User Manual

Table Of Contents
97
U kunt de AF-bediening (automatische scherpstelling) selecteren die bij
de opnameomstandigheden en het onderwerp past. In de basismodi
wordt de optimale AF-bediening automatisch ingesteld voor de
respectieve opnamemodus.
1
Stel de scherpstelmodusknop op
de lens in op <AF>.
2
Druk op de knop <Zf>.
[AF-werking] wordt weergegeven.
3
Selecteer de AF-bediening.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en
<
Z
> of draai aan het instelwiel <
6
>
om de gewenste AF-bediening in te
stellen en druk vervolgens op <
0
>.
4
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp en
druk de ontspanknop half in. De camera
stelt vervolgens automatisch scherp in
de geselecteerde AF-bediening.
Geschikt voor niet-bewegende onderwerpen. Wanneer u de
ontspanknop half indrukt, stelt de camera slechts één keer scherp.
Als de scherpstelling is bereikt, licht de stip in het AF-punt waarop is
scherpgesteld gedurende korte tijd rood op en wordt de
scherpstelindicator <o> in de zoeker weergegeven.
Bij meervlaksmeting (pag. 115) wordt de belichting ingesteld op het
moment dat er op het onderwerp is scherpgesteld.
Wanneer u de ontspanknop half ingedrukt houdt, wordt de
scherpstelling vergrendeld. U kunt dan desgewenst een nieuwe
beeldcompositie maken.
f: De AF-bediening wijzigenN
1-beeld AF voor niet-bewegende onderwerpen