User Manual

Table Of Contents
148
U kunt een AF-methode selecteren die bij de opnamesituatie en bij uw
onderwerp past. De volgende AF-methoden zijn beschikbaar:
[FlexiZone - Single], [u Live-modus] (met gezichtsherkenning,
pag. 149) en [Quick-modus] (pag. 154).
Wanneer u nauwkeurig wilt scherpstellen, stelt u de
scherpstelmodusknop op de lens in op <MF>, vergroot u het beeld en
stelt u handmatig scherp (pag. 156).
Selecteer de AF-methode.
Selecteer op het tabblad [z4] de
optie [AF-methode]. (In de basismodi
vindt u dit op tabblad [z2].)
Selecteer de gewenste
AF-methode en druk op <0>.
Wanneer het Live View-beeld wordt
weergegeven, kunt u ook op
de knop <Q> drukken om de
AF-methode met Snel instellen te
selecteren (pag. 144).
De beeldsensor wordt gebruikt om scherp te stellen. Hoewel automatisch
scherpstellen tijdens weergave van het Live View-beeld mogelijk is,
duurt
dat in deze modus langer dan in de Quick-AF-bedieningsmodus
.
Scherpstellen is in deze modus ook lastiger dan in de Quick-modus.
1
Geef het Live View-beeld weer.
Druk op de knop <A>.
Het Live View-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
Het AF-punt < > wordt weergegeven.
2
Verplaats het AF-punt.
Druk op de pijltjestoetsen <S> om
het AF-punt te verplaatsen naar de
positie waarop u wilt scherpstellen.
(Het kan niet naar de randen van het
scherm worden verplaatst.)
Druk op <0> om het AF-punt weer naar het midden te verplaatsen.
(Als C.Fn-9 is ingesteld, houdt u de knop <O/L> ingedrukt en
drukt u op <0>.)
Scherpstellen met AF (AF-methode)
De AF-methode selecteren
FlexiZone - Single: d
AF-punt