User Manual

Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden
scherpgesteld
Onderwerpen met weinig contrast, zoals een blauwe lucht en effen, platte oppervlakken
of wanneer highlights of schaduwpartijen geen detail meer hebben.
Onderwerpen bij weinig licht.
Strepen en andere patronen met alleen een horizontaal contrast.
Onderwerpen met zich herhalende patronen (bijvoorbeeld: ramen van wolkenkrabbers,
computertoetsenborden enz.).
Dunne lijnen en contouren van het onderwerp.
Onder lichtbronnen met constant veranderende helderheid, kleuren of patronen.
Avondopnamen of opnamen bij fel licht.
Het beeld flikkert bij tl-licht of bij ledlampverlichting.
Hele kleine onderwerpen.
Onderwerpen aan de rand van het scherm.
Reflecterende onderwerpen of onderwerpen met heel veel tegenlicht (bijvoorbeeld: Auto
met een zeer reflecterend oppervlak, enzovoort.)
Onderwerpen die zowel dichtbij als veraf door een AF-punt worden gedekt (bijvoorbeeld:
een dier in een kooi, enz.).
Onderwerpen die binnen het AF-punt blijven bewegen en niet stil kunnen houden
vanwege cameratrillingen of een onscherp onderwerp.
Automatisch scherpstellen wanneer het onderwerp zeer onscherp is.
Wanneer met een soft-focuslens een soft-focuseffect wordt toegepast.
Wanneer een filter voor een speciaal effect wordt gebruikt.
Ruis (lichte puntjes, strepen enzovoort) is zichtbaar op het scherm tijdens AF.
AF-bereik
Het beschikbare scherpstelbereik varieert afhankelijk van de gebruikte lens en de
beeldverhouding en of u functies gebruikt zoals digitale beeldstabilisatie voor films.
160