Operation Manual
429
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingen
Fijnafstelling automatische belichting C.Fn3
U kunt het standaardbelichtingsniveau nauwkeurig afstellen. Dit kan 
helpen als het 'standaardbelichtingsniveau' altijd lijkt te zorgen voor 
onder- of overbelichting.
OFF: Uitschakelen
ON: Inschakelen
Selecteer [Inschakelen] en druk vervolgens op de knop <Q>. 
Het scherm voor aanpassing verschijnt. U kunt met tussenstappen 
van 1/8 stop een aanpassing maken van maximaal ± 1 stop. 
Indien de opnamen naar onderbelichting neigen, stelt u deze in op 
de pluszijde. Indien ze naar overbelichting neigen, stelt u deze in 
op de minzijde.
Gewoonlijk is deze aanpassing niet nodig. Voer deze aanpassing 
alleen uit als het nodig is. Deze aanpassing kan tot gevolg hebben dat 
er geen nauwkeurige belichting kan worden verkregen.
Zelfs als u Fijnafstelling automatische belichting gebruikt om het 
standaardbelichtingsniveau aan te passen, blijft het effectieve 
belichtingscompensatiebereik dat u kunt instellen voor movie-opnamen 
ongewijzigd, terwijl het standaardbelichtingsniveau wel wordt gewijzigd. Als bij 
het maken van movie-opnamen het effectieve belichtingscompensatiebereik 
wordt overschreden, wordt de belichtingscompensatiewaarde die overeenkomt 
met de waarde voor Fijnafstelling automatische belichting niet gereflecteerd in 
de resulterende opname. (Bijvoorbeeld: als Fijnafstelling automatische 
belichting is ingesteld op +1 stop en belichtingscompensatie is ingesteld op 
+3 stops, wordt een belichtingscompensatiewaarde van +1 stop niet toegepast.) 
Voor opnamen met de zoeker of Live View-opnamen kunt u de 
belichtingscompensatie instellen tot ±5 stops van de aangepaste 
standaardbelichting.










