogelijk. Opbergen: Flatscreen terugdraaien tot de houder (Afb.
6 Wonen 6.8.3 Houder met scharnierarm De flatscreen is aan een scharnierarm bevestigd. Afb. 86 Positioneren: Houder met scharnierarm Aan de ontgrendelingsknop (Afb. 86,3) trekken. De scharnierarm (Afb. 86,4) is ontgrendeld. Flatscreen in de gewenste positie zwenken. Flatscreen met beide handen bij de bovenste en onderste rand vastpakken en de gewenste hellingshoek instellen. Opbergen: Flatscreen terugdraaien in de uitgangspositie, totdat de houder (Afb. 86,1) in de vergrendeling (Afb.
Wonen 6.9 6 Ventileren X De zuurstof binnen in het voertuig wordt door ademen of door het gebruik van op gas werkende inbouwapparaten verbruikt. Daarom moet de zuurstof voortdurend worden ververst. Met het oog hierop zijn in het voertuig kunstmatige ventilatieopeningen (bijv. dakluiken met kunstmatige ventilatie, paddestoeldakventilators of vloerventilators) ingebouwd. Kunstmatige ventilatieopeningen noch van binnen noch van buiten afdekken, bijv. met een wintermat, of dichtzetten.
6 Wonen 6.10 Ramen Z De ramen zijn uitgerust met verduisteringsrollo of vouwverduistering en met rolhor of vouwbare hor. Verduisteringsrollo's en rolhorren springen na het losmaken van de vergrendeling door trekkracht automatisch terug in de uitgangspositie. Om het trekmechanisme niet te beschadigen het verduisteringsrollo of rolhor vasthouden en langzaam in de uitgangspositie terugbrengen. De vouwverduistering en de vouwbare hor bestaan uit dun weefsel.
Wonen 6.10.1 6 Uitzetbaar raam met draaibare uitzetters Z Bij het openzetten van de uitzetbare ramen erop letten dat er geen vervor- mingen optreden. Uitzetbare ramen gelijkmatig openen en sluiten. Z Als de vergrendelingshendel met een vergrendelingsknop uitgerust is, bij elke bediening van de vergrendelingshendel de vergrendelingsknop indrukken. Afb. 88 Openen: Vergrendelingshendel met vergrendelingsknop in stand "gesloten" Afb.
6 Wonen Afb. 91 Continue ventilatie Vergrendelingshendel met vergrendelingsknop in stand "continue ventilatie" Afb. 92 Vergrendelingshendel in stand "continue ventilatie" Met de vergrendelingshendel kan het uitzetbaar raam in twee verschillende standen worden gezet: z In stand "continue ventilatie" (Afb. 91 en Afb. 92) z In stand "vast afgesloten" (Afb. 88 en Afb. 89) Om het uitzetbaar raam in de stand "continue ventilatie" te brengen: Indien aanwezig, de vergrendelingsknop (Afb.
Wonen 6.10.2 6 Uitzetbaar raam met automatische uitzetters Z Het raam helemaal openen om de vergrendeling op te heffen. Als de ver- grendeling niet opgeheven en het raam toch gesloten wordt, kan het raam wegens de grote tegendruk breken. Z Bij het openzetten van de uitzetbare ramen erop letten dat er geen vervor- mingen optreden. Uitzetbare ramen gelijkmatig openen en sluiten.
6 Wonen Afb. 96 Continue ventilatie Vergrendelingshendel met vergrendelingsknop in stand "continue ventilatie" Afb. 97 Vergrendelingshendel in stand "continue ventilatie" Met de vergrendelingshendel kan het uitzetbaar raam in twee verschillende standen worden gezet: z In stand "continue ventilatie" (Afb. 96 en Afb. 97) z In stand "vast afgesloten" (Afb. 93 en Afb. 94) Om het uitzetbaar raam in de stand "continue ventilatie" te brengen: Indien aanwezig, de vergrendelingsknop (Afb.
Wonen 6.10.3 6 Schuifraam met vergrendeling Afb. 98 Schuifraam met drukvergrendeling Z Al naargelang de inbouwpositie moet de vergrendeling naar boven of naar beneden worden gedrukt om deze los te maken of te sluiten. Openen: Vergrendeling (Afb. 98,2) losmaken. Greep (Afb. 98,1) indrukken en gelijktijdig naar voren of naar achteren schuiven. Raamhelft tot de gewenste stand openen. Sluiten: Raam sluiten tot aan de aanslag. Vergrendeling sluiten. 6.10.
6 Wonen Het uitzetbaar raam blijft vergrendeld in de gewenste stand. Sluiten: Het uitzetbaar raam zover openen, tot de vergrendeling is opgeheven. Het uitzetbaar raam sluiten. De vergrendelingshendel (Afb. 99,1) een kwartslag naar het raamkozijn draaien. De vergrendelingsneus (Afb. 99,2) ligt aan de binnenzijde van de raamvergrendeling (Afb. 99,3). 6.10.5 Verduisteringsrollo en rolhor Z De rolgordijnen voor het begin van de rit openen.
Wonen 6.10.6 6 Vouwverduistering en rolhor De ramen zijn uitgerust met vouwverduistering en rolhor. De rolhor kan alleen samen met de vouwverduistering worden verschoven. Afb. 101 Uitzetbaar raam Vouwverduistering Sluiten: De vouwverduistering bevindt zich in de rolgordijnbehuizing onderaan. Vouwverduistering in het midden van de greeplijst (Afb. 101,3) vast- pakken, van onder naar boven trekken en op de gewenste hoogte loslaten. De vouwverduistering blijft in deze hoogte staan.
6 Wonen 6.10.7 Vouwverduistering en hor (uitzetbaar dakraam) Het uitzetbaar dakraam is met een vouwverduistering en een hor uitgerust. Afb. 102 Uitzetbaar dakraam Vouwverduistering Sluiten: De vouwverduistering is los van de hor bedienbaar. Vouwverduistering (Afb. 102,2) in het midden van de greeplijst vastnemen, eruit trekken en op de gewenste positie loslaten. De vouwverduistering blijft in deze positie staan. Openen: Vouwverduistering (Afb.
Wonen Openen: 6 De vouwverduisteringen aan de greep voorzichtig terugschuiven. De greep (Afb. 103,2) op de houder (Afb. 103,1) schuiven. De vouwver- duistering is vergrendeld. 6.11 Dakluiken Afhankelijk van het model zijn in het voertuig dakluiken met of zonder kunstmatige ventilatie ingebouwd. Als er een dakluik zonder kunstmatige ventilatie is ingebouwd, vindt de ventilatie plaats met de paddestoeldakventilatoren. X De ventilatieopeningen van de kunstmatige ventilatie altijd open houden.
6 Wonen 6.11.1 Heki-dakluik (mini en midi) Afb. 104 Vergrendelingsknop aan het Heki-dakluik Afb. 105 Heki-dakluik, geleiding Het Heki-dakluik wordt aan één kant omhoog gezet. Openen: De vergrendelingsknop (Afb. 104,2) indrukken en de beugel (Afb. 104,1) met beide handen naar beneden trekken. De beugel (Afb. 105,1) in de geleidingen (Afb. 105,2) tot in de achterste positie (Afb. 105,3) trekken. Sluiten: De beugel (Afb. 105,1) met beide handen licht naar boven drukken.
Wonen Openen: Hor Sluiten: 6 De vouwverduistering aan de greep langzaam in uitgangspositie schuiven. Om de hor te sluiten en te openen: De hor met de greep naar de tegenoverliggende greep van de vouwver- duistering trekken. Openen: De greep aan de hor achteraan indrukken. De vergrendeling wordt ont- grendeld. De hor met de greep langzaam terugschuiven. 6.11.2 Draaidakluik (gedeeltelijk speciale uitvoering) Afb. 108 Draaidakluik Het draaidakluik kan met de handslinger worden geopend.
6 Wonen 6.11.3 Dakluik Omni-Vent met ventilator (speciale uitvoering) Z Ter bescherming van de accu schakelt de ventilator na één uur van stand 6 terug naar stand 1. Het dakluik is met rolhor, verduisteringsrollo en een instelbare ventilator voor ventilatie en ontluchting uitgerust. Afb. 109 Dakluik Omni-Vent Openen: Sluiten: Hor Sluiten: Afb. 110 Bedieningsveld van de ventilator Draaiknop (Afb. 109,1) draaien tot de gewenste openingshoek is bereikt. Draaiknop (Afb.
Wonen Ventileren: 6 Het ventilatortoerental verhogen: Toets voor ventileren (Afb. 110,3) indrukken. Het ventilatortoerental gaat één stand hoger in voor ventilatie. LED's (Afb. 110,4) geven de standen weer. Het ventilatortoerental verlagen: Toets voor ontluchten (Afb. 110,1) indrukken. Het ventilatortoerental gaat één stand lager. Boost-functie: Toets voor ventileren ongeveer 3 seconden ingedrukt houden.
6 Wonen Naar buiten draaibare tafelbladverlenging Het tafelblad kan door het naar buiten draaien van een tafelbladverlenging worden vergroot. Afb. 111 Naar buiten draaibare tafelbladverlenging Tafel vergroten: Knop (Afb. 111,3) van de vergrendeling naar beneden trekken en tafelblad- verlenging (Afb. 111,2) naar buiten klappen. Tafel verkleinen: Tafelbladverlenging (Afb. 111,2) onder tafelblad (Afb. 111,1) draaien tot de vergrendeling hoorbaar vastklikt.
Wonen Tafelblad draaien: 6 Verstelknop (Afb. 113,2) optillen. Tafelblad in gewenste stand draaien (vergrendeling afhankelijk van het model). Verstelknop laten vastklikken. Z De verstelknop voor het draaien van het tafelblad kan ook onder aan de tafelpoot aangebracht zijn. In dat geval wordt de verstelknop met de voet bediend. Afb. 114 Tafelblad verschuiven (alternatief) In de lengte verschuiven: Kartelschroef (Afb. 114,1) losdraaien. Tafelblad (Afb. 114,2) in gewenste stand schuiven.
6 Wonen Afb. 115 Naar buiten draaibare tafelbladverlenging Tafel vergroten: Afb. 116 Vergrendeling Knop (Afb. 115,3) van de vergrendeling naar beneden trekken en tafelblad- verlenging (Afb. 115,2) naar buiten klappen. Tafel verkleinen: Tafelbladverlenging (Afb. 115,2) onder het tafelblad (Afb. 115,1) draaien tot de vergrendeling (Afb. 116,1) hoorbaar vastklikt. Inlegbare tafelbladverlenging Het tafelblad van de hangtafel kan door het inleggen van een tafelbladverlenging worden vergroot. Afb.
Wonen Ombouw tot bed-onderstel: 6 Tafelblad vooraan ca. 45° optillen. Tafelpoot al naargelang de uitvoering tot ombouwhoogte verkorten. Vergrendeling (Afb. 116,1) aan het tafelblad losmaken. Tafelblad uit de bovenste houderrail nemen. Het tafelblad in de 45°-hoek met de houders in de onderste houder hangen en met de verkorte tafelpoot op de grond zetten. Tafelblad vergrendelen. 6.
6 Wonen 6.14.1 Stapelbed X Het bovenste stapelbed alleen gebruiken als de valbeveiliging is aange- bracht. X Het stapelbed met maximaal 100 kg belasten. X Het bovenste stapelbed niet gebruiken voor kinderen onder de 6 jaar. X Kleine kinderen nooit zonder toezicht in het stapelbed laten. X Met name bij kleine kinderen onder de 6 jaar altijd erop letten dat ze niet van het stapelbed kunnen vallen. X Voor kinderen passende, afzonderlijke kinderbedden of reiswiegen gebruiken.
Wonen Afb. 121 Vergrendeling 6 Afb. 122 Hefbed met gespannen veiligheidsnet Het hefbed bevindt zich in de bestuurderscabine boven de stoelen. Hefbed openen: Lampen onder het hefbed uitschakelen. Bestuurdersstoel en passagiersstoel in rijrichting draaien, vergrendelen, helemaal naar voren schuiven en de rugleuning helemaal naar achter draaien. Verduistering in de bestuurderscabine sluiten. Ontgrendelingsknop (Afb. 121,1) indrukken. De vergrendeling is ontgren- deld.
6 Wonen Z Voor het verwijderen van de trapladder de treden inklappen. Vouwverduistering De vouwverduistering is aan het plafond bevestigd. De vouwverduistering pas neerlaten, als er zich reeds personen in het hefbed bevinden. Afb. 123 Vouwverduistering hefbed Sluiten: Bedieningskoord (Afb. 123,2) van de klemknop (Afb. 123,3) losmaken. Vouwverduistering (Afb. 123,1) met het bedieningskoord voorzichtig neer- laten. Openen: Aan het bedieningskoord (Afb. 123,2) de vouwverduistering (Afb.
Wonen 6 Z Het hefbed alleen optillen of neerlaten als het met maximaal met 15 kg belast is. Bij deze maximale belasting wordt ook de inhoud van de hangkasten onder aan het hefbed geteld. Als het hefbed overbelast is, schakelt de overbelastingsbeveiliging de hefmotor uit. Het hefmechanisme kan desondanks beschadigd raken. Z Voor het begin van de rit moet het hefbed in de bovenste eindpositie geschoven zijn. Er mogen geen voorwerpen tussen dak en hefbed klemmen. Afb. 124 Handbedieningsdeel Afb.
6 Wonen Overbelastingsbeveiliging Veiligheidsnet Opspannen: Wanneer het hefbed bij het openen of sluiten een hindernis (bijvoorbeeld een persoon of een hoofdsteun) raakt, stopt de overbelastingsbeveiliging de beweging. Ter ontlasting het hefbed met de pijltjestoets in de tegengestelde richting bewegen. Als er een veiligheidsnet aanwezig is ligt het veiligheidsnet (Afb. 125,2) met de veiligheidsriem in het hefbed onder het matras.
Wonen 6 Afb. 127 Vast bed Onder het bed bevindt zich de bedkast. In de bedkast kan bijv. beddengoed worden opgeborgen. Voor het inruimen en het uitruimen van de bedkast de lattenbodem naar boven klappen. Afhankelijk van het model is aan de lattenbodem een steun voor het opstellen aanwezig. Openen: Lattenbodem (Afb. 127,5) optillen en zover naar boven duwen totdat de steun (Afb. 127,4) in de geleidingsrails (Afb. 127,1) helemaal tot het einde is verschoven (Afb. 127). Sluiten: Lattenbodem (Afb.
6 Wonen 6.14.5 Vast bed (gasdrukveer) Afb. 128 Vast bed Onder het bed bevindt zich een opbergruimte. Voor het inruimen of uitruimen van de opbergruimte van binnen in het voertuig de lattenbodem naar boven klappen. Openen: Matras voor optillen. Lattenbodem optillen. De gasdrukveren (Afb. 128,1) houden de latten- bodem in de geopende stand. Sluiten: Lattenbodem tegen de weerstand van de gasdrukveren naar beneden duwen. 6.14.
Wonen 6.14.7 6 Vast bed, elektrisch verstelbaar (gedeeltelijk speciale uitvoering) Afb. 130 Vast bed, uitgeklapt Afb. 131 Vast bed, ingeklapt Het vaste bed (Afb. 130) kan via een handbedieningsdeel in de lengte worden versteld. Dit vereenvoudigt de doorgang om het bed. Wanneer het voetdeel van het bed wordt verkort, worden tegelijkertijd de hoofddelen omhoog gezet (Afb. 131). Afb. 132 Handbedieningsdeel Inklappen: Uitklappen: Hoofddeel instellen: Op het handbedieningsdeel (Afb.
6 Wonen Afb. 133 Aandrijving Noodbedrijf Wanneer het bed niet meer met het handbedieningsdeel kan worden versteld, als volgt te werk gaan: Verbinding (bijv. stift en veerstekker (Afb. 133,1 en 3)) tussen schuifstang (Afb. 133,2) en lattenbodem (Afb. 133,4) loskoppelen. Lattenbodem langzaam helemaal naar voren schuiven. Daarbij de hoofd- delen van de lattenbodem tegenhouden. Klantenservice opzoeken. 6.14.
Wonen 6 Lattenbodem (Afb. 135,4) resp. verlenging met het schuifblad helemaal uit- trekken. Het extra kussen (Afb. 136,5) tussen de matrassen (Afb. 136,1) leggen. 6.14.9 Bedverbreding (kort) voor éénpersoonsbedden (speciale uitvoering) X Hierbij erop letten dat de bedladder correct in beide zijrails vastzit. Anders bestaat er verwondingsgevaar door een wegglijdende bedladder. Het blad van het nachtkastje kan verlengd worden. De beide ligvlakken worden dan door een extra kussen verbonden. Afb.
6 Wonen 6.15 6.15.1 Zitgroepen ombouwen om te slapen (speciale uitvoering) L-zitgroep met ombouwbare stoel Afb. 139 Voor de ombouw 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Rugkussen Zitkussen Rugkussen Tafel Zitkussen Zitkussen Rugkussen Rugkussen Verlenging ombouwbare stoel Zittingkastverlenging Afb. 140 Tijdens de ombouw Afb. 141 Na de ombouw Tafel (Afb. 139,4) in bed-onderstel ombouwen (zie sectie 6.12). Het rugkussen (Afb. 139,1) verwijderen en terzijde leggen. Zitbankverlenging (Afb.
Wonen 6.15.2 6 Middelste zitgroep met ombouwbare stoel 1 2 3 4 5 6 7 8 9 Rugkussen Zitkussen Rugkussen Tafel Zitkussen Rugkussen Verlenging ombouwbare stoel Zittingkastverlenging Extra kussen Afb. 142 Voor de ombouw Afb. 143 Tijdens de ombouw Afb. 144 Na de ombouw Tafel (Afb. 142,4) in bed-onderstel ombouwen (zie sectie 6.12). Het rugkussen (Afb. 142,1) verwijderen en terzijde leggen. Zitbankverlenging (Afb. 143,8) naar boven zwenken en in de ombouwbare stoel hangen.
6 Wonen 6.16 Doucheaansluiting voor buitendouche (speciale uitvoering) X De buitendouche alleen gebruiken, wanneer de afstand tot de dichtstbij- zijnde elektrische apparaten of aansluitingen ten minste 1,20 m bedraagt. Gevaar van elektrische schok! Z Bij langere stilstand en vorstgevaar de waterinstallatie leegmaken. Afb. 145 Doucheaansluiting buiten Buitendouche aansluiten: Deksel (Afb. 145,4) ontgrendelen en openen. Slang van de buitendouche op snelsluiting (Afb. 145,3) aansluiten.
Gasinstallatie 7 Hoofdstukoverzicht 7Gasinstallatie In dit hoofdstuk staan instructies voor de gasinstallatie van het voertuig. De instructies hebben betrekking op: z z z z z de veiligheid het wisselen van gasflessen de gasafsluitkranen de externe gasaansluiting de automatische omschakelinstallatie De bediening van de op gas werkende apparaten van het voertuig is in hoofdstuk 9 beschreven. 7.
7 Gasinstallatie X De ingebouwde gastoestellen zijn uitsluitend ontworpen voor gebruik met propaangas, butaangas of een mengsel van beide gassen. De gasdrukregelaar alsmede alle ingebouwde gastoestellen zijn ontworpen voor een bedrijfsdruk van 30 mbar. X Propaangas is gasvormig tot -42 °C, butaangas daarentegen slechts tot 0 °C. Bij lagere temperaturen is er geen gasdruk meer aanwezig. Butaangas is niet geschikt voor gebruik in de winter.
Gasinstallatie 7 X Alleen gasflessen van 11 kg of 5 kg gebruiken. Campinggasflessen met ingebouwd terugslagventiel (blauwe flessen met een inhoud van max. 2,5 resp. 3 kg) mogen in uitzonderingsgevallen met een veiligheidsventiel worden gebruikt. X Voor buitengasflessen zo kort mogelijke slangen gebruiken (max. 150 cm). X Blokkeer nooit de ventilatieopeningen in de vloer onder de gasflessen. Z Bij een aantal modellen bevindt de gaskast zich direct naast de ingangs- deur.
7 Gasinstallatie Gasfles met de bevestigingsriemen bevestigen. Gasslang met de hand op de gasfles schroeven (linkse schroefdraad). 7.4 Gasafsluitkranen 1 2 3 4 Bakoven Koelkast Verwarming/boiler Kookplaat Afb. 147 Symbolen van de gasafsluitkranen In het voertuig is voor ieder gastoestel een gasafsluitkraan (Afb. 147) ingebouwd. De gasafsluitkranen bevinden zich in het voertuig op verschillende plaatsen en kunnen ook afzonderlijk zijn ingebouwd. 7.
Gasinstallatie 7 Afb. 148 Externe gasaansluiting, gasafsluitkraan gesloten De externe gasaansluiting (Afb. 148) bevindt zich, afhankelijk van het model, aan de achterkant of aan de linker of rechter zijde van het voertuig. Extern gastoestel op het aansluitpunt (Afb. 148,1) aansluiten. De gasafsluitkraan (Afb. 148,2) openen. 7.6 Omschakelinstallatie Crash-Protection-Unit (speciale uitvoering) X De omschakelinstallatie niet gebruiken in gesloten ruimtes.
7 Gasinstallatie Afb. 149 Omschakelinstallatie Crash-Protection-Unit Constructie van de installatie De Crash-Protection-Unit bestaat uit twee doorstromingsbegrenzers met handmatige ontgrendeling (Afb. 149,6), een omschakelventiel (Afb. 149,4) met drukregelaar (Afb. 149,2), een elektroventiel (Afb. 149,5) en het bedieningspaneel met driekleurige LED. Het omschakelventiel is tussen de beide gasslangen (Afb. 149,1) gemonteerd. Met de draaiknop (Afb.
Gasinstallatie Met afstandsindicatie In gebruik nemen: 7 Het controlelicht op het bedieningspaneel (Afb. 151,1) geeft de toestand van de gasinstallatie aan: Controlelicht Betekenis Uit Systeem uitgeschakeld, gastoevoer uitgeschakeld Groen Systeem ingeschakeld, gastoevoer ingeschakeld Rood Gastoevoer uitgeschakeld, schuine stand of te veel acceleratie heeft activering veroorzaakt, bijv.
7 Gasinstallatie Draaiknop op het omschakelventiel instellen op de vervangen fles. Wan- neer de indicatie groen is, is de ontgrendeling geopend. Draaiknop op het omschakelventiel met een halve slag zo instellen, dat de zojuist vervangen gasfles als reservefles dient.
8 Elektrische installatie Hoofdstukoverzicht 8Elektrische installatie In dit hoofdstuk staan instructies voor de elektrische installatie van het voertuig.
8 Elektrische installatie Z Voor de meting moet de batterij tot rust zijn gekomen. Daarom: Nadat deze voor het laatst is opgeladen of na de laatste stroomontname door verbruikers circa 2 uur wachten, totdat de rustspanning wordt gemeten. Ruststroom Sommige elektrische verbruikers, zoals bijv. klok en controlelichten hebben continu elektrische stroom nodig; deze worden daarom ook wel als stille verbruikers aangeduid. Deze ruststroom stroomt ook bij uitgeschakeld apparaat.
Elektrische installatie 8.3.1 8 Radiokeuzeschakelaar (speciale uitvoering) Z Afhankelijk van de uitvoering is een radio met een geïntegreerd navigatie- toestel of een multimediastation beschikbaar (hierna simpelweg radio genoemd). Afb. 153 Keuzeschakelaar voor bedrijfsmodus Radio samen met contact in- en uitschakelen: Radio gebruiken via woonruimteaccu: 8.3.2 Keuzeschakelaar in stand "0" schakelen. De radio wordt samen met het contact in- en uitgeschakeld. Keuzeschakelaar in stand "1" schakelen.
8 Elektrische installatie Laden In deze sectie vindt u instructies voor het laden van de startaccu. X Accuzuur in de accu is giftig en bijtend. Ieder contact met de huid of de ogen vermijden. X Bij het laden met een extern laadapparaat bestaat explosiegevaar. Bij het plaatsen van de poolklemmen kunnen vonken ontstaan. Accu alleen in goed geventileerde ruimtes en ver verwijderd van open vuur of mogelijke vonkbronnen laden. Accu's kunnen bij het laden gassen ontwikkelen en afgeven.
Elektrische installatie 8.3.3 8 Woonruimteaccu Z Voor het laden van de woonruimteaccu alleen het ingebouwde elektroblok gebruiken. Z Na de reis de woonruimteaccu volledig opladen. Z Voor een tijdelijke stilstand de accu volledig opladen. Z Bij het vervangen van de woonruimteaccu alleen accu's van dezelfde bouwwijze gebruiken. Z Wanneer meerdere woonruimteaccu's aanwezig zijn, altijd alle accu's samen vervangen. De accu's moeten altijd dezelfde leeftijd en dezelfde capaciteit hebben.
8 Elektrische installatie Ontlading Door de ruststroom, die sommige elektrische verbruikers permanent verbruiken, wordt de woonruimteaccu ontladen. Z Diepontlading is schadelijk voor de accu. Z Accu tijdig opladen. Een vol geladen woonruimteaccu wordt door ruststroom (stille verbruikers) diepontladen. Bij lage buitentemperaturen verlaagt de beschikbare capaciteit. De zelfontlading van de accu is eveneens afhankelijk van de temperatuur. Bij 20 tot 25 °C bedraagt het zelfontladingspercentage ca.
Elektrische installatie 8 Afb. 154 Elektroblok (EBL 99) 1 2 3 4 Netaansluitdoos 230 V~ Blok 1: Uitgang koelkast (D+, verwarmingspatroon) Blok 2: Ingang koelkast uit startaccu, dynamo D+ Blok 4: Uitgang verwarming, basisverlichting (verlichting in het ingangsbereik), opstap 5 Blok 3: Uitgang paneel 6 Blok 5: Uitgang reserve 2, reserve 3, reserve 4, verbruikers met continu plus (bijv.
8 Elektrische installatie 8.4.1 Accu-scheidingsschakelaar De accu-scheidingsschakelaar schakelt alle verbruikers van de woonruimte uit, ook stille verbruikers. Zelfs verbruikers als opstap, basisverlichting of koelkast werken dan niet meer. Daardoor wordt een langzame ontlading van de woonruimteaccu vermeden als het voertuig gedurende langere tijd niet wordt gebruikt (bijv. tijdelijke stilstand).
Elektrische installatie 8 Als het voertuig op de 230-V-voorziening is aangesloten, worden de woonruimteaccu en de startaccu via de laadmodule in het elektroblok bijgeladen. De startaccu wordt hierbij alleen met een druppellading geladen. De laadstroom wordt aan de laadtoestand van de accu aangepast. Daardoor is overladen niet mogelijk. Om de volle capaciteit van de laadmodule in het elektroblok te gebruiken, dienen alle elektrische verbruikers tijdens het laden uitgeschakeld te worden. 8.
8 Elektrische installatie Taken Het elektroblok heeft de volgende taken: z Het elektroblok laadt de woonruimteaccu. De startaccu krijgt via het elek- troblok alleen een druppellading. z Het elektroblok bewaakt de spanning van de woonruimteaccu. z Het elektroblok verdeelt de stroom naar de 12-V-stroomcircuits en beveiligt deze. Aan de contactdozen kunnen apparaten met maximaal 10 A worden aangesloten.
Elektrische installatie 8.5.3 8 Accubewaking Z Een ontladen woonruimteaccu zo snel mogelijk weer volledig laden. De accubewaking in het elektroblok bewaakt de spanning in de woonruimteaccu. Als de accuspanning onder 10,5 V daalt, schakelt de accubewaking in het elektroblok alle 12-V-verbruikers uit. De accu-scheiding activeert. Maatregelen: Alle elektrische verbruikers die niet strikt noodzakelijk zijn met hun schake- laar uitschakelen.
8 Elektrische installatie 8.6.1 Hoofdschakelaar 12 V De hoofdschakelaar 12 V (Afb. 156,7 en 9) schakelt het paneel en de 12-Vvoorziening van de woonruimte aan en uit. Uitzondering: Afhankelijk van het model blijven verwarming, basisverlichting (verlichting in het ingangsbereik), opstap en reserve 4 en een koelkast met automatisch energiekeuze-systeem (AES) bedrijfsklaar. Inschakelen: Schakelaar (Afb. 156,9) indrukken "12 V": De 12-V-voorziening van de woonruimte is ingeschakeld.
Elektrische installatie Diepontlading dreigt (accu-alarm) Accuspanning (waarden bij lopende werking) Rijden (voertuig rijdt, geen 230-V-aansluiting) Accugebruik (voertuig staat stil, geen 230-Vaansluiting) Netgebruik (voertuig staat stil, 230-V-aansluiting) 11 V of minder 1) 12-V-boordnet overbelast Indien verbruikers uitgeschakeld: Accu leeg 12-V-boordnet overbelast Accu wordt door de dynamo niet geladen, regelaar van de dynamo defect 11,5 V tot 13,2 V 12-V-boordnet overbelast 2) Indien verbrui
8 Elektrische installatie Waterhoeveelheid/ afvalwaterhoeveelheid Met het indicatie-instrument V/tank kan de waterhoeveelheid of de afvalwaterhoeveelheid worden getoond. Bij het indicatie-instrument V/tank (Afb. 156,2) letten op de onderste schaalverdeling. Het indicatie-instrument wordt automatisch verlicht, zodra een schakelaar wordt ingedrukt. Indicaties: Schakelaar (Afb. 156,5) indrukken " ": De waterhoeveelheid wordt getoond. Schakelaar (Afb.
Elektrische installatie 8.6.6 8 230-V-controlelicht Het gele 230-V-controlelicht (Afb. 156,3) licht op, als aan de ingang van het elektroblok netspanning aanwezig is. Z Verdere informatie ontlenen aan de aparte gebruiksaanwijzing van de fabrikant. 8.7 Paneel IT 994 Z Verdere informatie ontlenen aan de aparte gebruiksaanwijzing van de fabrikant. 1 2 3 4 5 6 7 8 Afb.
8 Elektrische installatie Diepontlading dreigt (accu-alarm) Accuspanning (waarden bij lopende werking) Rijden (voertuig rijdt, geen 230-V-aansluiting) Accugebruik (voertuig staat stil, geen 230-Vaansluiting) Netgebruik (voertuig staat stil, 230-V-aansluiting) 11 V of minder 1) 12-V-boordnet overbelast Indien verbruikers uitgeschakeld: Accu leeg 12-V-boordnet overbelast Accu wordt door de dynamo niet geladen, regelaar van de dynamo defect 11,5 V tot 13,2 V 12-V-boordnet overbelast 2) Indien verb
Elektrische installatie Indicaties: 8 Wipschakelaar (Afb. 157,12) boven indrukken: De waterhoeveelheid wordt getoond. Wipschakelaar (Afb. 157,12) beneden indrukken: De afvalwaterhoeveel- heid wordt getoond. Z Tankpeil slechts kort aflezen. Als de indicatie langere tijd ingeschakeld blijft, kunnen de meetvoelers beschadigd raken. 8.7.2 Accu-alarm voor woonruimteaccu Het rode waarschuwingslicht ALARM (Afb.
8 Elektrische installatie De temperatuuraanduiding is alleen bedrijfsklaar, als de indicatie van de digitale klok is ingeschakeld. Na het opvragen wordt de betreffende temperatuur gedurende ca. 6 seconden getoond. Indicaties: Wipschakelaar (Afb. 157,8) boven indrukken: De binnentemperatuur wordt getoond. Wipschakelaar (Afb. 157,8) beneden indrukken: De buitentemperatuur wordt getoond. 8.7.
Elektrische installatie Uitschakelen: 8 Wipschakelaar (Afb. 157,6) beneden indrukken: De 12-V-voorziening van de woonruimte is uitgeschakeld. Het controlelicht (Afb. 157,5) gaat uit. Z Bij het verlaten van het voertuig de 12-V-voorziening via het paneel uit- schakelen. Zo kan een onnodige ontlading van de woonruimteaccu worden vermeden. Z Verbruikers als regelapparaten (bijv. zonneregelaar, ijs-ex of paneel) of inbouwapparatuur (bijv.
8 Elektrische installatie Afb. 158 Paneel LT 510 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 8.8.
8 Elektrische installatie Z Als na het inschakelen de LED "11,0" van de voltindicatie en het symbool volt "V" (Afb. 158,3) in het weergave-instrument accu's (Afb. 158,2) knipperen, dan is de spanning van de woonruimteaccu te gering. Accu laden. Z Als na het inschakelen de controle-indicatie "12 V" en het symbool volt "V" (Afb. 158,3) drie keer knipperen, dan is de accuscheiding geactiveerd. Accuscheiding deactiveren. Uitschakelen: Toets 12-V-voorziening (Afb. 158,18) kort indrukken.
8 Elektrische installatie Diepontlading dreigt (accu-alarm) Accuspanning (waarden bij lopende werking) Rijden (voertuig rijdt, geen 230-V-aansluiting) Accugebruik (voertuig staat stil, geen 230-Vaansluiting) Netgebruik (voertuig staat stil, 230-V-aansluiting) 11 V of minder 1) 12-V-boordnet overbelast Indien verbruikers uitgeschakeld: Accu leeg 12-V-boordnet overbelast Accu wordt door de dynamo niet geladen, regelaar van de dynamo defect 11,5 V tot 13 V 12-V-boordnet overbelast 2) Indien verbru
8 Elektrische installatie 8.8.4 Weergavewaarde stroom Toestand van het systeem Symbool ampère "A" -30 A tot -10 A Accu wordt momenteel sterk ontladen Brandt rood -10 A tot -1 A Accu wordt momenteel ontladen Brandt wit 0A Accustroom is gering of 0A Brandt wit +1 A tot +10 A Accu wordt momenteel geladen Brandt wit Weergave-instrument tank Met het weergave-instrument tank kunnen de hoeveelheid water en de hoeveelheid afvalwater weergegeven worden. Indicaties: Toets tanks (Afb.
8 Elektrische installatie Indicatie Betekenis Remedie Het symbool volt "V" (Afb. 158,3) en de LED "11,0" knipperen bij het opvragen van de waarden voor de woonruimteaccu De spanning van de accu is lager dan 11 V. Diepontlading dreigt Alle verbruikers 12-V-verbruikers uitschakelen en accu laden, ofwel door te rijden of door aansluiting op een 230-V-voorziening Het symbool volt "V" (Afb.
Elektrische installatie 8.8.8 8 Schakelaar voor waterpomp Met de toets waterpomp (Afb. 158,10) kan de waterpomp in- en uitgeschakeld worden. Inschakelen: Toets waterpomp (Afb. 158,10) indrukken. Het symbool brandt. Uitschakelen: Toets waterpomp (Afb. 158,10) indrukken. Het symbool gaat uit. Z De schakeltoestand van de waterpomp wordt bij het uitschakelen van de 12-V-voorziening opgeslagen.
8 Elektrische installatie 8.9.1 230-V-controlelicht Het 230-V-controlelicht (Afb. 159,1) licht op, als aan de ingang van het elektroblok netspanning aanwezig is. De batterijen worden opgeladen. Z Het 230-V-controlelicht brandt ook, als de hoofdschakelaar 12 V is uitge- schakeld. 8.9.2 Hoofdschakelaar 12 V De hoofdschakelaar 12 V (Afb. 159,18) schakelt het paneel en de 12-V-voorziening van de woonruimte aan en uit.
8 Elektrische installatie Accuscheiding/ buitenbedrijfstelling deactiveren: 8.9.3 Toets 12-V-voorziening (Afb. 159,18) indrukken en ca. 5 seconden lang ingedrukt houden. Het symbool volt "V" (Afb. 159,3) en de controle-indicatie "12 V" knipperen drie keer. De woonruimteaccu is met het 12-Vboordnet verbonden. De controle-indicatie brandt na ca. 5 seconden.
8 Elektrische installatie Waarden voor rustspanning Laadtoestand van de accu Minder dan 11 V Diepontladen 12,0 V 0 % (ontladen) 12,2 V 25 % 12,3 V 50 % Meer dan 12,8 V Vol Z Langere diepontlading beschadigt de accu onherstelbaar. Z De rustspanning het beste meerdere uren na de laatste lading (bijv. 's och- tends) en niet direct na het stroomverbruik meten. Ampère-indicatie (blauw) 1 LED 2 LED 4 LED 5 LED 2 LED Ontlading met: Ca. 0 A 8.9.
Elektrische installatie 8.9.5 8 Alarmen Z Regelmatig indicatiecontroles uitvoeren. Z Controles het best 's morgens uitvoeren voor de 12-V-verbruikers inge- schakeld worden. De volgende tabel helpt u het op het paneel getoonde alarm juist te interpreteren. Z Diepontlading is schadelijk voor de accu. Z Als de accuspanning onder 10,5 V daalt, schakelt de accubewaking in het elektroblok alle 12-V-verbruikers uit. De accu-scheiding activeert. Indicatie Betekenis Remedie Het symbool volt "V" (Afb.
8 Elektrische installatie Indicaties: Toets binnenruimtetemperatuur (Afb. 159,4) indrukken. De binnentempe- ratuur wordt getoond. Toets buitentemperatuur (Afb. 159,5) indrukken. De buitentemperatuur wordt getoond. 8.9.7 Schakelaar voor tankverwarming Met de toets tankverwarming (Afb. 159,6) kan de tankverwarming in- en uitgeschakeld worden. Inschakelen: Toets tankverwarming (Afb. 159,6) indrukken. Het symbool tankverwar- ming brandt. Uitschakelen: Toets tankverwarming (Afb.
Elektrische installatie 8 Z De brandstofcel niet bij temperaturen boven 45 °C of onder 1 °C opbergen. Z De brandstofcel niet bij temperaturen boven 40 °C of onder -20 °C gebruiken. Z Als het apparaat aan een intacte accu is aangesloten, schakelt bij omge- vingstemperaturen onder 3 °C automatisch de vorstbeveiliging in, ook als de brandstofcel is uitgeschakeld. Daarom bij opslag onder 3 °C altijd een voldoende gevulde tankpatroon en een voldoende geladen accu aansluiten.
8 Elektrische installatie 1 2 3 4 5 6 7 8 Display Menunavigatie naar boven bladeren Menunavigatie naar beneden bladeren Bevestiging/OK Storingsindicatie (rode LED) Terug Menu Aan/Uit Afb. 162 Bedieningspaneel brandstofcel Bedieningspaneel Het display (Afb. 162,1) van het bedieningspaneel is vierregelig.
Elektrische installatie 8 De brandstofcel wordt automatisch ingeschakeld, wanneer de accuspanning afneemt tot minder dan 12,3 V. De accu wordt vervolgens geladen tot de drempelwaarde voor uitschakelen (14,2 V) is bereikt. Bij het starten doorloopt het apparaat een startfase van maximaal 20 minuten. Hierna wordt pas het volledige nominale vermogen bereikt. Accubeveiliging Deze functie voorkomt diepontladen van de accu als de bedrijfsmodus "Uit" werd ingesteld.
8 Elektrische installatie In de zonneregelaar is een beveiliging tegen overlading en een keerstroomblokkering geïntegreerd. De laadstroom wordt automatisch gereduceerd of de zonnecollectors (zonnecelmodule) worden bij niet toereikende zonne-energie (bijv. 's nachts) uitgeschakeld. Afb. 163 Zonneregelaar 100 W Zonnepanelen 100 W Twee LED's (Afb. 163,1 en 2) geven middels hun helderheid de actuele bedrijfstoestand aan. Hoe voller de accu is, hoe feller de LED "100 % ↑" (Afb.
Elektrische installatie 8.12 8 230-V-boordnet X Alleen vaklieden aan de elektrische installatie laten werken. X De elektrische installatie van het voertuig elke drie haar door een geau- toriseerde vakman laten controleren. Bij veelvuldig gebruik van het voertuig wordt een jaarlijkse controle aanbevolen.
8 Elektrische installatie Afb. 165 230-V-zekeringenkast met beveiligingsautomaat en FIschakelaar Voertuig aansluiten: Afb. 166 230-V-aansluiting op het voertuig Controleren of het stroomvoorzieningsapparaat met betrekking tot de aan- sluiting, spanning, frequentie en stroom geschikt is. Controleren of de kabels en aansluitingen geschikt zijn. Stekkerverbindingen en kabels op zichtbare beschadigingen controleren. Beveiligingsautomaat (Afb. 165,1 en 2) in de zekeringenkast (Afb.
Elektrische installatie 8.13 8 Zekeringen X Defecte zekeringen alleen vervangen, als de foutoorzaak bekend en verholpen is. X Defecte zekeringen alleen vervangen als de stroomvoorziening is uitge- schakeld. X Zekeringen nooit overbruggen of repareren. X Defecte zekeringen altijd vervangen door een nieuwe zekering met dezelfde zekeringswaarden. 8.13.1 Zekeringen 12 V De verbruikers die in de woonruimte op de 12-V-voorziening zijn aangesloten, zijn beveiligd door aparte zekeringen.
8 Elektrische installatie Zekeringen aan de woonruimteaccu De zekeringen zijn naast de woonruimteaccu ingebouwd. 1 2 Platte Jumbo-zekering 50 A/rood (voor elektroblok) Platte zekering 2 A/grijs (voor accuvoeler woonruimteaccu) Afb. 169 Zekeringen aan de woonruimteaccu Zekeringen aan de relaisbox AD01 In een van beide stoelconsoles is een relaisbox (AD01) ingebouwd. De relaisbox dient ervoor om de niet door het basisvoertuig beschikbaar gestelde signalen voor de chassisverlichting te genereren.
Elektrische installatie Functie 10 A rood TV 10 A rood Functie Zekeringen aan het elektroblok (EBL 220) 5 A lichtbruin Waarde/kleur Extra laadapparaat 2 25 A wit Extra laadapparaat 1 25 A wit Interne laadmodule 20 A geel Reserve 2 15 A blauw Pomp (voor water) 7,5 A bruin Verbruikerscircuit 3 10 A rood Verbruikerscircuit 2 15 A blauw Verbruikerscircuit 1 15 A blauw Reserve 1 15 A blauw Verbruikerscircuit 5 15 A blauw Koelkast 15 A blauw Verwarming Verbruikerscircuit 4 I-Modell -
8 Elektrische installatie Zekering van het Thetford-toilet (zwenkbaar toilet) De zekering bevindt zich in het behuizingsframe van de Thetford-cassette. 1 Platte zekering 3 A/violet Afb. 170 Zekering van het Thetfordtoilet Vervangen: Het luik voor de Thetford-cassette buiten aan het voertuig openen. De Thetford-cassette er volledig uittrekken. De zekering (Afb. 170,1) vervangen.
Elektrische installatie Zekering van het Dometic-toilet 8 De zekering bevindt zich op de achterkant van het bedieningsgedeelte van het toilet. 1 2 Bedieningsgedeelte Platte zekering 10 A/rood Afb. 172 Zekering van het toilet Vervangen: Bedieningsgedeelte voor het toilet (Afb. 172,1) met een hiervoor geschikt gereedschap optillen en uit de wand trekken. De zekering (Afb. 172,2) vervangen. Zekering van de brandstofcel (speciale uitvoering) Er bevinden zich twee zekeringen bij de woonruimteaccu.
8 Elektrische installatie Zekering op zonneregelaar (speciale uitvoering) De zekering bevindt zich op de zonneregelaar. Afb. 174 Zerkering zonneregelaar 100 W Zerkering op zonneregelaar 100 W vervangen: Alle 12-V-verbruikers uitschakelen. Zerkering op zonneregelaar 200 W vervangen: Alle 12-V-verbruikers uitschakelen. 8.13.2 Afb. 175 Zerkering zonneregelaar 200 W Platte zekering 5 A/lichtbruin (Afb. 174,1) vervangen. Platte zekering 15 A/blauw (Afb. 175,1) vervangen.
Elektrische installatie 8.14 8 Buitencontactdoos (speciale uitvoering) 1 2 3 4 TV-contactdoos 12-V-contactdoos SAT-contactdoos 230-V-contactdoos Afb. 177 Buitencontactdoos Met de 230-V-contactdoos en de 12-V-contactdoos kunnen elektrische apparaten in de voortent gebruikt worden. Aansluitmogelijkheden De TV-contactdoos en de SAT-contactdoos bieden meerdere mogelijkheden voor het gebruik van de TV: Afb. 178 TV in het voertuig Afb. 179 TV in de voortent z TV in het voertuig (Afb.
8 Elektrische installatie 8.15 8.15.1 Stroomschema's Stroomschema's binnen Afb.
Elektrische installatie 8 Afb.
8 Elektrische installatie Afb. 182 Aansluitschema paneel (IT 96-2) 170 A 2 x AMP insteekklemmen 4,8 x 0,8 1 + 12 V 2 Pomp B Lumberg MSFQ 5-voudig 1 Vol 2 3/4 3 1/2 4 1/4 5 Basis afvalwatertank C Lumberg MSFQ 6-voudig 1 Vol 2 3/4 3 1/2 4 1/4 5 Basis watertank 6 n. c. D Lumberg MSFQ 9-voudig 1 12-V-controle 2 Hoofdschakelaar 12 V Uit 3 Hoofdschakelaar 12 V Aan 4 + Startaccu 12 V 5 + Sensor woonruimteaccu 6 Min sensor woonruimteaccu 7 230-V-controle 8 n. c.
Elektrische installatie 8 Afb.
8 Elektrische installatie Afb. 184 Blokschema paneel (LT 510) 172 X1 Lumberg MSFQ 6-voudig 1 Vol 2 3/4 3 1/2 4 1/4 5 Basis watertank 6 n. c. X2 Lumberg MSFQ 5-voudig 1 Vol 2 3/4 3 1/2 4 1/4 5 Basis afvalwatertank X3 Lumberg MSFQ 12-voudig 1 Hoofdschakelaar-relais 1 Uit 2 Hoofdschakelaar-relais 1 Aan 3 Hoofdschakelaar-relais 2 Uit 4 Hoofdschakelaar-relais 2 Aan 5 Netsignaal 6 Shunt verbruiker 7 Shunt accu 8 Min sensor woonruimteaccu 9 n. c.
Elektrische installatie I-Modell - 12/13 - Ausgabe 07/12 - 2223852 - BUE-0051-06NL X6 Lumberg MSFQ 10-voudig 1 D+ 2 Pomp 3 Tankverwarming 4 Antivriesmiddel 5 n. c. 6 Startaccu op basis van zonne-energie 7 Woonruimteaccu op basis van zonne-energie 8 n. c. 9 n. c. 10 n. c.
8 Elektrische installatie Afb.
Elektrische installatie 8.15.2 8 Stroomschema buiten Fiat Afb.
8 176 Elektrische installatie I-Modell - 12/13 - Ausgabe 07/12 - 2223852 - BUE-0051-06NL
Inbouwapparatuur Hoofdstukoverzicht 9 9Inbouwapparatuur In dit hoofdstuk staan instructies voor de inbouwapparatuur van het voertuig. De instructies hebben alleen betrekking op de bediening van de inbouwapparatuur. Verdere informatie over de inbouwapparatuur kunt u in de gebruiksaanwijzingen van de inbouwapparatuur vinden, die apart bij het voertuig zijn meegeleverd. De instructies hebben betrekking op: z z z z z z z z 9.
9 Inbouwapparatuur 9.2 Verwarming X Gas wegens explosiegevaar nooit onverbrand laten uitstromen. X Bij het tanken, op veerboten en in de garage de verwarming nooit in gas- gebruik laten werken. Explosiegevaar! X In gesloten ruimtes (bijv. garages) de verwarming nooit op gas laten werken. Vergiftigings- en verstikkingsgevaar! X De gasafvoerschoorsteen niet afsluiten of dichtbouwen. X De ruimte achter de verwarming niet als opbergruimte gebruiken.
Inbouwapparatuur 9 Als er 5 luchtuitstroomopeningen volledig zijn geopend, dan komt er bij elke opening minder warme lucht naar buiten. Als er echter slechts 3 luchtuitstroomopeningen zijn geopend, dan stroomt uit elke opening meer warme lucht. 9.2.3 Heteluchtverwarming Truma Combi Z Als de verwarming bij vorstgevaar niet wordt gebruikt, de boiler leegmaken. Al naargelang de uitrusting zijn in de voertuigen verschillende verwarmingen ingebouwd.
9 Inbouwapparatuur Inschakelen: De hoofdafsluitkraan op de gasfles en de gasafsluitkraan "Verwarming/ Boiler" openen. Temperatuurdraaiknop (Afb. 189,1) op het bedieningspaneel instellen op de gewenste verwarmingsstand. Draaischakelaar (Afb. 189,3) op wintergebruik "Verwarming zonder boiler" (Afb. 189,5) of op wintergebruik "Verwarming en boiler" (Afb. 189,6) instellen. Het groene controlelicht (Afb. 189,7) brandt.
Inbouwapparatuur 9 De combinatie gasgebruik en 230-V-elektragebruik verkort de opwarmtijd van het voertuig (alleen mogelijk als de verwarming bij het bedieningspaneel (Afb. 189) op wintergebruik is gezet). Als het 230-V-elektragebruik is gekozen, brandt het gele controlelicht (Afb. 190,6). Z Verdere informatie ontlenen aan de aparte gebruiksaanwijzing van de fabrikant. Z Verdere informatie voor de bediening van de boiler zie sectie "Boiler". 9.2.
9 Inbouwapparatuur Bedieningstoetsen De bedieningstoetsen hebben de volgende functies: Pos. in Afb. 191 2 Toets MENU Instelmenu openen Verwarming activeren 3 Display Functie Het display (Afb. 191,1) is als contactvlak (touchscreen) ontworpen. Het aanraken van symbolen roept de bijbehorende functie op. Afb. 192 Startscherm Startscherm Na het inschakelen van de verwarming verschijnt het startscherm op het display.
Inbouwapparatuur Gereedschapmenu's Gebruikswijze instellen 9 Via de gereedschapmenu's kunnen de verschillende functies van de verwarming opgeroepen en ingesteld worden. De pijlsymbolen dienen voor het wisselen tussen de menu's. De betekenis van de verschillende functies is in de gebruiksaanwijzing van de fabrikant beschreven.
9 Inbouwapparatuur Toerental van de circulatiepomp instellen Z De warmwaterverwarming is uitgerust met een zeer sterke pomp. De pomp alleen dan ca. 5 minuten op vol vermogen gebruiken als de installatie wordt geleegd of als buisleidingen worden ontlucht. Anders versnelt de slijtage, harde geluiden van de pomp zijn het gevolg. Afb. 193 Toerentalverlaging Met de draairegelaar (Afb. 193,2) kan het toerental van de circulatiepomp ingesteld worden.
Inbouwapparatuur 9 Warmtewisselaar Alde (speciale uitvoering) Z De warmtewisselaar functioneert alleen als de voertuigmotor draait. Z Als de warmtewisselaar niet wordt gebruikt (bijv. in de zomer), de warmte- wisselaar met de afsluitkraan afsluiten. Met de warmtewisselaar kan de woonruimte van het voertuig tijdens de rit worden verwarmd, zonder de warmwaterverwarming van de woonruimte in gebruik te nemen.
9 Inbouwapparatuur Extra circulatiepomp Alde (speciale uitvoering) Z De extra circulatiepomp functioneert alleen als de warmtewisselaar is inge- bouwd en ingeschakeld en de warmwaterverwarming werkt. Afb. 196 Extra circulatiepomp Via de extra circulatiepomp (Afb. 196,1) kan de motor van het voertuig bij stilstand worden verwarmd. De extra circulatiepomp is op het koelcircuit van de voertuigmotor aangesloten en heeft zo dezelfde functie als een motorverwarming. Afb.
Inbouwapparatuur 9 Afb. 198 Bedieningselementen extra warmtewisselaar Inschakelen: De schuifregelaar (Afb. 198,1) van de doorstromingsregelaar tot de gewenste positie naar beneden draaien. Het watercircuit is open. De ventilatorschakelaar (Afb. 198,2) van de circulatieluchtventilator met de klok mee draaien. Uitschakelen: De ventilatorschakelaar (Afb. 198,2) op " " draaien. De schuifregelaar (Afb. 198,1) van de doorstromingsregelaar volledig naar boven schuiven. 9.2.
9 Inbouwapparatuur Inschakelen: Het voertuig op de 230-V-voorziening aansluiten (zie hoofdstuk 8). De wipschakelaar (Afb. 200,2) indrukken. Het controlelicht (Afb. 200,1) in de schakelaar brandt. Uitschakelen: De wipschakelaar (Afb. 200,2) indrukken. Het controlelicht (Afb. 200,1) in de schakelaar gaat uit. Na het uitschakelen blijft de vloer nog een tijdje warm door restwarmte. Als de transformator overbelast wordt, spreekt de overbelastingsbeveiliging aan. De pen (Afb. 199,2) springt eruit.
Inbouwapparatuur Standverwarming handmatig uitschakelen: 9 Toets (Afb. 201,7) indrukken. Het symbool (Afb. 201,9) gaat uit. Motorverwarming inschakelen: Schakelaar (Afb. 201,4) beneden indrukken. Motor wordt voorverwarmd. Motorverwarming uitschakelen: Schakelaar (Afb. 201,4) boven indrukken. Motor blijft koud. Tijd instellen: De ventilator wordt meteen ingeschakeld. Toets (Afb. 201,2) indrukken. De tijdsinstelling wordt door het symbool (Afb. 201,8) getoond. Met de toetsen (Afb.
9 Inbouwapparatuur Gebruikswijzen De klimaatregeling heeft de volgende gebruikswijzen: z z z z Inschakelen: Automatisch Ventilatie, handmatig Koeling, handmatig Verwarming, handmatig De toets ON/OFF (Afb. 202,9) indrukken. De toets "Mode" (Afb. 202,11) net zo vaak indrukken, tot de gewenste bedrijfsmodus (Afb. 202,1, 2, 3 of 4) op het display (Afb. 202,20) wordt weergegeven. Met de toetsen "+" (Afb. 202,19) en "–" (Afb. 202,18) de gewenste tempe- ratuur instellen.
Inbouwapparatuur 9.3.2 9 Telair Z Tussen het uitschakelen en het herinschakelen altijd ten minste 2 minuten wachten. Anders wordt de compressor beschadigd. Z Als het apparaat in gebruik is, altijd ten minste één ventilatieklep openen. Z De klimaatregeling is alleen actief, als het voertuig op een 230-V-voorzie- ning is aangesloten. Z De verwarming van het voertuig kan in de winter door de klimaatregeling worden ondersteund, maar niet hierdoor worden vervangen.
9 Inbouwapparatuur Uitschakelen: De toets "ON/OFF" (Afb. 204,7) indrukken. Z Als de klimaatregeling voor verwarming is gebruikt, loopt de ventilator nog enkele minuten na, om de warmte volledig af te voeren. 9.4 Boiler X Gas wegens explosiegevaar nooit onverbrand laten uitstromen. X Bij het tanken, op veerboten en in de garage de boiler nooit op gas laten werken. Explosiegevaar! X In gesloten ruimtes (bijv. garages) de boiler nooit op gas laten werken.
Inbouwapparatuur 9 Bij wintergebruik "Verwarming en boiler" (Afb. 206,3) wordt bij het aanzetten van de verwarming automatisch ook het water in de boiler verhit. Als de verwarming bij het bereiken van de gewenste ruimtetemperatuur uitschakelt, dan verhit de boiler verder tot de watertemperatuur is bereikt. Bij zomergebruik (Afb. 206,1) wordt alleen het water in de boiler tot 40 °C of 60 °C verwarmd. Het water wordt in ca. 25 minuten tot 60 °C verhit. Het gele controlelicht (Afb.
9 Inbouwapparatuur Het gele controlelicht (Afb. 206,5) licht op tijdens de opwarmfase. Bij het bereiken van de ingestelde watertemperatuur is de opwarmfase beëindigd en het gele controlelicht gaat uit. Uitschakelen: Op het bedieningspaneel (Afb. 206) de draaischakelaar (Afb. 206,2) op " " zetten. Gasafsluitkraan "Verwarming/boiler" en hoofdafsluitkraan op de gasfles sluiten.
Inbouwapparatuur 9 Waterkranen zolang geopend laten tot het water zonder luchtbellen uit de waterkranen stroomt. Alleen zo is gegarandeerd dat de boiler met water is gevuld. Alle waterkranen sluiten. Boiler leegmaken: Op het bedieningspaneel (Afb. 206) de draaischakelaar (Afb. 206,2) op " " zetten. Het veiligheids-/aftapventiel openen. Hiervoor de draaiknop (Afb. 207,1) parallel ten opzichte van het veiligheids-/aftapventiel draaien. De draaiknop (Afb. 207,2) springt naar buiten.
9 Inbouwapparatuur Aftapkraan/aftapkranen (Afb. 209) openen. Daarvoor kiphendel (Afb. 209,1) verticaal zetten. De boiler wordt naar buiten toe afgetapt. Controleren, of het water uit de boiler volledig wegloopt (ca. 10 liter). Z Meer informatie vindt u in de aparte gebruiksaanwijzing van de fabrikant. Zie voor het onderhoud de instructies in hoofdstuk 12. Inbouwplaats van de aftapkraan/aftapkranen 9.5 Zie hoofdstuk 16. Kookplaat X Gas wegens explosiegevaar nooit onverbrand laten uitstromen.
Inbouwapparatuur 9 Z Alleen pannen gebruiken waarvan de diameter geschikt is voor het rooster van de brander van het gaskooktoestel. Z Als de vlam uitgaat, blokkeert het ontstekingsbeveiligingsventiel automa- tisch de gastoevoer. Z Verdere informatie ontlenen aan de aparte gebruiksaanwijzing van de fabrikant van de apparatuur. Het keukenblok van het voertuig is uitgerust met een 3-pits-gaskooktoestel. De bedieningselementen voor het gaskooktoestel bevinden zich direct op het kooktoestel.
9 Inbouwapparatuur Ontstekingsautomaat (met ontstekingsknop) Het gaskooktoestel is uitgerust met een elektronische ontsteking. Afb. 211 Bedieningselementen voor gaskooktoestel Inschakelen: De hoofdafsluitkraan op de gasfles en gasafsluitkraan "Kookplaat" openen. Afdekking van het gaskooktoestel openen. Afhankelijk van het model de vlambescherming openklappen en vergren- delen. Draairegelaar (Afb. 211,1) van de gewenste brander in de ontstekings- stand (grote vlam) draaien.
Inbouwapparatuur 9 De draairegelaar indrukken en ingedrukt houden. De ontstekingsautomaat wekt ontstekingsvonken op. Er is een klikkend geluid hoorbaar. Als de vlam brandt, de draairegelaar nog 10 tot 15 seconden ingedrukt houden tot het ontstekingsbeveiligingsventiel de gastoevoer open houdt. Draairegelaar loslaten en in de gewenste instelling draaien. Uitschakelen: Draairegelaar in 0-stand draaien. De vlam dooft. Gasafsluitkraan "Kookplaat" en hoofdafsluitkraan op de gasfles sluiten. 9.5.
9 Inbouwapparatuur Afb. 213 Gasbakoven (Dometic TecTower) Afb. 214 Gasbakoven (Dometic) De betekenis van de symbolen op de draairegelaars (Afb. 213,1 en Afb. 214,1) van de beide gasbakovens zijn identiek: z z Bakoven inschakelen: en duiden bakoven aan en duiden grille aan. De hoofdafsluitkraan op de gasfles en gasafsluitkraan "Bakoven" openen. Bakovendeur helemaal openen. De veiligheidsschakelaar staat dan de ontsteking toe.
Inbouwapparatuur 9.5.3 9 Magnetron (speciale uitvoering) X Alleen vaklieden mogen de magnetron repareren. Door ondeskundige reparaties kan ernstig gevaar voor de gebruiker ontstaan. X De veiligheidsvoorziening tegen het uittreden van magnetronenergie nooit verwijderen. X De magnetron alleen gebruiken, als deze volgens voorschrift is inge- bouwd. X De magnetron uitsluitend in gebruik nemen als de deurafdichting niet beschadigd is. X De magnetron niet zonder toezicht laten, als deze in bedrijf is.
9 Inbouwapparatuur 9.5.4 Afzuigkap (speciale uitvoering) Afb. 217 Afzuigkap Afb. 218 Afzuigkap (alternatief) De kookplaat is voorzien van een afzuigkap. De ingebouwde krachtige ventilator transporteert de kookdampen rechtstreeks naar buiten. Voor het inschakelen van de afzuigkap de rechter tuimelschakelaar (Afb. 217,2 of Afb. 218,2) drukken. Met de linker tuimelschakelaar (Afb. 217,1 of Afb. 218,1) kunnen de beide lampen in de afzuigkap worden ingeschakeld. 9.
Inbouwapparatuur 9.6.1 9 Koelkast-ventilatierooster Afb. 219 Koelkast-ventilatierooster (met schuif) Verwijderen: Schuif (Afb. 219,1) naar boven schuiven. Koelkast-ventilatierooster wegnemen. Afb. 220 Koelkast-ventilatierooster (met schroef) Verwijderen: Schroef (Afb. 220,1) met behulp van een munt een kwartslag draaien. Koelkast-ventilatierooster wegnemen. 9.6.
9 Inbouwapparatuur 1 2 3 4 5 6 Toets frameverwarming (FV) Controlelicht Energiekeuzeschakelaar Controlelichten Controlelichten Draairegelaar temperatuurinstelling Afb. 221 Bedieningselementen voor de koelkast (Dometic 7-serie met AES en FV) 230-V-gebruik Als het automatisch gebruik is gekozen en de 230-V-voorziening is aangesloten, dan kiest het AES bij voorkeur deze energiebron.
Inbouwapparatuur Koeltemperatuur-regeling 9 Na het inschakelen kiest de koelkast automatisch de middelste thermostaatinstelling. Deze instelling kan handmatig worden bijgesteld met de draairegelaar (Afb. 221,6). De controlelichten (Afb. 221,5) tonen de geselecteerde thermostaatinstelling. Met de draairegelaar wordt de koeltemperatuur voor alle drie energiesoorten ingesteld. Het duurt een paar uur, tot de koelkast de normale bedrijfstemperatuur heeft bereikt.
9 Inbouwapparatuur 9.6.3 Gebruikswijzen Gebruik (Dometic RMD 8-serie met een automatisch energiekeuze-systeem en frameverwarming) De koelkast is uitgerust met een automatisch energiekeuze-systeem (AES). Wanneer de keuzeschakelaar op "AES" is gezet, kiest het AES automatisch de optimale energiebron uit en regelt de werking van de koelkast. Manuele ingrepen voor de energiekeuze zijn niet vereist, maar zijn mogelijk.
Inbouwapparatuur 9 Als de bedrijfsmodus "AES" ingesteld, de 230-V-voorziening niet aangesloten en de voertuigmotor uitgeschakeld is, kiest het AES de gasvoorziening. Bij het selecteren van het gebruik op gas wordt de ontstekingsbeveiliging automatisch geopend, zodat er gas naar de brander kan stromen. Tegelijkertijd wordt de elektronische ontsteker ingeschakeld. Wordt de gasvlam bijv. door een windstoot gedoofd, dan wordt de ontsteker onmiddellijk geactiveerd en steekt deze het gas weer aan.
9 Inbouwapparatuur Handmatige modus Inschakelen: De hoofdafsluitkraan op de gasfles en gasafsluitkraan "Koelkast" openen. Toets aan/uit/energiekeuze (Afb. 222,1) ca. 3 seconden lang indrukken. De koelkast wordt ingeschakeld, de laatst ingestelde energiesoort of "AES" wordt getoond. Toets aan/uit/energiekeuze (Afb. 222,1) meermaals indrukken, om de gewenste energiesoort of de automatische modus "AES" te kiezen. De indicatie bedrijfsmodus (Afb.
9 Inbouwapparatuur 9.6.4 Vergrendeling van de koelkastdeur Afhankelijk van het model heeft de koelkast een apart vriesvak. De informatie in deze sectie geldt ook voor de deur van het vriesvak. Z Tijdens de rit moet de koelkastdeur altijd gesloten en in de gesloten stand gearreteerd zijn. Z Als de koelkast is uitgeschakeld, de koelkastdeur in ventilatiestand vast- zetten. Zo kan schimmelvorming worden vermeden.
9 Inbouwapparatuur Dometic 8-serie Afb. 225 Ontgrendelingsknop van de koelkastdeur (Dometic 8-serie) Openen: Sluiten: Afb. 226 Vastzetten vergrendelingshaak De ontgrendelingsknop (Afb. 225,1) indrukken en de koelkastdeur openen. De koelkastdeur sluiten. De vergrendelingshaak klikt hoorbar vast. Als het voertuig is opgesteld, kan de vergrendelingshaak worden vastgezet. De koelkastdeur kan dan worden geopend, zonder dat de ontgrendelingsknop ingedrukt hoeft te worden.
Sanitaire inrichting Hoofdstukoverzicht 10 10Sanitaire inrichting In dit hoofdstuk staan instructies voor de sanitaire inrichtingen van het voertuig. De instructies hebben betrekking op: z z z z z z 10.1 de watertank de afvalwatertank de afvalwatertankverwarming de complete waterinstallatie de toiletruimte het toilet Watervoorziening, algemeen X Watertank alleen vullen uit verzorgingsinstallaties met aantoonbare drinkwaterkwaliteit.
10 Sanitaire inrichting 10.2 10.2.1 Watertank Vulhoeveelheden Z In de watertank past 120 l. De vulhoeveelheid is echter om bijladingsre- denen tot 60 l beperkt (geïnstalleerde overloop). Het paneel is niet op deze vulhoeveelheid aangepast. De vulpeilindicatie op het paneel toont het daadwerkelijk vulpeil van de watertank. Indien nodig resp. als de resterende bijlading groot genoeg is, kan de watertank tot zijn daadwerkelijke volume worden gevuld. Daarvoor de overloop sluiten.
Sanitaire inrichting 10.2.3 10 Drinkwatervulopening met deksel X De afsluitdeksels voor de drinkwatervulopening en de brandstofvulope- ning lijken erg op elkaar. Voor het vullen van de tank beslist het kenmerk controleren. Afb. 231 Afsluitdeksel voor drinkwatervulopening De drinkwatervulopening is al naargelang de uitvoering van het model aangebracht aan de linker- of rechterkant van het voertuig. De drinkwatervulopening is gekenmerkt met het symbool " " (Afb. 231,1).
10 Sanitaire inrichting 10.2.4 Overloop sluiten/openen X Bij het vullen van de watertank de technisch toegelaten totale massa van het voertuig in acht nemen. Als de watertank vol is, moet de bagage overeenkomstig worden gereduceerd. Afb. 232 Watertank met draaigreep Sluiten: Op de watertank de draaigreep (Afb. 232,1) met de klok mee tot de aan- slag draaien. Watertank met drinkwater vullen. Openen: Op de watertank de draaigreep (Afb. 232,1) tegen de klok in tot de weer- stand draaien.
Sanitaire inrichting 10.3 10 Afvalwatertank Z Nooit kokend water direct in de afvoer gieten. Kokend water kan tot vervor- mingen en lekken in het afvalwater-buizensysteem leiden. Z De afvalwatertank alleen leegmaken op daarvoor aangewezen sanitairsta- tions op campings of staanplaatsen. 10.3.1 Aftapkraan onder het voertuig Z Bij vorstgevaar de afvalwatertank met zo'n hoeveelheid antivries (bijv. keu- kenzout) vullen, dat het afvalwater niet kan bevriezen. Afb.
10 Sanitaire inrichting Het afvalwater van de keuken en het wasgedeelte stroomt via kunststofleidingen in de afvalwatertank. De aftapkraan en de reinigingsopening bevinden zich aan de onderkant van de afvalwatertank. In de afvalwatertank past 90 liter. Al naargelang het model is het voertuig van een handmatig bediende aftapkraan of van een elektrisch bediende aftapkraan voorzien. Afb. 235 Aftapkraan De aftapkraan (Afb. 235,1) is via het serviceluik aan de zijkant toegankelijk. Afb.
Sanitaire inrichting Noodaftapprocedure (elektrisch bediende aftapkraan): 10.3.3 10 Bedieningsschakelaar (Afb. 237) in stand "0" (stroomloos) zetten. Draaiwiel (Afb. 236,1) op elektrisch bediende aftapkraan uittrekken en draaien (willekeurige draairichting). Afvalwatertankverwarming (speciale uitvoering) Afb. 238 Bedieningsschakelaar De afvalwatertank kan worden verwarmd en is geïsoleerd. De geïntegreerde vorstbewaker beschermt het afvalwater tegen bevriezing.
10 Sanitaire inrichting Afb. 239 Aftapkraan (met kiphendel) Afb. 240 Aftapkraan (met draaikap) Voertuig horizontaal zetten. 12-V-voorziening op het paneel inschakelen. Evt. de waterpomp op het paneel inschakelen. Waterinstallatie reinigen resp. ontsmetten. Veiligheids-/aftapventiel (Truma) sluiten. Daarvoor de draaiknop dwars ten opzichte van het veiligheids-/aftapventiel draaien en de drukknop indrukken. Bij temperaturen onder de 6 °C kan het veiligheids-/aftapventiel niet worden gesloten.
Sanitaire inrichting 10.5 10 Waterinstallatie leegmaken Z Als het voertuig gedurende meerdere dagen niet wordt gebruikt of bij vorst- gevaar niet wordt verwarmd, de totale waterinstallatie leegmaken. Ervoor zorgen dat de waterpomp op het paneel is uitgeschakeld. De waterpomp loopt anders warm en kan beschadigd worden. De waterkranen in de middelste stand geopend laten. Het veiligheids-/aftapventiel (indien aanwezig) en alle aftapkranen geopend laten.
10 Sanitaire inrichting De afvalwatertank leegmaken. Milieu-instructies in dit hoofdstuk in acht nemen. Toilet-cassette of fecaliëntank leegmaken. Milieu-instructies in dit hoofd- stuk in acht nemen. Watertank reinigen en vervolgens grondig doorspoelen. Waterinstallatie zo lang mogelijk laten drogen. Na de lediging alle waterkranen in de middelste stand geopend laten. Alle aftapkranen geopend laten. Inbouwplaats van de aftapkranen en het veiligheids-/aftapventiel Zie hoofdstuk 16. 10.
Sanitaire inrichting 10 De spoeling van het toilet verloopt rechtstreeks via het watersysteem van het voertuig. 10.7.1 Zwenkbaar toilet (Thetford C-200/C-250/C-260) Z De Thetford-cassette kan alleen worden verwijderd als de schuif is gesloten. Z Al naargelang het model is de Thetford-cassette met rollen en een greep uitgerust voor eenvoudig transport. Afb.
10 Sanitaire inrichting Z Toiletvloeistof nooit direct in de toiletpot gieten. Afb. 246 Toiletvloeistof vullen Aangegeven hoeveelheid toiletvloeistof in de Thetford-cassette gieten. Daarna zoveel water bijvullen, tot de bodem van de Thetford-cassette hele- maal is bedekt. Aftapaansluiting met de afsluitdeksel sluiten. Aftapaansluiting terugdraaien. Z Bij het inschuiven geen geweld gebruiken. De Thetford-cassette kan beschadigen. Afb.
Sanitaire inrichting 10 Afb. 248 Thetford-cassette vergrendeld Let erop, dat de Thetford-cassette met een bevestigingsbeugel is vergren- deld. Luik voor de Thetford-cassette afsluiten. Afb. 249 Toiletpot draaien Toilet gebruiken: Toiletpot in comfortabele positie draaien. Afb. 250 Voorspoelen Toiletpot met een beetje water vullen. Daarvoor de spoelknop indrukken. De spoeling duurt zolang de spoelknop ingedrukt blijft. Toilet gebruiken.
10 Sanitaire inrichting Toilet C-200 S Bij het toilet C-200 S als volgt te werk gaan om het toilet te spoelen: Afb. 251 Schuif bedienen Schuif openen. Daarvoor de schuifhendel tegen de klok in schuiven. Afb. 252 Spoeling bedienen Toilet spoelen. Daarvoor de spoelknop indrukken. Na het spoelen de schuif sluiten. Toilet C-200 E Bij het toilet C-200 E als volgt te werk gaan om het toilet te spoelen: Afb. 253 Schuif openen Schuif openen. Daarvoor de linkerkant van de schuifknop indrukken.
Sanitaire inrichting 10 Afb. 254 Schuif sluiten Toilet spoelen. Daarvoor de spoelknop indrukken. Na het spoelen de schuif sluiten. Daarvoor de rechterkant van de schuif- knop indrukken. Toilet C-260 Bij het toilet C-260 als volgt te werk gaan om het toilet te spoelen: Afb. 255 Toilet spoelen Schuif openen. Daarvoor schuifhendel (Afb. 255,1) tegen de klok in schuiven. Toilet spoelen. De spoelknop (Afb. 255,3) indrukken. Na het spoelen de schuif sluiten. Z Het symbool "Cassette vol" (Afb.
10 Sanitaire inrichting Afb. 256 Thetford-cassette uitnemen Thetford-cassette leegmaken: Het luik voor de Thetford-cassette openen en de bevestigingsbeugel naar boven trekken, om de Thetford-cassette te verwijderen. Thetford-cassette tot aan de aanslag recht naar buiten trekken. Thetford-cassette licht kantelen en daarna geheel naar buiten trekken. Afb. 257 Thetford-cassette dragen Thetford-cassette naar een daarvoor bedoelde stortplaats brengen.
Sanitaire inrichting 10 Afb. 259 Thetford-cassette inschuiven Thetford-toilet voor het gebruik voorbereiden. Thetford-cassette op zijn plaats terugschuiven. Let erop, dat de Thetford-cassette met een bevestigingsbeugel is vergren- deld. Luik voor de Thetford-cassette afsluiten.
10 Sanitaire inrichting 10.7.2 Toilet met vaste bank (Thetford C-402) Z De Thetford-cassette kan alleen worden verwijderd als de schuif is gesloten. Afb. 260 Bevestigingsbeugel trekken Toilet voorbereiden: Het luik voor de Thetford-cassette openen en de bevestigingsbeugel naar boven trekken, om de Thetford-cassette te verwijderen. Afb. 261 Thetford-cassette uitnemen Thetford-cassette tot aan de aanslag recht naar buiten trekken.
Sanitaire inrichting 10 Afb. 263 Toiletvloeistof vullen Aangegeven hoeveelheid toiletvloeistof in de Thetford-cassette gieten. Daarna zoveel water bijvullen, tot de bodem van de Thetford-cassette hele- maal is bedekt. Aftapaansluiting met de afsluitdeksel sluiten. Aftapaansluiting terugdraaien. Z Bij het inschuiven geen geweld gebruiken. De Thetford-cassette kan beschadigen. Afb. 264 Thetford-cassette inschuiven Thetford-cassette op zijn plaats terugschuiven. Afb.
10 Sanitaire inrichting Afb. 266 Voorspoelen Toilet gebruiken: Toiletpot met een beetje water vullen. Daarvoor de spoelknop indrukken. De spoeling duurt zolang de spoelknop ingedrukt blijft. Toilet gebruiken. Afb. 267 Schuif bedienen Schuif openen. Daarvoor de schuifhendel tegen de klok in draaien. Afb. 268 Spoeling bedienen Toilet spoelen. Daarvoor de spoelknop indrukken. Na het spoelen de schuif weer sluiten. Hiervoor de schuifhendel met de klok mee draaien.
Sanitaire inrichting 10 Afb. 269 Thetford-cassette uitnemen Thetford-cassette leegmaken: Het luik voor de Thetford-cassette openen en de bevestigingsbeugel naar boven trekken, om de Thetford-cassette te verwijderen. Thetford-cassette tot aan de aanslag recht naar buiten trekken. Thetford-cassette licht kantelen en daarna geheel naar buiten trekken. Afb. 270 Thetford-cassette transporteren Thetford-cassette verticaal op de wielen plaatsen.
10 Sanitaire inrichting Thetford-cassette met veel vers water uitspoelen. Aftapaansluiting met de afsluitdeksel sluiten. Aftapaansluiting terugdraaien. Afb. 272 Thetford-cassette inschuiven Thetford-toilet voor het gebruik voorbereiden. Thetford-cassette op zijn plaats terugschuiven. Let erop, dat de Thetford-cassette met een bevestigingsbeugel is vergren- deld. Luik voor de Thetford-cassette afsluiten. 10.7.
Sanitaire inrichting Afb. 275 Aftapaansluiting draaien 10 Afb. 276 Toiletvloeistof vullen Fecaliëntank verticaal zetten. Aftapaansluiting naar boven draaien. Het afsluitdeksel van de aftapaansluiting verwijderen. Aangegeven hoeveelheid toiletvloeistof in de fecaliëntank gieten. Daarna zoveel water bijvullen, tot de bodem van de fecaliëntank helemaal is bedekt. Aftapaansluiting met de afsluitdeksel sluiten. Aftapaansluiting terugdraaien.
10 Sanitaire inrichting Bevestigingsbeugel (Afb. 274,3) omhoog trekken en fecaliëntank (Afb. 274,1) aan de greep (Afb. 274,2) tot aan de aanslag recht naar buiten trekken. Fecaliëntank licht kantelen en daarna geheel uitnemen. Op het controle- en bedieningspaneel licht de indicatie "Fecaliëntank verwijderd" (Afb. 278,4) op. Afb. 279 Fecaliëntank leegmaken Fecaliëntank leegmaken: Fecaliëntank naar een stortplaats brengen die daarvoor is bestemd. Aftapaansluiting helemaal naar boven draaien.
Verzorging Hoofdstukoverzicht 11 11Verzorging In dit hoofdstuk staan instructies voor de verzorging van het voertuig. De instructies hebben betrekking op: z z z z z z de buitenkant van het voertuig het interieur de waterinstallatie de afzuigkap de klimaatregeling het wintergebruik Aan het eind van het hoofdstuk vindt u checklists met maatregelen, die u moet uitvoeren als u het voertuig lange tijd niet gebruikt.
11 Verzorging 11.1.3 Voertuig wassen Z Het voertuig nooit in wasstraten laten reinigen. In de koelkast-ventilatie- roosters, gasafvoerschoorstenen, de ontluchtingsopeningen van de afzuigkappen of in de kunstmatige ventilatieopeningen kan water binnendringen. Het voertuig kan beschadigd worden. Het voertuig alleen op een wasplaats reinigen, die voor het wassen van voertuigen is bestemd. Direct zonlicht vermijden. Maatregelen ter bescherming van het milieu in acht nemen.
Verzorging 11.1.5 11 Onderkant De vloer aan de onderkant van het voertuig is gedeeltelijk van een verouderingsbestendige bodembescherming voorzien. Bij beschadigingen aan de bodembescherming deze meteen laten herstellen. Vlakken die met bodembescherming zijn behandeld, niet behandelen met spray-olie. Z Alleen producten gebruiken die door de fabrikant zijn vrijgegeven. Onze geautoriseerde dealers en servicepunten adviseren u graag. 11.1.6 Afvalwatertank De afvalwatertank na ieder gebruik reinigen.
11 Verzorging Z Voor informatie over het gebruik van verzorgingsmiddelen staan onze ser- vicepunten tot uw beschikking. Meubeloppervlakken, meubelgrepen, lampen en alle kunststof delen in het toilet en de woonruimte reinigen met water en een wollen doek. Bij het water kan een zacht reinigingsmiddel gedaan worden. Indien nodig gelakte oppervlakken met polijstmiddel voor meubels verzorgen. Reinig kussenstof met droog kussenschuim of met het schuim van een zacht wasmiddel.
Verzorging 11 Indien mogelijk verswatersondes door de reinigingsopeningen met de hand reinigen. Watertank met een ruime hoeveelheid drinkwater uitspoelen. 11.3.2 Waterleidingen reinigen Z Alleen geschikte reinigingsmiddelen uit de vakhandel gebruiken. Z Het reinigingsmiddel moet voldoen aan de nationale voorschriften en (indien voorgeschreven) voor gebruik toegestaan zijn. Z Uitstromend mengsel van water met reinigingsmiddel opvangen en vak- kundig als afval afvoeren.
11 Verzorging Watertank vullen met mengsel van water en ontsmettingsmiddel. Daarbij de mengverhouding uit de voorschriften van de fabrikant in acht nemen. De aftapkranen één voor één openen. De aftapkranen zolang geopend laten, tot het mengsel van water en ont- smettingsmiddel de betreffende afvoeropening heeft bereikt. De aftapkranen weer sluiten. Alle waterkranen op "Warm" zetten en openen.
Verzorging 11 Aan de linker kant van de dakunit (buiten het voertuig) bevinden zich de afvoeropeningen voor het condenswater. Om ervoor te zorgen dat het condenswater onbelemmerd kan weglopen, de afvoeropening vrij van vuil, bladeren en dergelijke houden. 11.5.2 Telair De filter en de ventilatieroosters aan de buitenkant van de behuizing zo nu en dan reinigen. Hoevaak een reiniging nodig is, is afhankelijk van hoevaak de klimaatregeling wordt gebruikt.
11 Verzorging 11.6.2 Wintergebruik Bij wintergebruik ontstaat door het bewonen van het voertuig bij lage temperaturen condenswater. Om een goede luchtkwaliteit in de caravan te garanderen en schade aan het voertuig door condenswater te voorkomen, is een toereikende ventilatie zeer belangrijk. In de opwarmfase van het voertuig de verwarming op de hoogste stand zetten en dakopbergkasten, gordijnen en rolgordijnen openen. Daardoor wordt een optimale be- en ontluchting bereikt.
Verzorging Activiteiten Opbouw 11 Gedaan Alle schoorstenen met de passende afdekkappen afsluiten en alle andere openingen (behalve de kunstmatige ventilatie) afdichten. Zo wordt het binnendringen van dieren (bijv. muizen) verhinderd Om de vorming van condenswater en daaruit resulterende schimmelvorming te voorkomen, het interieur, alle van buitenaf toegankelijke opbergruimten en de staanplaats (bijv.
11 Verzorging 11.7.
Verzorging 11.7.3 11 Ingebruikname van het voertuig na tijdelijke stilstand of na stilstand in de winter Voor ingebruikname checklist doornemen: Activiteiten Basisvoertuig Gedaan Bandenspanning controleren Bandenspanning van het reservewiel controleren Opbouw Draailager van de opstap schoonmaken Werking van de aangebouwde steunen controleren Werking van de deuren, ramen en dakluiken controleren Werking controleren van alle buitensloten, bijv.
11 246 Verzorging I-Modell - 12/13 - Ausgabe 07/12 - 2223852 - BUE-0051-06NL
Onderhoud Hoofdstukoverzicht 12 12Onderhoud In dit hoofdstuk staan instructies voor inspectie- en onderhoudswerkzaamheden aan het voertuig. De onderhoudsinstructies hebben betrekking op: z z z z z z de deuren de woonruimteaccu de brandstofcel de warmwaterverwarming Alde de standverwarming het vervangen van gloeilampen Aan het einde van het hoofdstuk vindt u belangrijke instructies voor het bezorgen van reserveonderdelen. 12.
12 Onderhoud 12.3 Deuren Om de glij-eigenschappen tussen veer en scharnier te behouden, de scharnieren van de ingangsdeur regelmatig invetten. Z Wij adviseren als smeervet Molykote PG 65 of vaseline. 12.4 Woonruimteaccu Z Bij het vervangen van de accu, alleen accu's van hetzelfde type gebruiken (zelfde capaciteit en spanning, met vaste cyclus). Z In geen geval conventionele auto-accu's (startaccu's) gebruiken. Een lood- zuur-accu mag niet worden vervangen door een lood-gel-accu.
Onderhoud 12 Tankpatroonaansluiting van de lege tankpatroon afschroeven. Sjorriem aan de tankpatroon losmaken. Lege tankpatroon uit de tankpatroonhouder verwijderen. Tankpatroon na gebruik correct met de afsluitkap afsluiten. Nieuwe originele tankpatroon afgesloten in de tankpatroonhouder aan- brengen. Tankpatroon correct met sjorriem bevestigen. Afsluitkap openen en bewaren. Tankpatroonaansluiting op de nieuwe tankpatroon schroeven.
12 Onderhoud Z Verdere informatie ontlenen aan de aparte gebruiksaanwijzing van de fabrikant van de apparatuur. 12.6.1 Vloeistofpeil controleren Afb. 281 Buffertank warmwaterverwarming Warmwaterverwarming uitschakelen en laten afkoelen. Controleren of de vloeistof in de buffertank (Afb. 281) tussen de "MIN"- markering (Afb. 281,3) en de "MAX"-markering (Afb. 281,2) staat. 12.6.2 Verwarmingsvloeistof bijvullen Het voertuig horizontaal zetten. Zo kunnen luchtbellen worden vermeden.
Onderhoud 12.6.3 12 Verwarmingsinstallatie ontluchten Afb. 282 Ontluchtingsventiel warmwaterverwarming De ontluchtingsventielen zijn bij de verwarmingen ingebouwd. Voor de inbouwplaats van de ontluchtingsventielen zie ook tabel "Positie van de ontluchtingsventielen". Warmwaterverwarming uitschakelen en laten afkoelen. Het ontluchtingsventiel (Afb. 282,1) openen en open laten tot er geen lucht meer ontsnapt. Het ontluchtingsventiel sluiten. Deze procedure bij alle ontluchtingsventielen herhalen.
12 Onderhoud Positie van de ontluchtingsventielen I 830 Afvoer voor de totale leging in de dubbele bodem onder de watertank (onder het voertuig) Linksvoor voor de bestuurdersdeur achter bekleding Onder de bestuurdersstoel en de passagiersstoel In de voorste kist van de middelste zitgroep In de kist van de L-zitgroep richting middenpad Rechts aan de Reliner-zitbank aan de zijkant met verlenging In de onderkast aan de ingang links Aan de plaatverwarming Aan de traptrede naar het achterste bed rechts en lin
Onderhoud 12 Positie van de ontluchtingsventielen In de kist van de L-zitgroep richting middenpad Rechts aan de Reliner-zitbank aan de zijkant met verlenging In de onderkast aan de ingang links Aan de plaatverwarming In de bekleding naast het achterste bed rechts en links In de garage achter (op het 3-wegventiel) I 920 Afvoer voor de totale leging in de dubbele bodem onder de watertank (onder het voertuig) Linksvoor voor de bestuurdersdeur achter bekleding Onder de bestuurdersstoel en de passagiersstoel
12 Onderhoud Gloeilamptypen In het voertuig worden verschillende gloeilamptypen gebruikt. Hierna wordt de vervanging van het betreffende gloeilamptype beschreven. Afb. 283 Gloeilamptypen Pos. in Afb.
Onderhoud 12.8.1 12 Verlichting front (Aviano, Elegance, Grand Panorama) 1 2 3 4 Mistlamp Dagrijlicht (LED) Richtingaanwijzer Dimlicht/grootlicht Afb. 284 Verlichting front Dimlicht/grootlicht Het vervangen van gloeilampen gebeurt vanuit de motorruimte. Afb. 285 Dimlicht/grootlicht/parkeerlicht Motorkap openen (zie hoofdstuk 4). Achter de lamphouder (Afb. 285,1) grijpen. De lamphouder met de lamp tegen de klok in draaien en verwijderen.
12 Onderhoud Dagrijlicht Mistlamp De lampen zijn voorzien van LEDs. Zoek voor vervanging van de LEDs een officiële dealer of een servicepunt op. Het vervangen van gloeilampen gebeurt vanuit de motorruimte. Afb. 287 Mistlamp Motorkap openen (zie hoofdstuk 4). Achter de mistlamp grijpen en de rubberkap (Afb. 287,1) van de lampbe- huizing trekken. Metalen beugel (Afb. 287,2) samendrukken en uit de houder zwenken. Gloeilamp (Afb. 287,3) met kabel uit de lampbehuizing nemen.
Onderhoud Dimlicht/grootlicht 12 Het vervangen van gloeilampen gebeurt vanuit de motorruimte. Afb. 289 Dimlicht/grootlicht/parkeerlicht Motorkap openen (zie hoofdstuk 4). Achter de lamphouder (Afb. 285,1) grijpen. De lamphouder met de lamp tegen de klok in draaien en verwijderen. Gloeilamp tegen de klok in draaien en uit de lamphouder nemen. Nieuwe gloeilamp plaatsen. Parkeerlicht Het vervangen van gloeilampen gebeurt vanuit de motorruimte.
12 Onderhoud Richtingaanwijzer Het vervangen van gloeilampen gebeurt vanuit de motorruimte. Afb. 292 Richtingaanwijzer Motorkap openen (zie hoofdstuk 4). Achter de lamphouder (Afb. 286,1) grijpen. De lamphouder met de lamp tegen de klok in draaien en verwijderen. Gloeilamp verwijderen. Nieuwe gloeilamp plaatsen. Richtingaanwijzer in omgekeerde volgorde in elkaar zetten. Mistlamp Achter de lamphouder grijpen. De lamphouder met de lamp tegen de klok in draaien en verwijderen.
Onderhoud 12 Ronde lampen 1 2 3 4 Behuizingsschroeven Achterlicht/remlicht Richtingaanwijzer Achteruitrijlicht (rechts) resp. mistlamp achter (links) Afb. 294 Verlichting achter Behuizingsschroeven (Afb. 294,1) losdraaien. Behuizing wegnemen. Gloeilamp verwijderen. Nieuwe gloeilamp plaatsen. Lamp in omgekeerde volgorde in elkaar zetten. 12.8.4 Verlichting zijkant 1 2 3 Contourverlichting Breedtelicht Richtingaanwijzer Afb.
12 Onderhoud 12.8.5 Voor Gloeilamptypen voor buitenverlichting Buitenverlichting Gloeilamptype Grootlicht H7 12 V 55 W Dimlicht H7 12 V 55 W Parkeerlicht W5W 12 V 5 W (Viseo) Richtingaanwijzer Bay 9s 12 V 21 W BAU 15s 12 V 21 W (Viseo) Achter 12.
Onderhoud 12.9.1 12 Plafondverlichting Afb. 296 Plafondverlichting De plafondverlichting is voorzien van LEDs. Lamp vervangen: Veerring (Afb. 296,1) aan de beide uiteinden (Afb. 296,2) in elkaar duwen en verwijderen. Behuizing (Afb. 296,3) met LED uit de lamp verwijderen. Stekker eruit trekken en behuizing met LED compleet vervangen. Lamp in omgekeerde volgorde in elkaar zetten. 12.9.2 Halogeen-inbouwlamp Afb. 297 Halogeen-inbouwlamp (plat) Afb.
12 Onderhoud 12.9.3 Halogeen-inbouwlamp (plat) Afb. 299 Halogeen-inbouwlamp (plat) Halogeengloeilamp G4 12 V/10 W De halogeen-inbouwlamp (Afb. 299,2) is in de afscherming verzonken ingebouwd. Lamp vervangen: Binnenste afdekring met glasschijf (Afb. 299,1) met geschikt gereedschap (bijv. een schroevendraaier) uit de behuizing wippen. Halogeengloeilamp verwijderen. Nieuwe halogeengloeilamp plaatsen. Lamp in omgekeerde volgorde in elkaar zetten. 12.9.4 Inbouwlamp met LED Afb.
Onderhoud 12.9.5 12 Halogeenspotlight (verschuifbaar) Afb. 302 Halogeenspotlight (verschuifbaar) Afb. 303 Zuignap voor het vervangen van lampen Halogeengloeilamp 12 V/10 W Lamp vervangen: Halogeenspotlight (Afb. 302,1) 90° draaien en uit de rail nemen. Lampenkap (Afb. 302,3) tegen de klok in draaien. Lampenkap met halogeengloeilamp (Afb. 302,4) voorzichtig uit de fitting (Afb. 302,2) trekken. Halogeengloeilamp verwijderen. Lampenkap op de fitting schroeven.
12 Onderhoud 12.10 Reserveonderdelen X Elke wijziging van de toestand van het voertuig, zoals deze bij levering door de fabriek was, kan een negatieve invloed hebben op het rijgedrag en de verkeersveiligheid. X Door ons aanbevolen speciale uitvoeringen en originele reserveonder- delen zijn speciaal voor uw voertuig ontwikkeld en vrijgegeven. De geautoriseerde dealer of het servicepunt biedt deze producten aan.
Onderhoud 12.11 12 Typeplaatje 1 Chassisnummer Afb. 305 Typeplaatje Het typeplaatje (Afb. 305) met het chassisnummer is binnen in het instapgedeelte aangebracht. Typeplaatje niet verwijderen. Het typeplaatje: z Identificeert het voertuig z Helpt bij het bestellen van reserveonderdelen z Geeft in combinatie met de voertuigpapieren informatie over de eigenaar Z Bij navragen aan de klantenservice altijd het chassisnummer erbij ver- melden.
12 266 Onderhoud I-Modell - 12/13 - Ausgabe 07/12 - 2223852 - BUE-0051-06NL
Wielen en banden Hoofdstukoverzicht 13 13Wielen en banden In dit hoofdstuk staan instructies voor de banden van het voertuig. De instructies hebben betrekking op: z z z z de keuze van de banden de omgang met de banden het verwisselen van de wielen de reservewielhouder Aan het einde van het hoofdstuk vindt u een tabel, waarin de correcte bandenspanning voor uw voertuig kan worden gevonden. 13.1 Algemeen X Regelmatig voor het begin van de rit of iedere 2 weken de bandenspan- ning controleren.
13 Wielen en banden Afb. 306 Wielmoeren of wielschroeven kruisgewijs aandraaien Wielmoeren of wielschroeven regelmatig controleren op vastzitten. Wiel- moeren of wielschroeven van een vervangen wiel na 50 km kruisgewijs aandraaien (Afb. 306). Aandraaimoment zie sectie 13.5.2. Als er nieuwe of pas gelakte velgen worden gebruikt, dan de wielmoeren of wielschroeven extra na ca. 1.000 tot 5.000 km aandraaien.
Wielen en banden 13.3 215/70 R 15C 109/107 Q (voorbeeld) 13.4 13 Aanduidingen op de band Naam Verklaring 215 Breedte van de band in mm 70 Verhouding hoogte tot breedte van de band in procent R Bandentype (R = radiaal) 15 Velgdiameter in inch C Commercial (Transporter) 109 Getal draagkracht enkele banden 107 Getal draagkracht dubbele banden Q Snelheidssymbool (Q = 160 km/u) Omgang met banden Over stoepranden in een stompe hoek rijden.
13 Wielen en banden X De wagenkrik nooit onder de opbouw, maar onder de as zetten. X De wagenkrik nooit overbelasten. De maximaal toegelaten belasting is op het typeplaatje op de wagenkrik aangegeven. X De wagenkrik alleen voor het kortstondig optillen van het voertuig tijdens het verwisselen van de band inzetten. X Terwijl het voertuig is opgetild, mogen zich geen personen in het voer- tuig bevinden. X De motor niet starten, terwijl het voertuig is opgetild.
Wielen en banden 13 Lichtmetalen velg Borbet Afb. 307 Lichtmetalen velg Borbet z Lichtmetalen velg 15" Borbet HW65560: Aandraaimoment 130 Nm z Lichtmetalen velg 16" Borbet HW65660: Aandraaimoment 130 Nm Lichtmetalen velg Tomason Afb. 308 Lichtmetalen velg Tomason z Lichtmetalen velg 15" Tomason TN3F-6515: Aandraaimoment 180 Nm z Lichtmetalen velg 16" Tomason TN3F-6516: Aandraaimoment 180 Nm Lichtmetalen velg Goldschmitt Afb.
13 Wielen en banden 13.5.3 Wiel vervangen X De voetplaat van de wagenkrik moet plat op de grond staan. X De wagenkrik niet schuin neerzetten. Z Laat het vervangen wiel direct repareren. Z Algemene instructies in dit hoofdstuk in acht nemen. Afb. 310 Voertuig beveiligen Het voertuig op een zo effen en vast mogelijke ondergrond parkeren. Motor uitzetten en gevarenzone afzetten. In de eerste versnelling schakelen. Bij een automatische versnellingsbak in de stand "P" schakelen.
Wielen en banden 13.6 13 Reservewielhouder (speciale uitvoering) Het reservewiel bevindt zich afhankelijk van het model aan de onderkant van het voertuig of in de garage achter. 13.6.1 Reservewielhouder onder het voertuig Het reservewiel zit onder de vloer van de opbouw, tussen de delen van het frame en het chassis. Het reservewiel kan met een kabellier worden neergelaten of opgetild. Z Neem ook de afzonderlijke gebruiksaanwijzing van het basisvoertuig in acht.
13 Wielen en banden 13.6.3 Reservewielhouder in de garage achter Afb. 312 Reservewielhouder in de garage achter Reservewiel eruit nemen: Serviceluik van de garage achter openen. De beide bevestigingsschroeven (Afb. 312,2) met het boordgereedschap eruit draaien en verwijderen. Het reservewiel (Afb. 312,1) van de houder (Afb. 312,3) verwijderen. 13.7 Bandenspanning X Een te lage bandenspanning leidt tot oververhitting van de band. Dit kan zware schade in de band tot gevolg hebben.
Wielen en banden 13 Z De opgaven van de bandenspanningswaarden gelden voor beladen voer- tuigen bij koude banden. Z Bij warme banden moet de spanning rond 0,3 bar hoger zijn dan bij koude banden. De juiste spanning bij koude banden opnieuw controleren. Z Opgave van de spanning in bar. Z Boven 4,75 bar is altijd een metalen ventiel noodzakelijk. Z De spanningstolerantie bedraagt +/- 0,05 bar.
13 276 Wielen en banden I-Modell - 12/13 - Ausgabe 07/12 - 2223852 - BUE-0051-06NL
Storingsopsporing 14 Hoofdstukoverzicht 14Storingsopsporing In dit hoofdstuk staan instructies voor mogelijke storingen aan uw voertuig. De storingen zijn met hun mogelijke oorzaak en een suggestie voor de remedie vermeld.
14 Storingsopsporing Storing Oorzaak Remedie Geen 230-V-voorziening ondanks aansluiting 230-V-beveiligingsautomaat is geactiveerd 230-V-beveiligingsautomaat inschakelen Netaansluiting heeft geen spanning Netaansluiting controleren Platte Jumbo-zekering (50 A) aan de startaccu of aan de woonruimteaccu defect Platte Jumbo-zekering (50 A) aan de startaccu of aan de woonruimteaccu vervangen Laadmodule in het elektroblok defect Klantenservice opzoeken Woonruimteaccu wordt door het voertuig niet opge
Storingsopsporing 14 Storing Oorzaak Remedie Geen spanning op de woonruimteaccu Woonruimteaccu is ontladen Woonruimteaccu direct opladen Z Diepontlading is schadelijk voor de accu. Voor een lagere stilstand van het voertuig de woonruimteaccu volledig opladen en vervolgens de accu-scheiding/buitenbedrijfstelling activeren Ontlading vindt plaats via stille verbruikers, bijv.
14 Storingsopsporing Storing Oorzaak Remedie Na het inschakelen van het paneel wordt er een storingsnummer op het display getoond Diverse storingen in het elektrische systeem Storingsoorzaak aan de hand van de storingscodelijst in de gebruiksaanwijzing van de fabrikant begrenzen Klantenservice opzoeken Controlelicht 12 V brandt niet of geen indicatie op het paneel Afzuigkap functioneert niet 14.
Storingsopsporing 14.4 14 Gasinstallatie X Bij een defect aan de gasinstallatie (gaslucht, hoog gasverbruik) bestaat explosiegevaar! Onmiddellijk de hoofdafsluitkraan op de gasfles sluiten. Ramen en deuren openen en goed ventileren. X Bij een defect aan de gasinstallatie: Niet roken, geen open vuur en geen elektrische apparaten (lichtschakelaar enz.) bedienen. X Defect aan de gasinstallatie door een geautoriseerde werkplaats laten verhelpen. 14.
14 Storingsopsporing 14.5.
Storingsopsporing 14.6 14.6.
14 Storingsopsporing Storing Oorzaak Remedie Klimaatregeling koelt niet Ruimtetemperatuur lager dan de ingestelde temperatuur Temperatuur opnieuw instellen Klimaatregeling verwarmt niet Ruimtetemperatuur hoger dan de ingestelde temperatuur Temperatuur opnieuw instellen Niet voldoende ventilatiecapaciteit Ventilatiekleppen gesloten Ten minste één ventilatieklep openen Filter vervuild Filter reinigen Afvoergaten voor het condenswater verstopt Klimaatregeling reinigen Water in het voertuig 14
Storingsopsporing 14.8 14 Koelkast Bij een defect de dichtstbijzijnde servicewerkplaats van het betreffende apparaat informeren. Bij de papieren van het apparaat zit een adressenlijst. Alleen geautoriseerde vaklieden mogen het apparaat repareren. 14.8.
14 Storingsopsporing Storing Oorzaak Remedie Koelkast koelt niet naar behoren Ventilatie van aggregaat ontoereikend Controleren of ventilatierooster is afgedekt; evt. afdekkingen verwijderen Ventilatierooster afnemen en ruimte erachter schoonmaken (bijv. bladeren verwijderen) Omgevingstemperaturen te hoog 14.8.2 Ventilatierooster tijdelijk afnemen Dometic 8-serie met AES Z Bij een storing brandt steeds ook de indicatie-LED Storing " ".
Storingsopsporing 14 Storing Oorzaak Remedie Koelkast koelt niet naar behoren Ventilatie van aggregaat ontoereikend Controleren of ventilatierooster is afgedekt; evt. afdekkingen verwijderen Ventilatierooster afnemen en ruimte erachter schoonmaken (bijv. bladeren verwijderen) 14.
14 Storingsopsporing Storing Oorzaak Remedie Water loopt langzaam of helemaal niet uit de douchebak weg Voertuig staat niet horizontaal Voertuig horizontaal zetten Vertroebeling van het water Vervuild water bijgevuld Watertank mechanisch en chemisch reinigen, daarna ontsmetten en met overvloedig drinkwater doorspoelen Sediment in watertank of in de waterinstallatie Waterinstallatie mechanisch en chemisch reinigen, daarna ontsmetten en met overvloedig drinkwater doorspoelen Vervuild water bijgevu
Storingsopsporing 14.
14 290 Storingsopsporing I-Modell - 12/13 - Ausgabe 07/12 - 2223852 - BUE-0051-06NL
Speciale uitvoeringen 15.1 Gewichten van speciale uitvoeringen 15 15Speciale uitvoeringen X Niet door ons vrijgegeven toebehoren-, aan-, om- of inbouwdelen kunnen het voertuig beschadigen en tot een verminderde verkeersveiligheid leiden. Zelfs als er voor deze onderdelen een goedkeuring van een deskundige, een algemene bedrijfstoelating of een goedkeuring van de constructie bestaat, bestaat daarmee nog geen zekerheid ten aanzien van de reglementaire kwaliteit van het product.
15 292 Speciale uitvoeringen Benaming artikel Extra gewicht (kg) Reservewiel met houder 15" (onder het voertuig) 30 Reservewiel met houder 16" (garage achter) 21 Reservewiel met houder 16" (onder het voertuig) 31 Externe gasaansluiting 1 Fietsenrek voor 2 fietsen 10 Fietsenrek voor 2 fietsen, neerlaatbaar 18 Fietsenrek voor 3 fietsen 11 Fietsenrek voor 3 fietsen, neerlaatbaar 20 Bestuurdersdeur 38 Vloerverwarming 4 Garagedeur, links 3 Gasbakoven 17 Gasfles (11 kg) van aluminium
Speciale uitvoeringen Motorvarianten Uitrustingspakketten I-Modell - 12/13 - Ausgabe 07/12 - 2223852 - BUE-0051-06NL Benaming artikel Extra gewicht (kg) Minisafe 12 Motorhouder 38 Motorhouder in garage achter 12 Navigatiesysteem 1 Mistlampen 4 Achteruitrijcamera 4 Satellietinstallatie (automatisch) + LCD-televisie 14-25 Satellietinstallatie (halfautomatisch) + LCD-televisie 10 Zitbank (Reliner) enkel/dubbel 15/25 Zonnepanelen 1 x 100 W 10 Zonnepanelen 2 x 100 W 20 Standverwarming
15 294 Speciale uitvoeringen I-Modell - 12/13 - Ausgabe 07/12 - 2223852 - BUE-0051-06NL
Technische gegevens 16.
16 Technische gegevens Afb. 316 Plattegrond I 707 P Viseo Afb. 317 Plattegrond I 709 Aviano Afb. 318 Plattegrond I 725 Viseo Afb.
Technische gegevens 16 Afb. 320 Plattegrond I 726 Viseo (alternatief) Afb. 321 Plattegrond I 727 Aviano Afb. 322 Plattegrond I 728 G Aviano Afb.
16 Technische gegevens Afb. 324 Plattegrond I 739 G Aviano Afb. 325 Plattegrond I 800 G Elegance Afb. 326 Plattegrond I 810 G Elegance Afb.
Technische gegevens 16 Afb. 328 Plattegrond I 870 G Aviano Afb. 329 Plattegrond I 875 G Aviano Afb. 330 Plattegrond I 890 G Elegance Afb.
16 Technische gegevens Afb. 332 Plattegrond I 910 G Grand Panorama Afb. 333 Plattegrond I 915 G Grand Panorama Afb. 334 Plattegrond I 920 G Grand Panorama 16.
Technische gegevens 16.
16 Technische gegevens Laadstroomverdeling tijdens de rit Gelijktijdige lading van de start- en de woonruimteaccu door de dynamo 50 A Parallelschakeling van de accu's via scheidingsrelais Maximaal toegelaten dynamolaadstroom naar de woonruimteaccu: 50 A (zie blokschema) 302 Accubewaking Uitschakeling 10,5 V ± 0,1 V Accubewaking Mininale spanning voor inschakeling 11,0 V ± 0,1 V I-Modell - 12/13 - Ausgabe 07/12 - 2223852 - BUE-0051-06NL
Nuttige tips Hoofdstukoverzicht 17 17Nuttige tips In dit hoofdstuk vindt u nuttige tips voor de reis. De instructies hebben betrekking op: z z z z z z de hulp in Europese landen de verkeersbepalingen in Europese landen de gasvoorziening in Europese landen de bepalingen m.b.t. tol in Europese landen het veilig overnachten onderweg de wintercamping Aan het einde van het hoofdstuk vindt u een checklist, waarin de belangrijkste uitrustingen en voorwerpen voor de reis kunnen worden gevonden. 17.
17 Nuttige tips Land Redding Politie Wegenwacht Duitsland 112 ADAC 22 22 22 1) 110 Estland 112 EESTI (0) 6 97 91 88/18 88 1) 110/112 Finland 112 Helsinki (09) 77 47 64 00 112 Frankrijk 15/112 Lyon (08) 25 80 08 22 17 Griekenland 112/166 ELPA 104 00 100/112 Groot-Brittannië 112 AA (08 00) 0 28 90 18 112 Ierland 112 AA Dublin 18 00 66 77 88 112 IJsland 112 F.I.
Nuttige tips Land Redding Politie Wegenwacht Roemenië 961/112 1) ACR (021) 2 22 22 22 17 955/112 1) Rusland 03 RAS 8- (4 95) 7 47 66 66 02 Zweden 112 (08) 6 90 38 00 112 Zwitserland 144 117/112 Servië TCS 1 40/03 18 50 53 11 1) 1) 94 AMSS 987 92 Slowakije 112 SATC 1 81 24 112 Slovenië Spanje 112 113 AMZS (1) 9 87/ 00386 1 5 30 53 53 1) 061/112 1) RACE 9 15 93 33 33 112 Tsjechische Republiek 112 UAMK CR 12 30 112 Turkije 112 TTOK (02 12) 2 82 81 40 155/112 1) Oekraïne 03 11
17 Nuttige tips 17.
17 Nuttige tips Vakantieland 1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8) 9) I-Modell - 12/13 - Ausgabe 07/12 - 2223852 - BUE-0051-06NL Snelheidsbeperking in km/h Bebouwde kom Buiten de bebouwde kom Tot/ boven 3,5 t 1) Tot 3,5 t Boven 3,5 t 1) Snelweg Tot 3,5 t Promillage Boven 3,5 t 1) Vereiste verlichting overdag Montenegro 50 80 80 100 8) 100 8) 0,5 Ja Nederland 50 80100 8) 80 120 80 0,5 Nee Noorwegen 50 80100 8) 80 90100 5) 80 0,2 Ja Oostenrijk 50 100 70 130 80 0,5 Nee Polen 50
17 Nuttige tips 10) Op niet-geasfalteerde wegen 70 km/h Bij regen 110 km/h 12) 60 km/h tussen 23.00 en 5.00 13) Ook op snelwegachtige wegen. In enkele landen gelden voor beginnende chauffeurs aparte regels. 11) Stand 2012 Bron: ADAC Gegevens zonder garantie 17.4 Overnachten in het voertuig buiten campings Land Overnachten op wegen en pleinen Overnachten op privé-terrein Ja Ja België X Bulgarije X Denemarken X Duitsland X Finland Frankrijk Nee X Op parkeerplaats langs de snelweg max.
Nuttige tips Land Noorwegen Overnachten op wegen en pleinen Overnachten op privé-terrein Ja Ja Nee X X Officieel verbod op parkeerplaatsen langs de snelweg en op gecultiveerde terreinen.
17 Nuttige tips 17.5 Gasvoorziening in Europese landen Z In Europa bestaan er verschillende aansluitsystemen voor gasflessen. Het vullen of vervangen van de eigen gasflessen is in het buitenland niet altijd mogelijk. Laat u voor u op reis gaat informeren, bijv. bij de automobielclub of door de vakbladen, over de aansluitsystemen in uw gastland. Algemene tips De volgende instructies altijd in acht nemen: z Alleen met volle gasflessen op vakantie gaan.
Nuttige tips 17 z Alleen waardevolle spullen meenemen die onderweg per se nodig zijn. Waardevolle spullen als dit mogelijk is in een kleine safe opbergen en niet direct in de buurt van ramen of deuren neerleggen. z Het voertuig altijd afsluiten. 17.8 Tips voor winterkampeerders De volgende tips dragen ertoe bij dat winterkamperen aangename herinneringen achterlaat. z Staanplaats op tijd reserveren. Goede wintercampings zijn vaak al snel vol- geboekt. z Niet zonder winterbanden starten.
17 Nuttige tips Keuken Bad/Sanitair Woonruimte Voertuig/Gereedschap 312 Voorwerp Voorwerp Voorwerp Dweil Afwasmiddel Saladebestek Bekers Theedoeken Snijplank Vleesvork Grillbestek Schalen Blikopener Koffiepot Spoelborstel Eierdopjes Kurkentrekker Spoeldoeken IJsblokjesvorm Keukenpapier Lucifers Aansteker Lepels Kopjes Flessenopener Messen Borden Vershoudbakjes Afvalzakken Thermosfles Ontbijtbordjes Pannen Potten Vorken Roerlepels Drinkglazen Handdoeken Toiletborst
Nuttige tips Buitenbereik Documenten I-Modell - 12/13 - Ausgabe 07/12 - 2223852 - BUE-0051-06NL 17 Voorwerp Voorwerp Voorwerp Reservezekeringen Compressor Gevarendriehoek Reservewaterpomp Kroonsteentjes Waarschuwingspaneel Hamer Ogen Waarschuwingsvest(en) Gaffelsleutel Slangadapter Waarschuwingsknipperlicht Gasvuladapter Slangklemmen Gasslang Sneeuwkettingen (winter) Afspankoord Campingtafel Slot Blaasbalg Bagagespin Snoer Campingstoelen Grill Tentharingen/spanbanden Adresse
17 314 Nuttige tips I-Modell - 12/13 - Ausgabe 07/12 - 2223852 - BUE-0051-06NL
Inspectieschema Pos.
18 Inspectieschema Overdracht Pos. 1-11 Stempel van Bürstner-dealer Datum Handtek. 1e Jaar Pos. 1-11 Stempel van Bürstner-dealer Pos. 1-14 Stempel van Bürstner-dealer Datum Handtek. Datum Handtek. 3e Jaar Pos. 1-11 4e Jaar Pos. 1-14 Stempel van Bürstner-dealer Stempel van Bürstner-dealer Datum Handtek. Datum Handtek. 5e Jaar Pos. 1-11 6e Jaar Pos. 1-14 Stempel van Bürstner-dealer Stempel van Bürstner-dealer Datum Handtek. Datum Handtek. 7e Jaar Pos. 1-11 8e Jaar Pos.
Trefwoordenlijst 12-V-boordnet . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 126 12-V-controlelicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . 138, 143 12-V-voorziening Inschakelen . . . . . . . . . . . . 136, 142, 144, 150 Storingsopsporing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 278 230-V-aansluiting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 62, 159 Serviceluik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75 Storingsopsporing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 278 230-V-boordnet . . . . . . . . . . . . .
Trefwoordenlijst Belading zie ook bijlading . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24 Bepalingen m.b.t. tol in Europese landen . . . . 310 Bestuurdersdeur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68 Bestuurdersdeur, binnen Openen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69 Vergrendelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69 Bestuurdersdeur, buiten Openen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68 Vergrendelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Trefwoordenlijst Verkeersveiligheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36 Voor de reis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 311 Voor het rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36 Circulatieluchtventilator . . . . . . . . . . . . . . . . . . 178 Circulatiepomp, toerental instellen . . . . . . . . . 184 Condenswater . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85, 86 Aan de schroefverbindingen aan de bodem van het voertuig . . . . . . . . . . . . . . . .
Trefwoordenlijst Extra warmtewisselaar Inschakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 187 Uitschakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 187 Extra watertank . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 212 F Fecaliëntank Leegmaken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 234 Verwijderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 233 Fietsenrek Belading . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27 Fietsen, bevestigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Trefwoordenlijst Veiligheidsnet . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 105 Vouwverduistering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106 Hefbed, elektrisch bedienbaar . . . . . . . . . . . . . 106 Gebruiksklare toestand realiseren . . . . . . 107 Noodbedrijf . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108 Openen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107 Overbelastingsbeveiliging . . . . . . . . . . . . . 108 Sluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Trefwoordenlijst Onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 240 Storingsopsporing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 283 Uitschakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 190 Verzorging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 240 Klimaatregeling (Telair) Filter, reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 241 Gebruikswijzen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 191 Inschakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 191 Storingsopsporing . . . .
Trefwoordenlijst Klimaatregeling (Telair) . . . . . . . . . . . . . . . 241 Standverwarming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 253 Warmwaterverwarming . . . . . . . . . . . . . . . 249 Woonruimteaccu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 248 Onderkant, verzorgen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 237 Ontlaadstroom . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 142 Opbergruimte achter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26 Oplegdruk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Trefwoordenlijst Reischecklists . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 311 Reiswiegen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 104, 106 Reminstallatie, storingsopsporing . . . . . . . . . . 277 Remmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43 Controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43, 277 Reserveonderdelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 264 Reservewiel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 273 Reservewielhouder . . . . . . .
Trefwoordenlijst Reminstallatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 277 Startaccu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 278 Toilet . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 287 Verlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 277 Verwarming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 281 Warmwaterverwarming . . . . . . . . . . . . . . . 282 Watervoorziening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 287 Woonruimteaccu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Trefwoordenlijst Veiligheids-/aftapventiel boiler . . . . . . . . . . . . . 193 Inbouwplaats . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 193, 295 Veiligheidsgordels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44 Juist dragen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44 Reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 238 Veiligheidsinstructies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11 Brandveiligheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11 Elektrische installatie . . . . . . . .
Trefwoordenlijst Wassen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 236 Waterinstallatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 238 Vloerverwarming, elektrisch Inschakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 188 Overbelastingsbeveiliging . . . . . . . . . . . . . 188 Uitschakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 188 Voertuig, wassen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 236 Voertuigverlichting zie buitenverlichting . . . . . 253 Voor het rijden . . . . . . . . .
Trefwoordenlijst Vulstand, tonen . . . . . . . . . 138, 140, 147, 152 Water, aftappen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 214 Water, vullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 214 Watervoorziening Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 211 Storingsopsporing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 287 Wegenwacht in Europa . . . . . . . . . . . . . . . . . . 303 Wiel vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 269 Aandraaimoment . . . . . . . . . . . . . . . .