Operation Manual

58
Periodiek onderhoud
Enveloppenaanvoer-D1
(optioneel)
Dit gedeelte beschrijft hoe u de Enveloppenaanvoer-D1 kunt gebruiken.
BELANGRIJK
De Enveloppenaanvoer-D1 kan alleen worden aangebracht in Papierlade 2
Hoe u de Enveloppenaanvoer gebruikt
De volgende typen enveloppen kunnen in de Enveloppenaanvoer worden geplaatst: COM10 No.10, Monarch, DL en ISO-C5.
De machine en de geleider zijn standaard ingesteld op COM10 No. 10.
BELANGRIJK
Wanneer u de enveloppenaanvoer op de papierlade aansluit, dient u de voorste geleider van de papierlade nooit met
kracht in de verkeerde richting te bewegen. U voorkomt hiermee dat de enveloppenaanvoer wellicht los komt van de
papierlade.
Druk nooit af op beide zijden van een envelop. U voorkomt hiermee de kans op papierstoringen, verontreinigde
afdrukken en verontreiniging van de binnenzijde van de machine.
Plaats nooit de volgende typen enveloppen in de enveloppencassette. U voorkomt hiermee de kans op papierstoringen,
verontreinigde afdrukken en verontreiniging van de binnenzijde van de machine.
Gekrulde, gekreukelde of gevouwen enveloppen
Erg dikke of dunne enveloppen
Vochtige of natte enveloppen
Gescheurde enveloppen
Enveloppen met een afwijkend formaat
Enveloppen met sluitklemmen of vensters
Enveloppen die al zijn dichtgeplakt
Enveloppen met gaten of perforaties
Enveloppen met speciaal gecoate oppervlakken
Enveloppen met een oppervlak van behandeld gekleurd papier
Enveloppen die zelfklevend zijn en inkt, lijm of andere stoen gebruiken die kunnen smelten, verbranden, verdampen of die geuren laten vrijkomen bij
de temperatuur van de xeereenheid (ca. 200 °C). (Afhankelijk van de materialen die worden gebruikt voor de sluitstrip, kan de lijm smelten en de envelop
dichtplakken.)
Wanneer de enveloppencassette is aangesloten en er Envelop als type papier is geselecteerd, dan wordt de envelop
uitgevoerd via het blad dat zich onder de scanner bevindt.
Als u afdrukt op enveloppen, maak het opvangblad dan leeg zodra zich op het blad 10 enveloppen bevinden.
Enveloppen dienen te worden bewaard op een plaats uit de buurt van hoge temperaturen en hoge luchtvochtigheid.
Als er een temperatuurverschil is tussen de ruimte waar de enveloppen werden opgeslagen en de plaats waar de
enveloppen worden bedrukt, laat de enveloppen dan wennen aan de temperatuur van de ruimte waar ze worden
bedrukt voordat u ze gaat gebruiken.
Stel de formaatknop, formaatschakelaar en de Registreer enveloplade bij Voorkeuren (Instellingen/Registratie) af op het
formaat van de enveloppen die worden geplaatst. U voorkomt hiermee de kans op papierstoringen, verontreinigde
afdrukken en verontreiniging van de binnenzijde van de machine.
Als u de breedtegeleiders wilt aanpassen om ISO-C5 enveloppen te kunnen plaatsen, neem dan contact op met uw
Canon dealer.
OPMERKING
Voor meer informatie over enveloppen die kunnen worden geplaatst in de enveloppenaanvoer, raadpleegt u
e-Handleiding > Basishandelingen.
De formaten van de enveloppen zijn als volgt:
COM10 No.10: 104,7 mm x 241,3 mm
Monarch: 98,4 mm x 190,5 mm
DL: 110 mm x 220 mm
ISO-C5: 162 mm x 229 mm