Operation Manual

3 Lensafwijkingscorrectie
196
1
Selecteer [Diffractiecorrectie].
2
Selecteer [Inschakelen].
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
3
Maak de opname.
De opname wordt vastgelegd met
correctie voor diffractie.
Diffractiecorrectie
Wanneer vervormingscorrectie is ingeschakeld, gebruikt de camera een
kleiner beeldbereik dan door de zoeker te zien is. (De randen van de
opname zijn iets bijgesneden en het lijkt of de resolutie iets lager is.)
Als u [Vervormingscorrectie] instelt op [Inschakelen], neemt de
maximale opnamereeks (pag. 161) tijdens continue opname af.
Tijdens het opnemen van movies wordt [Vervormingscorrectie] niet
weergegeven (correctie is niet mogelijk).
Als vervormingscorrectie is ingesteld voor Live View-opnamen, zien de
hoeken van de opname er mogelijk iets anders uit.
Wanneer u de opname vergroot tijdens het maken van Live View-
opnamen, wordt geen vervormingscorrectie toegepast op de
weergegeven opname. Daarom kan bij vergroting van de randen van de
opname een deel van het beeldbereik worden weergegeven dat niet in
de werkelijke opname wordt opgenomen.
Aan opnamen met vervormingscorrectie zijn geen stofwisdata (pag. 403)
toegevoegd. Ook worden de AF-punt(en) niet weergegeven (pag. 351)
voor weergave van opnamen.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan de ruis toenemen door
de effecten van correctie.
Hoe hoger de ISO-snelheid, hoe lager de mate van correctie.
Voor movie-opnames wordt [Diffractiecorrectie] niet weergegeven
(diffractiecorrectie is niet mogelijk).
Met diffractiecorrectie worden de lagere resolutie door het low-passfilter,
enz. en de diffractie gecorrigeerd. Daarom is dit nuttig, zelfs bij een
diafragma dat dicht bij het open diafragma ligt.