Operation Manual

180
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn III -6 Spiegel opklappen
0: Deactiveren
1: Activeren
Hierdoor wordt cameratrilling door de reflexspiegelactie voorkomen. Deze beweging kan
hinderlijk zijn bij het maken van opnamen met superteleobjectieven en het maken van
close-ups (macro). Zie pagina 106 voor informatie over het opklappen van de spiegel.
C.Fn III -7 AF-fijnafstelling
Gewoonlijk is deze aanpassing niet nodig. Gebruik deze functie alleen
als dat nodig is. Deze aanpassing kan tot gevolg hebben dat er niet meer
correct kan worden scherpgesteld. Tijdens Live View-opnamen in de
modi Live en Live
u
kan het AF-punt niet worden afgesteld.
U kunt het scherpstelpunt van de AF heel nauwkeurig
aanpassen. Het kan in ±20 stappen worden aangepast
(-: Vooruit / +: Achteruit). De aanpassing die met één stap
wordt bereikt, is afhankelijk van het maximale diafragma
van de lens.
Maak de aanpassing, maak de opname met
(
73
) en controleer de scherpstelling. Herhaal die procedure
om het scherpstelpunt van de AF verder aan te passen.
Druk bij de instellingen 1 of 2 op de knop <B> om het scherm met
vastgelegde instellingen weer te geven.
Druk op de knop <L> om alle vastgelegde aanpassingen te annuleren.
0: Deactiveren
1: Afstellen alle zelfde waarde
De aanpassing geldt voor alle lenzen.
2: Afstellen per objectief
Voor elke lens kan een afzonderlijke
aanpassing worden opgegeven. Er kunnen
aanpassingen voor maximaal 20 lenzen
worden vastgelegd op de camera. Wanneer
een lens op de camera wordt bevestigd
waarvan de scherpstellingsaanpassing is
vastgelegd op de camera, wordt het
scherpstelpunt automatisch hieraan aangepast.
Als er al aanpassingen voor 20 lenzen zijn vastgelegd op de camera en u
nog een aanpassing voor een nieuwe lens wilt vastleggen, selecteert u een
lens waarvan de aanpassing kan worden overschreven of verwijderd.