Operation Manual

131
De camera kan delen van een beeld, zoals gezichten of achtergronden,
die te licht of te donker zijn, detecteren en deze tijdens het maken van
opnamen automatisch aanpassen aan de optimale helderheid. Ook als
het gehele beeld niet genoeg contrast heeft, wordt het beeld automatisch
door de camera gecorrigeerd, zodat het scherper wordt. U kunt vier
correctieniveaus selecteren: [Auto], [Laag], [Middel] of [Hoog]. Gecorrigeerde
beelden worden opgeslagen als een nieuw bestand.
Selecteer [i-Contrast].
Druk op de knop n en selecteer
[i-Contrast] op het tabblad 1. Druk op
de knop m.
Selecteer een beeld.
Druk op de knoppen
qr
of draai aan de
instelknop
om het beeld te selecteren.
Druk vervolgens op de knop
m
.
Selecteer een optie.
Druk op de knoppen op om een optie
te selecteren en druk op de knop m.
Sla het beeld op als een nieuw
beeld en geef het weer.
Volg stap 4 en 5 op p. 128.
De helderheid corrigeren (i-Contrast)
In sommige omstandigheden kan het beeld grof lijken of is de correctie
niet geschikt.
Als hetzelfde beeld meerdere keren wordt aangepast, kan de kwaliteit
afnemen.
Selecteer [Laag], [Middel] of [Hoog] en pas het beeld aan.
Wat als het beeld met de optie [Auto] niet goed genoeg
is gecorrigeerd?