Operation Manual
3 Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling
142
4
Maak de aanpassing.
Selecteer voor een zoomlens de 
groothoekstand (W) of de telestand (T). 
Wanneer u op <
0
> drukt, wordt het 
paarse kader uitgeschakeld en is het 
mogelijk om de aanpassing te doen.
 Stel de mate van aanpassing in en 
druk vervolgens op <0>. Het 
instelbare bereik is ±20 stappen.
Door een instelling in de richting van '-: ' 
te kiezen, brengt u het scherpstelpunt 
meer naar voren ten opzichte van het 
standaard scherpstelpunt.
Door een instelling in de richting van '+: ' 
te kiezen, brengt u het scherpstelpunt meer 
naar achteren ten opzichte van het 
standaard scherpstelpunt.
Herhaal voor een zoomlens deze procedure 
en voer de aanpassing in voor de 
groothoekstand (W) en de telestand (T).
 Nadat u klaar bent met het 
doorvoeren van de aanpassing, drukt 
u op de knop <M> om terug te 
keren naar het scherm uit stap 1.
 Selecteer [Per lens afstellen] en 
druk vervolgens op <0>.
5
Controleer het resultaat van de aanpassing.
 Maak een opname en geef deze weer 
(pag. 344) om het resultaat van de 
aanpassing te controleren.
Wanneer de resulterende opname wordt scherpgesteld vóór het gewenste punt, 
maakt u de aanpassing naar de '+: '-richting. Wanneer wordt scherpgesteld 
achter het gewenste punt, maakt u de aanpassing naar de '-: '-richting.
 Voer de aanpassing indien nodig nogmaals uit.
Lens met een vaste brandpuntsafstand
Zoomlens










