CANON INC. 30-2 Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku, Tokyo 146-8501, Japan Europa, Afrika & Midden-Oosten CANON EUROPA N.V. PO Box 2262, 1180 EG Amstelveen, Nederland Raadpleeg uw garantiekaart of ga naar www.canon-europe.com/Support voor informatie over het dichtstbijzijnde Canon-kantoor Dit product en de hieraan gekoppelde garantie worden in landen in Europa geleverd door Canon Europa N.V. CEL-SS4YA284 © CANON INC.
Inleiding De EOS-1D X is de hoogwaardige, krachtige digitale spiegelreflexcamera met een full-frame CMOS-sensor (circa 36 x 24 mm) met circa 18,1 effectieve megapixels, Dual DIGIC 5+ processoren, een standaard ISO-snelheidsbereik van ISO 100 - 51200, circa 100% zoekerdekking, 61 snelle, uiterst nauwkeurige AF-punten, snelle continu-opnamen met circa 12 beelden per seconde, een RGB-lichtmeetsensor, een 8,1-cm (3,2-inch) LCD-scherm, Live view-fotostand en Full HD-filmopnamen (Full High-Definition).
Controlelijst onderdelen Controleer voordat u begint of alle onderstaande onderdelen van de camera aanwezig zijn. Neem contact op met uw dealer als er iets ontbreekt.
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt Pictogrammen in deze handleiding <6> <5> <9> <0> 0, 9, 7, 8 : Het hoofdinstelwiel. : Het snelinstelwiel. : De multifunctionele knop. : De instelknop. : Hiermee wordt aangeduid dat de desbetreffende functie 4, 6, 10 of 16 seconden actief blijft. nadat u de knop loslaat.
Hoofdstukken Inleiding 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 2 Aan de slag 29 De AF- en transportmodi instellen 65 Opname-instellingen 119 Belichting 169 Opnamen maken met de flitser 195 Opnamen maken met het LCD-scherm (Live view-opnamen) 205 Filmopnamen 225 Opnamen weergeven 251 Opnamen naverwerken 291 Sensorreiniging 299 Opnamen afdrukken en overbrengen naar een computer 305 De camera aanpassen aan uw voorkeuren 323 Referentie 365 Verkorte softwarehandleiding 417 5
Inhoud Inleiding 2 Controlelijst onderdelen ................................................................... 3 Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt ........... 4 Hoofdstukken .................................................................................. 5 Functie-index ................................................................................. 12 Tips en waarschuwingen voor het gebruik .................................... 14 Verkorte handleiding ......................
Inhoud 2 De AF- en transportmodi instellen 65 2: De AF-modus selecteren ....................................................... 66 S Het AF-gebied selecteren ........................................................ 69 AF-gebiedselectiemodi .................................................................. 73 De AF-sensor ................................................................................. 76 Objectieven en bruikbare AF-punten .............................................
Inhoud Een map maken en selecteren .................................................... 160 De bestandsnaam wijzigen ......................................................... 162 Methoden voor bestandsnummering ........................................... 164 Copyrightinformatie instellen ....................................................... 166 De kleurruimte instellen ............................................................... 168 4 Belichting 169 d: AE-programma ................................
Inhoud Automatisch scherpstellen ...........................................................215 Handmatig scherpstellen ............................................................. 222 7 Filmopnamen 225 k Filmopnamen voorbereiden ................................................... 226 k Filmopnamen .........................................................................227 Opnamen maken met automatische belichting ......................... 227 Shutter priority AE .....................................
Inhoud Opnamen op de tv bekijken ......................................................... 275 J Opnamen beveiligen .............................................................. 279 K Spraakmemo's opnemen en afspelen ..................................... 281 a Opnamen kopiëren ................................................................ 283 L Opnamen wissen .................................................................... 286 De instellingen voor het weergeven van opnamen wijzigen ..........
Inhoud Persoonlijke voorkeuze-instellingen .............................................326 C.Fn1: Exposure (Belichting) ....................................................326 C.Fn2: Exposure (Belichting) ....................................................330 C.Fn3: Drive (Transport) ...........................................................333 C.Fn4: Display/Operation (Weergave/bediening) ...................... 334 C.Fn5: Operation (Bediening) ................................................... 336 C.
Functie-index Voeding De batterij opladen Î pag. 30 Batterijniveau Î pag. 39 Batterijgegevenscontrole Î pag. 372 Stopcontact Î pag. 373 Automatisch uitschakelen Î pag. 57 Kaart Formatteren Î pag. 55 Kaart selecteren Î pag. 120 Sluiter ontspannen zonder kaart Î pag. 36 Objectief Basisinstellingen Î pag. 42 Î pag. 40 Î pag. 376 Î pag. 166 Î pag. 58 Zoeker Dioptrische aanpassing Oculairafsluiter Rasterweergave Digitale horizon Matglas Î pag. 45 Î pag. 185 Î pag. 61 Î pag. 61 Î pag.
Functie-index Opnamen maken Opnamemodus Meerdere opnamen Spiegel opklappen Scherptedieptecontrole Afstandsbediening Snel instellen Î pag. 24 Î pag. 186 Î pag. 193 Î pag. 176 Î pag. 185 Î pag. 51 Aanpassing van de belichting Belichtingscompensatie AEB AE-vergrendeling Veiligheidsshift Î pag. 181 Î pag. 182 Î pag. 183 Î pag. 329 Flitser Externe flitser Î pag. 195 Instellingen voor externe flitser Î pag. 199 Persoonlijke voorkeuzen externe Speedlite Î pag. 204 Live view-opnamen Î pag. 258 Î pag.
Tips en waarschuwingen voor het gebruik Omgaan met de camera Deze camera is een precisie-instrument. Laat de camera niet vallen en stel deze niet bloot aan fysieke schokken. De camera is niet waterdicht en kan niet onder water worden gebruikt. Neem direct contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center als u de camera per ongeluk in het water laat vallen. Droog de camera af met een droge doek als er waterspatten op de camera zijn gekomen.
Tips en waarschuwingen voor het gebruik LCD-paneel en LCD-scherm Hoewel het LCD-scherm is gefabriceerd met hogeprecisietechnologie en meer dan 99,99% effectieve pixels heeft, kunnen er onder de 0,01% resterende pixels enkele dode pixels voorkomen. Dode pixels hebben altijd dezelfde kleur, bijvoorbeeld zwart of rood. Dit is geen defect. De dode pixels zijn ook niet van invloed op de vastgelegde opnamen.
Verkorte handleiding 1 Plaats de batterij (pag. 34). 2 Plaat een kaart (pag. 35). 3 Bevestig het objectief (pag. 43). 4 Zet de focusinstellingsknop op het objectief op (pag. 43). 5 Zet de aan-uitschakelaar op <1> (pag. 38). 16 Ga voor meer informatie over het opladen van de batterij naar pagina 30. Er kunnen twee kaarten worden geplaatst. Zorg ervoor dat de rode punten zich op één lijn bevinden.
Verkorte handleiding 6 Stel de opnamemodus in op (pag. 170). 7 Stel scherp op het onderwerp (pag. 46). 8 Maak de opname (pag. 46). 9 Bekijk de opname (pag. 57). Druk op de knop . Kijk op het LCD-paneel aan de bovenzijde en draai het instelwiel <6/5> om te selecteren. Kijk door de zoeker en richt het midden van de zoeker op het onderwerp. Druk de ontspanknop half in; de camera stelt vervolgens scherp op het onderwerp. Druk de ontspanknop helemaal in om een opname te maken.
Namen van onderdelen Objectiefbevestigingsmarkering (pag. 43) Knop voor scherptedieptecontrole (pag. 176) Spiegel (pag. 193, 303) Microfoon voor films (pag. 242) Multifunctieknop 2 (pag. 345) Lampje van de zelfontspanner (pag. 117) Ontspanknop (pag. 46) Objectiefvergrendelingsstift Objectiefontgrendelingsknop (pag. 44) Objectiefbevestiging Greep Aan-uitschakelaar bij verticale opnamen (pag. 49) AF-gebiedselectiemodus/ multifunctieknop/multi-spotmetingknop bij verticale opnamen (pag.
Namen van onderdelen Knop voor witbalansselectie (pag. 143) Knop LCD-paneelverlichting (pag. 50) Flitserschoen Contactpunten voor flitssynchronisatie Oogschelp (pag. 45) Knop voor belichtingscompensatie/diafragma (pag. 181/177) AF-gebiedselectiemodus/multifunctieknop/ multi-spotmetingknop bij verticale opnamen (pag. 70/196/180) Knop voor ISO-snelheid (pag. 130) <6> Hoofdinstelwiel (pag. 47) Ring voor draagriem (pag. 29) <9> Multifunctionele knop (pag. 49) <0> Instelknop (pag.
Namen van onderdelen Scherpstelvlakmarkering Knop voor lichtmeetmethode/ flitsbelichtingscompensatie (pag. 179/196) Knop voor selectie opnamemodus (pag. 170, 207, 227, 228) LCD-paneel aan de bovenzijde (pag. 24, 25) Knop voor Live view-/ filmopnamen (pag. 206/226) AF-startknop (pag. 46, 67, 68, 208, 234) Knop voor AE-vergrendeling (pag. 183) Knop voor selectie AF-modus/transportmodus (pag. 66/115) Knop voor AF-puntselectie (pag. 70, 71) Knop voor AEBinstelling (pag.
Namen van onderdelen Menuknop (pag. 53) Ring voor draagriem (pag. 29) Info-knop (pag. 209, 233, 252, 254, 370) Kaartsleuf 1 (pag. 35) Kaartsleuf 2 (pag. 35) Klepje kaartsleuf (pag. 35) Aansluitingenklepje Netwerklampje (9 WiredLAN cd-rom) Weergaveknop (pag. 252) Selectieknop kaart/beeldformaat (pag. 122/123) Knop voor index/ vergroten/verkleinen (pag. 257/259) Systeemuitbreidingsaansluiting IN-aansluiting externe microfoon (pag.
Namen van onderdelen Zoekerinformatie Spotmetingscirkel (pag. 179) Gebied AF-kader (pag. 70) Matglas (pag. 334) Eén punt AF Spot-AF (één punt) (pag. 73) Raster (pag. 61) Indicator belichtingsniveau Max. opnamereeks (pag. 128) Resterend aantal opnamen (pag. 188) Indicator AF-status (pag. 68) Batterijniveau (pag. 39) JPEGpictogram (pag. 127) <1> RAWpictogram (pag.
Namen van onderdelen ISOsnelheid (pag. 130) Meetmethode (pag. 179) Opnamemodus AE-vergrendeling (pag. 183) AEB wordt uitgevoerd (pag. 182) Multi-spotmeting (pag. 180) Flitser gereed (pag. 196) Waarschuwing voor onjuiste FE-vergrendeling FE-vergrendeling (pag. 196) FEB wordt uitgevoerd (pag. 203) Hi-speed synchronisatie (pag. 202) AF-puntselectie ( [ -- -- ] AF, SEL [ ], SEL AF) AF-puntregistratie ( [ -- -- ] HP, SEL [ ], SEL HP) Kaartwaarschuwing (Card 1/2/1.
Namen van onderdelen LCD-paneel aan de bovenzijde Sluitertijd Bulb (buLb) Bulb-belichtingstijd (min.:sec.) FE-vergrendeling (FEL) Bezig (buSY) Waarschuwing multifunctievergrendeling (L) Waarschuwing geen kaart (Card) Foutcode (Err) Reiniging beeldsensor (CLn) ISO-snelheid (pag. 130) Opnamemodus d : AE-programma (pag. 170) f : AE met diafragmaprioriteit (pag. 175) a : Handmatige belichting (pag. 177) s : AE met sluiterprioriteit (pag. 173) w : Aangepaste opnamemodus (pag.
Namen van onderdelen Witbalanscorrectie (pag. 150) <0> Monochroomopnamen (pag. 136) Witbalans (pag. 143) Q Auto W Daglicht E Schaduw R Bewolkt Y Kunstlicht U Wit TL licht I Flitser O Custom P Kleurtemp. Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) (pag. 152) Meetmethode (pag. 179) q Meervlaksmeting w Deelmeting r Spotmeting e Centrum gewogen gemiddelde Transportmodus (pag. 115) u Enkelbeeld o Hoge snelheid continu-opname p Lage snelheid continu-opname k Zelfontspanner: 10 sec.
Namen van onderdelen LCD-paneel aan de achterzijde Kaart 2-indicator (pag. 36) Selectiepictogram kaart 2 (pag. 36) Kaart 1-indicator (pag. 36) Selectiepictogram kaart 1 (pag. 36) Aansluiting voor GPS-apparaat*1 Filmopnameformaat (pag. 239) L : Full HD-opnamekwaliteit (High-Definition) K : HD-opnamekwaliteit (High-Definition) J : SD-opnamekwaliteit (Standard Definition) Bluetooth-verbinding*2 Wired-LANverbinding*3 Pictogram gegevensoverdracht*4 Beeldformaat (pag.
Namen van onderdelen Batterij LP-E4N Ontgrendelknop Contactpunten Batterijontgrendelknop Beschermdeksel 27
Namen van onderdelen Batterijoplader LC-E4N Oplader voor batterij LP-E4N (pag. 30). Indicator voor batterijniveau/kalibratiestatus (ontladen) lampje resterende gebruiksduur Oplaadlampje Knop voor kalibratie/controleren resterende gebruiksduur Batterijcompartiment Aansluiting voor auto-oplaadkabel Netsnoeraansluiting Beschermklepjes (2) Netsnoer De oplader kan ook batterij LP-E4 opladen.
1 Aan de slag In dit hoofdstuk worden de voorbereidende stappen en de basisbediening van de camera uitgelegd. De riem bevestigen Haal het uiteinde van de riem van onderaf door de draagriemring. Haal het uiteinde daarna door de gesp van de riem zoals afgebeeld in de illustratie. Trek de riem strak en zorg ervoor dat deze goed vastzit in de gesp.
De batterij opladen 1 Sluit de oplader aan op een stopcontact. Sluit de stekker aan op een stopcontact en het netsnoer op de oplader. Wanneer er geen batterij is geplaatst, zijn alle lampjes uit. de beschermdeksels. 2 Verwijder Verwijder het beschermdeksel van de oplader (meegeleverd) en dat van de batterij (meegeleverd), zoals in de illustratie is aangegeven. de batterij op.
De batterij opladen Tips voor het gebruik van de batterij en batterijoplader Bij aankoop is de batterij niet volledig opgeladen. Laad de batterij voor gebruik op. Het verdient aanbeveling om de batterij op te laden op de dag dat u deze gaat gebruiken of een dag ervoor. Zelfs wanneer de camera is opgeborgen, raakt een opgeladen batterij geleidelijk aan leeg. Verwijder de batterij na het opladen en haal de batterijoplader uit het stopcontact.
De batterij opladen De aansluiting voor een sigarettenaansteker in de auto gebruiken om de batterij op te laden Met oplaadkabel CB-570 voor in de auto (afzonderlijk verkrijgbaar) kunt u de oplader via de aansluiting aansluiten op de sigarettenaansteker van uw auto. Wanneer u de batterij op deze manier oplaadt, moet u ervoor zorgen dat de motor van de auto loopt. Verwijder de oplaadkabel uit de sigarettenaansteker wanneer de motor van de auto niet loopt.
De batterij opladen Geen van de statuslampjes van de oplader branden Indien het lampje gaat branden maar geen van de statuslampjes gaan branden, ligt de interne temperatuur van de batterij buiten het vereiste temperatuurbereik van 0 °C - 40 °C. Het opladen van de batterij begint wanneer de interne temperatuur tussen 0 °C en 40 °C ligt.
De batterij plaatsen en verwijderen Plaats een volledig opgeladen batterij LP-E4N/LP-E4 in de camera. De zoeker van de camera wordt verlicht zodra een batterij is geplaatst en wordt donker wanneer de batterij wordt verwijderd. De batterij plaatsen 1 Verwijder het kapje van het batterijcompartiment. de batterij. 2 Plaats Zorg ervoor dat de batterij stevig vastzit en draai de ontgrendelknop in de richting van de pijl.
De kaart plaatsen en verwijderen U kunt maximaal twee kaarten plaatsen. Opnamen kunnen worden opgeslagen als er ten minste één kaart in een van de sleuven van de camera is geplaatst. Indien u twee kaarten plaatst, kunt u selecteren op welke kaart u opnamen wilt opslaan of kunt u opnamen op beide kaarten tegelijk opslaan (pag. 120, 122). De kaart plaatsen 1 Kaart 1 Kaart 2 Open het klepje. Trek de ontgrendelknop van het deksel uit en open het klepje in de richting van de pijltjes. de kaart.
De kaart plaatsen en verwijderen Maximumaantal opnamen Pictogram kaartselectie Kaart 1-indicator Kaart 2-indicator de aan-uitschakelaar op 4 Zet <1> (pag. 38). X Het aantal resterende opnamen wordt weergegeven op het bovenste LCD-paneel en in de zoeker. X Het LCD-paneel aan de achterzijde geeft aan welke kaarten zijn geplaatst. De opnamen worden opgeslagen op de kaart met het pictogram < > naast de indicator van de betreffende kaart.
De kaart plaatsen en verwijderen De kaart verwijderen 1 Lees-/schrijfindicator Open het klepje. Zet de aan-uitschakelaar op <2>. Controleer of de lees-/ schrijfindicator uit is en open vervolgens het klepje. Sluit het klepje als [Opslaan...] wordt weergegeven. de kaart. 2 Verwijder Druk op de uitwerpknop om de CFkaart te verwijderen. Trek de kaart recht uit de camera en sluit het klepje.
De camera inschakelen Als na het aanzetten van de camera het scherm met datum-/tijd-/ zone-instelling wordt weergegeven, raadpleeg dan pagina 40 voor het instellen van de datum, tijd en zone. <1> : De camera is ingeschakeld. : De camera is ingeschakeld. De Multifunctievergrendeling wordt ingeschakeld (pag. 50). <2> : De camera is uitgeschakeld en werkt niet. Zet de aanuitschakelaar op deze positie wanneer u de camera niet gebruikt.
De camera inschakelen z Het batterijniveau controleren Wanneer de aan-uitschakelaar op <1> staat, heeft het batterijniveau een van de volgende zes niveaus.
3 De datum, tijd en tijdzone instellen Als u de camera voor de eerste keer inschakelt of als de datum- en tijdinstellingen zijn gereset, wordt het instelscherm Datum/tijd/zone weergegeven. Volg stappen 3 t/m 6 om de actuele datum, tijd en tijdzone in te stellen. Houd er rekening mee dat de datum en tijd die aan opnamen worden toegevoegd, worden gebaseerd op de ingestelde datum en tijd. Zorg ervoor dat u de juiste datum en tijd instelt. U kunt ook de tijdzone van uw huidige adres instellen.
3 De datum, tijd en tijdzone instellen de datum en de tijd in. 4 StelDraai aan het instelwiel <5> om het cijfer te selecteren. Druk op <0> zodat wordt weergegeven. Draai aan het instelwiel <5> om de gewenste instelling te selecteren en druk vervolgens op <0> (Terug naar ). in. 5 StelStelzomertijd dit naar wens in. Draai aan het instelwiel <5> om [Y] te selecteren. Druk op <0> zodat wordt weergegeven. Draai aan het instelwiel <5> om [Z] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
3 De interfacetaal selecteren 1 Geef het menuscherm weer. Druk op de knop om het menuscherm weer te geven. op het tabblad [52] 2 Selecteer [TaalK]. Druk op de knop en selecteer het tabblad [5]. Draai aan het instelwiel <6> om het tabblad [52] te selecteren. Draai aan het instelwiel <5> om [TaalK] te selecteren (het vierde item van boven) en druk op <0>. de gewenste taal in. 3 StelDraai aan het instelwiel <5 om de taal te selecteren en druk vervolgens op <0>. X De interfacetaal wordt gewijzigd.
Een objectief bevestigen en verwijderen De camera is compatibel met alle Canon EF-objectieven. De camera kan niet worden gebruikt in combinatie met EF-S- of EF-Mobjectieven. 1 Verwijder de doppen. Verwijder de achterste lensdop en de cameradop door ze los te draaien in de richting die door de pijlen wordt aangegeven. het objectief. 2 Bevestig Zorg ervoor dat de rode punt van het objectief en de camera zich op gelijke hoogte bevinden en draai het objectief (zie pijl) totdat deze op zijn plaats klikt.
Een objectief bevestigen en verwijderen Stof vermijden Vervang objectieven zo snel mogelijk en op een plaats die zoveel mogelijk stofvrij is. Breng de cameradop aan op de camera wanneer u deze zonder objectief bewaart. Verwijder stof van de cameradop voordat u deze bevestigt. Het objectief verwijderen Druk op de objectiefontgrendelingsknop en draai het objectief in de richting van de pijl. Draai het objectief totdat dit niet meer verder kan en koppel het objectief los.
Basisbediening De scherpte van de zoeker aanpassen 1 Verwijder de oogschelp. Pak beide zijden van de oogschelp beet en schuif de dop omhoog om deze te verwijderen. de aanpassing. 2 Maak Draai de knop naar links of rechts zodat de AF-punten in de zoeker scherp zijn. Plaats de oogschelp terug. Als het beeld in de zoeker na de dioptrische aanpassing van de camera nog niet scherp is, wordt u aangeraden om de dioptrische aanpassingslenzen uit de Eg-serie (afzonderlijk verkrijgbaar) te gebruiken.
Basisbediening Ontspanknop De ontspanknop heeft twee stappen. U kunt de ontspanknop half indrukken. Vervolgens kunt u de ontspanknop helemaal indrukken. Half indrukken Hiermee activeert u de automatische scherpstelling en het automatische belichtingssysteem dat de sluitertijd en het diafragma instelt. De belichtingsinstelling (sluitertijd en diafragma) wordt in de zoeker en op het LCDpaneel aan de bovenzijde weergegeven (9). Helemaal indrukken De sluiter ontspant en de opname wordt gemaakt.
Basisbediening 6 Hoofdinstelwiel (1) Druk op een knop en draai aan het instelwiel <6>. Wanneer u op een knop zoals , , of drukt, blijft de desbetreffende functie zes seconden lang (9) geselecteerd. Tijdens deze zes seconden kunt u de gewenste instelling maken met het instelwiel <6>. Wanneer de functietimer niet meer actief is of als u de ontspanknop half indrukt, is de camera klaar om een opname te maken.
Basisbediening 5 Snelinstelwiel (1) Druk op een knop en draai aan het instelwiel <5>. Wanneer u op een knop zoals , , of drukt, blijft de desbetreffende functie zes seconden lang (9) geselecteerd. Tijdens deze zes seconden kunt u de gewenste instelling maken met het instelwiel <5>. Wanneer de functietimer niet meer actief is of als u de ontspanknop half indrukt, is de camera klaar om een opname te maken.
Basisbediening Nadat u op de knop hebt gedrukt, tikt u op de binnenste ring van het instelwiel <5>, boven, onder, links of rechts. 9 Multifunctionele knop De <9> heeft acht pijltoetsen en een knop in het midden. Met deze knop kunt u het AF-punt selecteren, de witbalans corrigeren, het AF-punt of vergrotingskader verplaatsen tijdens Live view-opnamen, over de opname schuiven in de vergrote weergave tijdens afspelen, het Snelkeuzescherm bedienen, enzovoort.
Basisbediening R: Multifunctievergrendeling Met [85: Multifunctievergrendeling] ingesteld (pag. 337) en de aanuitschakelaar ingesteld op , kunt u voorkomen dat de huidige instellingen worden gewijzigd doordat het hoofdinstelwiel, het snelinstelwiel of de multifunctionele knop per ongeluk worden verzet. Indien de aan-uitschakelaar op staat en u een van de vergrendelde camera-bedieningen probeert te gebruiken, wordt in de zoeker en op het LCD-paneel op de bovenzijde weergegeven.
Q Snel instellen voor opnamefuncties U kunt de opnamefuncties die worden weergegeven op het LCD-scherm rechtstreeks selecteren en instellen. Dit wordt het scherm Snel instellen genoemd. 1 Druk op de knop . X Het scherm Snel instellen wordt weergegeven (7). de gewenste functie in. 2 StelGebruik <9> om een functie te selecteren. X De instelling van de geselecteerde functie wordt onderaan weergegeven. X Draai aan het instelwiel <5> of <6> om de instelling te wijzigen. de opname.
Q Snel instellen voor opnamefuncties Instelbare functies in het scherm Snel instellen AE-vergrendeling* (pag. 183) Witbalans (pag. 143) Diafragma (pag. 175) Lichte tonen prioriteit* (pag. 156) Belichtingscompensatie/AEBinstelling (pag. 178, 181 en 182) Sluitertijd (pag. 173) Opnamemodus* (pag. 24) Flitsbelichtingscompensatie (pag. 196) AF-modus (pag. 66) Beeldstijl (pag. 135) ISO-snelheid (pag. 130) Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) (pag. 152) Aangepaste bediening (pag.
3 Menugebruik Met de menu's kunt u verschillende functies instellen, zoals de pieptoon, datum/tijd, enzovoort. Terwijl u naar het LCD-scherm kijkt, gebruikt u de knoppen en op de achterkant van de camera en de instelwielen <6> en <5>.
3 Menugebruik Procedure voor menu-instellingen 1 Geef het menuscherm weer. Druk op de knop om het menuscherm weer te geven. een tabblad. 2 Selecteer Telkens als u op de knop drukt, wordt er van hoofdtabblad gewisseld. Draai aan het instelwiel <6> om een secundair tabblad te selecteren. Zo verwijst het tabblad [z4] naar het scherm dat wordt weergegeven wanneer het vierde punt van links op het tabblad z (opname) is geselecteerd. het gewenste item.
Voordat u begint 3 De kaart formatteren Als de kaart nieuw is of eerder is geformatteerd met een andere camera of computer, moet u de kaart met de camera formatteren. Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd, worden alle opnamen en gegevens op de kaart verwijderd. Zelfs beveiligde opnamen worden verwijderd; controleer dus of er geen opnamen op de kaart staan die u wilt bewaren. Zet de opnamen indien nodig over naar een computer of een ander opslagmedium voordat u de kaart formatteert.
Voordat u begint Formatteer de kaart in de volgende gevallen: De kaart is nieuw. De kaart is geformatteerd met een andere camera of een computer. De kaart is volledig gevuld met opnamen of gegevens. Er wordt een kaartfout weergegeven (pag. 401). Kaarten met een capaciteit van 128 GB of minder worden geformatteerd met een FAT-indeling. Kaarten met een capaciteit van meer dan 128 GB worden geformatteerd met een exFAT-indeling.
Voordat u begint 3 De uitschakeltijd/automatisch uitschakelen instellen Om de batterij te sparen, wordt de camera automatisch uitgeschakeld nadat deze gedurende een bepaalde tijd niet is gebruikt. Als u niet wilt dat de camera automatisch wordt uitgeschakeld, zet u deze functie op [Deactiveren]. Nadat de camera is uitgeschakeld, kunt u deze weer inschakelen door op de ontspanknop of andere knoppen te drukken. 1 Selecteer [Uitschakelen].
Voordat u begint 3 De standaardinstellingen van de camera herstellen De opname-instellingen en menu-instellingen van de camera kunnen worden teruggezet op de standaardinstellingen. 1 Selecteer [Wis alle camerainstellingen]. Selecteer op het tabblad [54] de optie [Wis alle camera-instellingen] en druk vervolgens op <0>. [OK]. 2 Selecteer Selecteer [OK] en druk vervolgens op <0>.
Voordat u begint Instellingen voor opnamekwaliteit Afbeeldingstype/ beeldformaat JPEG-kwaliteit Beeldstijl Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) AF-instellingen Case 1 - 6 Case1/ Parameterinstellingen voor alle cases gewist AI servo 1e beeldvoorkeur Gelijke voorkeur 3 (Groot) 8 Standaard Standaard Witbalans Inschakelen/ Correctiegegevens blijven behouden Inschakelen/ Correctiegegevens blijven behouden Q (Auto) AF-hulplicht Inschakelen Handmatige witbalansgegevens Vastgelegde in
Voordat u begint Camera-instellingen Instellingen voor Live view-opnamen Uitschakelen 1 min. LV z/k-inst. Foto's Pieptoon Inschakelen AF-modus Live-modus Ontspan sluiter zonder kaart Inschakelen Rasterweergave Uit Bel.simulatie Inschakelen Kijktijd 2 sec. Stille LV-opname Modus 1 Overbel. waarsch. Uitschakelen Meettimer 16 sec. AF punt weerg. Uitschakelen Histogramweergave Helderheid Weergaveraster Uit Instellingen voor filmopnamen LV z/k-inst.
Het raster en de digitale horizon weergeven U kunt in de zoeker en op het LCD-scherm een raster en een digitale horizon weergeven om de kanteling van de camera te helpen corrigeren. De digitale horizon weergeven in de zoeker 1 Selecteer [Raster in zoeker]. Selecteer op het tabblad [52] de optie [Raster in zoeker] en druk vervolgens op <0>. [Inschakelen]. 2 Selecteer Draai aan het instelwiel <5> om [Inschakelen] te selecteren en druk vervolgens op <0>. Het raster wordt in de zoeker weergegeven.
Het raster en de digitale horizon weergeven De digitale horizon op het LCD-scherm weergeven 1 Druk op de knop . Telkens als u op de knop drukt, wordt de schermweergave vernieuwd. Geef de digitale horizon weer. Indien de digitale horizon niet wordt weergegeven, stelt u [52: Weergaveopties z-knop] in op weergave van de digitale horizon (pag. 370). de kanteling van de 2 Controleer camera. De horizontale en verticale kantelingen worden weergegeven in stappen van 1°.
Uitleg Wanneer [zHelp] wordt weergegeven onder in het menuscherm, kan de Uitleg worden weergegeven met uitleg van menuopties. De Uitleg wordt weergegeven wanneer u de knop ingedrukt houdt. Indien de Uitleg twee of meer schermen beslaat, verschijnt er rechts een schuifbalk. Houd de knop ingedrukt en draai aan het instelwiel <5> om te schuiven.
2 De AF- en transportmodi instellen Door de 61 AF-punten in de zoeker is het mogelijk om op veel verschillende onderwerpen en in allerlei omstandigheden automatisch scherp te stellen. U kunt ook de AF-modus en de transportmodus selecteren die voor de opnameomstandigheden en het onderwerp het meest geschikt zijn. staat voor 'autofocus', oftewel automatische scherpstelling. staat voor Manual Focus, of handmatige scherpstelling.
2: De AF-modus selecteren U kunt de AF-modus selecteren die het beste bij de opnameomstandigheden en het onderwerp past. 1 Op het objectief stelt u de focusinstellingsknop in op . 2 Druk op de knop . (9) de AF-modus. 3 Selecteer Draai aan het instelwiel <6> terwijl u naar het LCD-paneel aan de bovenzijde kijkt. X : 1-beeld AF Z : AI Servo AF Wanneer de AF-gebiedselectiemodus is ingesteld op 61-punts automatische selectie-AF (pag. 75) of Zone AF (pag.
2: De AF-modus selecteren 1-beeld AF voor niet-bewegende onderwerpen Geschikt voor niet-bewegende onderwerpen. Wanneer u de ontspanknop half indrukt, stelt de camera slechts één keer scherp. AF punt Focusbevestigingslampje Wanneer er is scherpgesteld, wordt het AF-punt waarmee dit is gebeurd weergegeven en brandt het focusbevestigingslampje in de zoeker. Bij meervlaksmeting wordt de belichting ingesteld op het moment dat op het onderwerp is scherpgesteld.
2: De AF-modus selecteren AI Servo AF voor bewegende onderwerpen Deze AF-modus is geschikt voor bewegende onderwerpen waarbij de focusafstand telkens verandert. Zolang u de ontspanknop half ingedrukt houdt, blijft de camera continu op het onderwerp scherpstellen. De belichting wordt ingesteld op het moment dat de opname wordt gemaakt. U kunt ook automatisch scherpstellen door op de knop
te drukken.
S Het AF-gebied selecteren Er zijn 61 AF-punten beschikbaar voor automatische scherpstelling. U kunt een of meer AF-punten selecteren die bij de opnameomstandigheden en het onderwerp passen. Afhankelijk van het objectief dat op de camera is bevestigd kan het aantal bruikbare AF-punten en AF-puntpatronen afwijken. Zie voor meer informatie "Objectieven en bruikbare AF-punten" op pagina 77. AF-gebiedselectiemodus U kunt uit zes AF-gebiedselectiemodi kiezen. Zie de volgende pagina voor de selectiestappen.
S Het AF-gebied selecteren AF-gebiedsuitbreiding (handmatige selectie, omringende punten) Het handmatig geselecteerde AF-punt en de omringende AF-punten worden gebruikt om mee scherp te stellen. Zone-AF (handmatige selectie van een zone) De 61 AF-punten worden in negen zones verdeeld om mee scherp te stellen. 61-punts automatische selectie- AF Alle AF-punten worden gebruikt om mee scherp te stellen. De AF-gebiedselectiemodus selecteren Selecteer de AFgebiedselectiemodus. Druk op de knop .
S Het AF-gebied selecteren Het AF-punt handmatig selecteren U kunt het AF-punt of de AF-zone ook handmatig selecteren. Wanneer 61-punts automatische selectie-AF en AI Servo AF zijn ingesteld, kunt u het eerste AF-punt voor AI Servo AF instellen. 1 Druk op de knop . X De AF-punten worden in de zoeker weergegeven. In AF-gebiedsuitbreidingsmodi worden effectieve aangrenzende AF-punten ook weergegeven. In de Zone-AF-modus wordt de geselecteerde zone weergegeven. een AF-punt.
S Het AF-gebied selecteren Weergave-indicaties voor AF-punten Wanneer u op de knop drukt, lichten de AF-punten op die fungeren als AF-kruismetingspunten voor uiterst nauwkeurige automatische scherpstelling. De knipperende AF-punten zijn gevoelig over de horizontale lijn. Raadpleeg pagina 76 voor meer informatie. Startpositie AI Servo AF Als de AF-gebiedselectiemodus is ingesteld op 61-punts automatische selectie-AF, kunt u handmatig het AF-punt selecteren waarmee elke AI Servo AF wordt gestart (pag.
AF-gebiedselectiemodi Eén punt Spot AF (handmatige selectie) Dit is hetzelfde als Eén-punts AF (handmatige selectie), maar het geselecteerde AF-punt dekt een kleiner scherpstelgebied. Dit is effectief voor nauwkeurig scherpstellen op overlappende onderwerpen, zoals een dier in een kooi. Omdat Eén-punts Spot AF (handmatige selectie) een zeer klein gebied dekt, is scherpstellen soms moeilijk wanneer u uit de hand werkt of een bewegend onderwerp wilt vastleggen..
AF-gebiedselectiemodi AF-gebiedsuitbreiding (handmatige selectie, omringende punten) Het handmatig geselecteerde AF-punt en de aangrenzende AFpunten worden gebruikt om mee scherp te stellen. De AFgebiedsuitbreiding is groter dan met AF-gebiedsuitbreiding (handmatige selectie ). Daardoor wordt er op een breder gebied scherpgesteld. Dit is handig als het lastig is om een bewegend onderwerp met slechts één AF-punt te volgen.
AF-gebiedselectiemodi 61-punts automatische selectie-AF Alle AF-punten worden gebruikt om mee scherp te stellen. Wanneer bij Eén-punts AF de ontspanknop half wordt ingedrukt, worden de AF-punten waarop is scherpgesteld weergegeven. Als er meer AF-punten worden weergegeven, betekent dit dat er op al deze punten is scherpgesteld. Met deze modus wordt er normaliter op het dichtstbijzijnde onderwerp scherpgesteld. Wanneer AI Servo AF wordt gebruikt, wordt het handmatig geselecteerde (pag.
De AF-sensor De AF-sensor van de camera heeft 61 AF-punten. De onderstaande afbeelding toont het AF-sensorpatroon dat met elk AF-punt overeenkomt. Bij objectieven met een maximaal diafragma van f/2.8 of groter is uiterst nauwkeurige automatische scherpstelling mogelijk in het midden van de zoeker. Afhankelijk van het objectief dat op de camera is bevestigd kan het aantal bruikbare AF-punten en het AF-patroon afwijken. Raadpleeg pagina 77 - 84 voor meer informatie.
Objectieven en bruikbare AF-punten Hoewel de camera 61 AF-punten heeft, is het aantal bruikbare AFpunten en scherpstelpatronen afhankelijk van het gebruikte objectief. Objectieven worden daarbij onderverdeeld in negen groepen van A t/m I. Ga na tot welke groep uw objectief behoort. Wanneer u een objectief uit de groepen F t/m H gebruikt, zijn er minder AF-punten bruikbaar. Wanneer u op de knop drukt, gaan de AF-punten die worden aangeduid met markering knipperen. (De AF-punten / / blijven branden.
Objectieven en bruikbare AF-punten EF400mm f/2.8L USM EF400mm f/2.8L II USM EF400mm f/2.8L IS USM EF400mm f/2.8L IS II USM TS-E45mm f/2.8* TS-E90mm f/2.8* EF16-35mm f/2.8L USM EF16-35mm f/2.8L II USM EF17-35mm f/2.8L USM EF20-35mm f/2.8L EF24-70mm f/2.8L II USM EF28-70mm f/2.8L USM EF70-200mm f/2.8L USM EF70-200mm f/2.8L IS USM EF70-200mm f/2.8L IS II USM EF80-200mm f/2.8L * Handmatig scherpstellen zonder kanteling/verschuiving. Groep B Automatische scherpstelling met 61 punten is mogelijk.
Objectieven en bruikbare AF-punten EF50mm f/2.5 Compact Macro EF8-15mm f/4L Fisheye USM EF100mm f/2.8 Macro TS-E24mm f/3.5L II* EF200mm f/2.8L USM + Extender EF1.4x EF200mm f/2.8L II USM EF100mm f/2.8L Macro IS USM + Extender EF1.4x EF300mm f/2.8L USM EF300mm f/4L USM + Extender EF1.4x EF300mm f/2.8L IS USM EF300mm f/4L IS USM + Extender EF1.4x EF300mm f/2.8L IS II USM EF400mm f/4 DO IS USM + Extender EF1.4x EF400mm f/2.8L USM EF500mm f/4L IS USM + Extender EF1.4x EF400mm f/2.
Objectieven en bruikbare AF-punten Groep E Automatische scherpstelling met 61 punten is mogelijk. Alle AFgebiedselectiemodi zijn selecteerbaar. : AF-kruismetingspunt. Het onderwerp wordt gemakkelijker gevolgd en de scherpstelling is uiterst nauwkeurig. : De AF-punten zijn gevoelig voor horizontale lijnen. EF50mm f/2.5 Compact Macro EF300mm f/2.8L IS USM + LIFE SIZE Converter + Extender EF2x EF300mm f/2.8L IS II USM EF100mm f/2.8 Macro USM + Extender EF2x EF400mm f/2.8L USM EF400mm f/5.
Objectieven en bruikbare AF-punten EF70-200mm f/2.8L USM + Extender EF2x EF70-200mm f/2.8L IS USM + Extender EF2x EF70-200mm f/2.8L IS II USM + Extender EF2x EF70-200mm f/4L USM + Extender EF1.4x EF70-200mm f/4L IS USM + Extender EF1.4x EF70-210mm f/3.5-4.5 USM EF70-300mm f/4-5.6 IS USM EF70-300mm f/4-5.6L IS USM EF70-300mm f/4.5-5.6 DO IS USM EF80-200mm f/4.5-5.6 EF75-300mm f/4-5.6 EF90-300mm f/4.5-5.6 EF75-300mm f/4-5.6 USM EF90-300mm f/4.5-5.6 USM EF75-300mm f/4-5.6 II EF100-200mm f/4.
Objectieven en bruikbare AF-punten Groep G Slechts 33 van de 61 AF-punten kunnen worden gebruikt voor automatische scherpstelling. Alle AF-gebiedselectiemodi zijn selecteerbaar. Tijdens automatische AF-puntselectie is het buitenste kader dat de AF-zone markeert (het AF-kader) anders dan bij 61-punts automatische selectie-AF. : AF-kruismetingspunt. Het onderwerp wordt gemakkelijker gevolgd en de scherpstelling is uiterst nauwkeurig. : De AF-punten zijn gevoelig voor horizontale lijnen.
Objectieven en bruikbare AF-punten AF bij een maximumdiafragma van f/8 Als er een extender aan het objectief is bevestigd, is automatische scherpstelling zelfs mogelijk wanneer de maximale diafragmawaarde groter is dan f/5.6 tot f/8. De selecteerbare AF-gebiedselectiemodi zijn dezelfde als die van groep H (pag. 82). EF400mm f/5.6L USM + Extender EF1.4x EF500mm f/4.5L USM + Extender EF1.4x EF800mm f/5.6L IS USM + Extender EF1.4x EF1200mm f/5.6L USM + Extender EF1.
Objectieven en bruikbare AF-punten Groep I Automatische scherpstelling met 61 punten is mogelijk. Alle AFgebiedselectiemodi zijn selecteerbaar. : AF-kruismetingspunt. Het onderwerp wordt gemakkelijker gevolgd en er wordt een nauwkeurige scherpstelling bereikt. : de AF-punten zijn gevoelig voor horizontale lijnen. EF200-400mm f/4L IS USM Extender 1.
3 AI Servo AF-kenmerken (voor een onderwerp) selecteren U kunt AI Servo AF gemakkelijk op een specifiek onderwerp of een specifieke scène afstemmen door simpelweg uit case 1 t/m case 6 te kiezen. Deze functie wordt de "AF-configuratietool" genoemd. 1 Selecteer het tabblad [21]. een case. 2 Selecteer Draai aan het instelwiel <5> om een pictogram van een case te selecteren en druk vervolgens op <0>. X De geselecteerde case wordt ingesteld. De geselecteerde case wordt blauw weergegeven.
3 AI Servo AF-kenmerken (voor een onderwerp) selecteren Case 1: Veelzijdige universele instelling Standaardinstellingen • Trackinggevoeligheid: [0] • Versn./vertr. tracking: [0] • AF-punt aut. schak.: [0] Standaardinstelling geschikt voor elk willekeurig bewegend onderwerp. Werkt bij een groot aantal onderwerpen en scènes.
3 AI Servo AF-kenmerken (voor een onderwerp) selecteren Case 3: Direct scherpstellen op onderw. plots. in AF-punt. Standaardinstellingen • Trackinggevoeligheid: [Gevoelig: +1] • Versn./vertr. tracking: [+1] • AF-punt aut. schak.: [0] Zodra een AF-punt het onderwerp begint te volgen, zorgt deze instelling ervoor dat de camera scherpstelt op opeenvolgende onderwerpen op verschillende afstanden.
3 AI Servo AF-kenmerken (voor een onderwerp) selecteren Case 5: Voor onregelmatige beweging in willek. richting. Standaardinstellingen • Trackinggevoeligheid: [0] • Versn./vertr. tracking: [0] • AF-punt aut. schak.: [+1] Zelfs wanneer het onderwerp zich met hoge snelheid omhoog, omlaag, naar links of naar rechts verplaatst, zal het AF-punt automatisch wisselen om op het gevolgde onderwerp scherp te stellen.
3 AI Servo AF-kenmerken (voor een onderwerp) selecteren Case 6: Voor onregelmatige bewegingen en snelheidsverand. Standaardinstellingen • Trackinggevoeligheid: [0] • Versn./vertr. tracking: [+1] • AF-punt aut. schak.: [+1] Bedoeld voor het volgen van onderwerpen die plotseling enorm van snelheid kunnen veranderen. Wanneer het onderwerp zich met hoge snelheid omhoog, omlaag, naar links of naar rechts verplaatst, wisselt het AF-punt automatisch om op het gevolgde onderwerp scherp te stellen.
3 AI Servo AF-kenmerken (voor een onderwerp) selecteren Over de parameters Trackinggevoeligheid Bepaalt de gevoeligheid bij het volgen van het onderwerp tijdens AI Servo AF wanneer een obstakel de AF-punten nadert of wanneer de AF-punten zich van het onderwerp vandaan bewegen. [0] Deze standaardinstelling is geschikt voor de meeste bewegende onderwerpen.
3 AI Servo AF-kenmerken (voor een onderwerp) selecteren Versn./vertr. tracking Dit bepaalt de gevoeligheid voor het volgen van bewegende onderwerpen die plotseling enorm kunnen versnellen of vertragen, bijvoorbeeld als gevolg van abrupt starten of stoppen, enz. [0] Geschikt voor onderwerpen die zich met een gelijkmatige snelheid verplaatsen (minimale veranderingen in de snelheid).
3 AI Servo AF-kenmerken (voor een onderwerp) selecteren AF-punt aut. schak. Dit bepaalt de gevoeligheid voor het wisselen van AF-punten bij het volgen van een onderwerp dat zich met hoge snelheid omhoog, omlaag, naar links of naar rechts beweegt. Deze instelling wordt gebruikt in de volgende AF-gebiedselectiemodi: AFgebiedsuitbreiding (handmatige selectie ), AF-gebiedsuitbreiding (handmatige selectie, omringende punten), Zone-AF (handmatige selectie van een zone), 61-punts automatische selectie-AF.
3 AI Servo AF-kenmerken (voor een onderwerp) selecteren Parameterinstellingen van cases aanpassen U kunt de drie parameters van elke case (1. Trackinggevoeligheid, 2. Versn./vertr. tracking en 3. AF-punt aut. schak.) naar wens aanpassen. 1 Selecteer een case. Draai aan het instelwiel <5> om het pictogram van de case die u wilt aanpassen te selecteren. op de knop . 2 Druk De geselecteerde parameter heeft een paars kader. het gewenste item.
3 AF-functies aanpassen Met de menutabbladen [22] t/m [25] kunt u AF-functies instellen die bij uw fotografeerstijl of onderwerp passen. 22: AI Servo AI servo 1e beeldvoorkeur U kunt de eigenschappen instellen voor de automatische scherpstelling en de ontspantiming voor de eerste opname tijdens het maken van continuopnamen met AI Servo AF. : Gelijke voorkeur Er wordt aan het scherpstellen en ontspannen gelijke prioriteit gegeven.
3 AF-functies aanpassen -2/-1: Opnamesnelheidvoorkeur Er wordt geen voorrang gegeven aan de scherpstelling, maar aan de continu-opnamesnelheid. Met -2 kan afname van de continuopnamesnelheid beter worden voorkomen dan met -1. +1/+2: Scherpstelvoorkeur Er wordt geen voorrang gegeven aan de continu-opnamesnelheid, maar aan de scherpstelling. De opname wordt pas gemaakt nadat op het onderwerp is scherpgesteld.
3 AF-functies aanpassen AF-hulplicht Hiermee schakelt u het AF-hulplicht van de Speedlite voor EOScamera's in of uit. ON: Inschakelen De externe Speedlite activeert indien nodig het AF-hulplicht. OFF: Uitschakelen De externe Speedlite activeert het AF-hulplicht niet. Dit voorkomt dat het AF-hulplicht anderen stoort. IR: Alleen IR AF-hulplicht Alleen externe Speedlite-modellen met een infrarood AF-hulplicht activeren het AF-hulplicht.
3 AF-functies aanpassen 24 Aut. AF-pt.sel.: EOS iTR AF Wanneer de AF-gebiedselectiemodus is ingesteld op 61-punts automatische selectie-AF of Zone AF, is automatisch scherpstellen mogelijk bij gebruik van de kleur- of gezichtsherkenningsgegevens. Deze functie maakt het eenvoudiger om een bewegend onderwerp in focus te houden met AI Servo AF. Deze functie maakt het ook eenvoudiger om scherp te stellen op personen in de modus 1-beeld AF.
3 AF-functies aanpassen Obj.sturing bij AF onmogelijk Als niet kan worden scherpgesteld met automatische scherpstelling, kunt u de camera naar de juiste scherpstelling laten zoeken of laten stoppen met zoeken. ON: Continu scherpstellen Als er niet met automatische scherpstelling kan worden scherpgesteld, blijft het objectief naar de juiste scherpstelling zoeken. OFF: Stop scherpstellen Als de automatische scherpstelling start, maar het resultaat onacceptabel is of achterwege blijft, stopt het objectief.
3 AF-functies aanpassen Selecteerbaar AF-punt U kunt het aantal handmatig selecteerbare AF-punten wijzigen. Bij automatische AF-puntselectie blijven alle 61 AF-punten actief, ongeacht deze instelling. : 61 punten Alle 61 AF-punten zijn handmatig selecteerbaar. : Alleen kruisv. AF-punten Alleen AF-kruismetingspunten zijn handmatig selecteerbaar. Het aantal selecteerbare AF-kruismetingspunten is afhankelijk van het objectief. : 15 punten Vijftien belangrijke AF-punten zijn handmatig selecteerbaar.
3 AF-functies aanpassen Sel. AF-gebiedselectiemodus U kunt de selecteerbare AF-gebiedselectiemodi beperken tot uw opnamevoorkeuren. Draai aan het instelwiel <5> om een selectiemodus te selecteren en druk vervolgens op <0> om er een bij te zetten. Selecteer daarna [OK] om de instelling te registreren. : Handmatige selectie:Spot-AF Voor nauwkeurig scherpstellen met een smaller AF-punt dan Eén-punts AF (handmatige selectie).
3 AF-functies aanpassen Selectiemethode AF-gebied U kunt de methode voor het wijzigen van de AF-gebiedselectiemodus instellen. → Knop M-Fn Nadat u op de knop hebt gedrukt, wordt telkens wanneer u op de knop drukt de AFgebiedselectiemodus gewijzigd. → Hoofdinstelwiel Nadat u op de knop hebt gedrukt, wordt de AF-gebiedselectiemodus gewijzigd wanneer u aan het instelwiel <6> draait. Wanneer [ → Hoofdinstelwiel] wordt ingesteld, gebruikt u <9> om het AF-punt horizontaal te verplaatsen.
3 AF-functies aanpassen : Aparte AF-ptn: gebied+pt De AF-gebiedselectiemodus en het handmatig geselecteerde AF-punt (of de handmatig geselecteerde zone) kunnen afzonderlijk worden ingesteld voor elke camerarichting (1. Horizontaal, 2. Verticaal met de cameragreep aan de bovenkant, 3. Verticaal met de cameragreep aan de onderkant). Wanneer u de AF-gebiedselectiemodus en het AF-punt (of de zone) handmatig voor elk van de drie camerarichtingen selecteert, worden deze voor de betreffende richting ingesteld.
3 AF-functies aanpassen Eerste AF-punt, AI Servo AF U kunt het eerste AF-punt van de AI Servo AF instellen wanneer de AFgebiedselectiemodus is ingesteld op Aut. selectie: 61-pt AF. : Eerste AF-pt geselect. AI Servo AF wordt gestart met het handmatig geselecteerde AF-punt wanneer de AF-modus is ingesteld op AI Servo AF en de AF-gebiedselectiemodus is ingesteld op Aut. selectie: 61-pt AF. : Handm. gesel. AF-pt Als u overschakelt van Handmatige selectie:Spot-AF, Handm.
3 AF-functies aanpassen 25 Handm. AF-puntsel.patroon Tijdens handmatige AF-puntselectie kan de selectie bij de buitenste rand van het AF-kader stoppen of doorgaan tot het tegenoverliggende AF-punt. Deze functie werkt in alle AF-gebiedselectiemodi behalve 61-punts automatische selectie-AF en Zone-AF. (Werkt in 61-punts automatische selectie-AF alleen met AI Servo AF.) : Stopt bij rand AF-gebied Dit is handig als u vaak gebruikmaakt van een AF-punt aan de rand.
3 AF-functies aanpassen Zoekerweergaveverlichting De AF-punten en het raster in de zoeker kunnen rood oplichten als de scherpstelling is bereikt. AUTO: Auto De AF-punten en het raster lichten automatisch rood op bij weinig licht. ON: Inschakelen De AF-punten en het raster lichten altijd rood op, ongeacht de hoeveelheid omgevingslicht. OFF: Uitschakelen De AF-punten en het raster lichten niet rood op.
3 AF-functies aanpassen AF-status in zoeker De Indicator AF-status die aangeeft dat AF actief is, kan worden weergegeven in het beeldgebied van de zoeker of buiten het beeldgebied. : In beeldveld weergeven Het AF-statuspictogram wordt weergegeven rechts onder in het beeldgebied van de zoeker. : Buiten beeld weergeven Het pictogram wordt onder het focusbevestigingslampje weergegeven buiten het beeldgebied van de zoeker.
3 Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling is mogelijk voor opnamen met de zoeker en voor Live view-opnamen in de [Quick-modus]. Dit wordt "AF-fijnafstelling" genoemd. Lees voordat u aanpassingen doorvoert "Opmerkingen bij AF-fijnafstelling" op pagina 112. Gewoonlijk is deze aanpassing niet nodig. Gebruik deze functie alleen indien nodig.
3 Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling de aanpassing. 4 Maak Draai aan het instelwiel <5> om de aanpassing door te voeren. Het instelbare bereik is ±20 stappen. Door een instelling in de richting van "–: " te kiezen, brengt u het scherpstelpunt meer naar voren ten opzichte van het standaard scherpstelpunt. Door een instelling in de richting van "+: " te kiezen, brengt u het scherpstelpunt meer naar achteren ten opzichte van het standaard scherpstelpunt.
3 Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling Per lens afstellen U kunt AF-fijnafstelling uitvoeren voor ieder objectief en de afstelling in de camera registreren. U kunt voor maximaal 40 objectieven aanpassingen registreren. Wanneer u automatisch scherpstelt met een objectief waarvan de aanpassing is geregistreerd, zal het scherpstelpunt door de aanpassing altijd zijn bijgesteld.
3 Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling Voer het serienummer in. Draai aan het instelwiel <5> om het cijfer te selecteren en druk vervolgens op <0> om weer te geven. Draai aan het instelwiel <5> om het gewenste nummer in te voeren en druk vervolgens op <0>. Nadat u alle cijfers hebt ingevoerd, draait u aan het instelwiel <5> om [OK] te selecteren en drukt u vervolgens op <0>.
3 Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling Objectief met een vaste brandpuntsafstand Zoomlens de aanpassing. 4 Maak Draai voor een zoomlens aan het instelwiel <5> en selecteer de groothoekstand (W) of de telestand (T). Druk op <0> om het paarse kader uit te schakelen en de aanpassing te doen. Draai aan het instelwiel <5> om de gewenste aanpassing te doen en druk vervolgens op <0>. Het instelbare bereik is ±20 stappen.
3 Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling Alle AF-fijnafstellingen wissen Wanneer [ Wis alle] onder in het scherm wordt weergegeven en u op de knop drukt, worden alle aanpassingen voor [Alles even veel] en [Per lens afstellen] gewist. Opmerkingen bij AF-fijnafstelling Het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling kan enigszins afwijken afhankelijk van de onderwerpomstandigheden, de helderheid, de zoompositie en andere opnameomstandigheden.
Wanneer niet automatisch kan worden scherpgesteld Soms kan niet automatisch worden scherpgesteld (het focusbevestigingslampje van de zoeker knippert). Dit kan onder meer bij de volgende onderwerpen voorkomen: Onderwerpen waarop moeilijk kan worden scherpgesteld Onderwerpen met erg weinig contrast (bijvoorbeeld strakblauwe luchten, muren met een effen kleur, enzovoort.
Wanneer niet automatisch kan worden scherpgesteld MF: handmatige focus de focusinstellingsknop op 1 Stel het objectief in op . op het onderwerp. 2 StelStelscherp scherp door de focusring op het Focusring objectief te draaien totdat u het onderwerp scherp in de zoeker ziet. Wanneer u bij handmatig scherpstellen de ontspanknop half indrukt, gaat het focusbevestigingslampje branden wanneer de scherpstelling is bereikt.
R: De transportmodus selecteren De camera heeft transportmodi voor afzonderlijke opnamen en continuopnamen. 1 Druk op de knop . (9) de transportmodus. 2 Selecteer Draai aan het instelwiel <5> terwijl u naar het LCD-paneel aan de bovenzijde kijkt. u : Enkelbeeld Wanneer u de ontspanknop helemaal indrukt, wordt er slechts één opname gemaakt. o : Continu-opnamen met hoge snelheid (max. circa 12 opnamen/seconde) p : Continu-opnamen met lage snelheid (max.
R: De transportmodus selecteren 6 : Enkelbeeld: Stille opname Het geluid bij het maken van een enkele opname is geringer dan bij . De interne mechanische werking wordt pas uitgevoerd wanneer u de ontspanknop half indrukt. K: Continu-opnamen met hoge snelheid (max. circa 14 opnamen/seconde) Indien u inschakelt bij [V: Superhoge snelheid 14 fps] bij [83: Aandrijfmodi beperken], kunt u continu-opnamen met superhoge snelheid (pag. 333) gebruiken.
j De zelfontspanner gebruiken Gebruik de zelfontspanner wanneer u zelf op de foto wilt. 1 Druk op de knop . (9) de zelfontspanner. 2 Selecteer Terwijl u naar het LCD-paneel aan de bovenzijde kijkt, draait u aan het instelwiel <5> om de zelfontspanner te selecteren. k : Zelfontspanner: 10 sec. l : Zelfontspanner: 2 sec. de opname. 3 Maak Kijk door de zoeker, stel scherp op het onderwerp en druk de ontspanknop helemaal in.
3 Opname-instellingen In dit hoofdstuk worden functie-instellingen voor opnamen uitgelegd: opnamekwaliteit, ISO-snelheid, beeldstijl, witbalans, Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid), correctie helderheid randen, chromatische correctie en andere functies.
3 Kaart selecteren voor opname en weergave Indien er een kaart in een van de sleuven wordt geplaatst, als Kaart f of Kaart g, kunt u beginnen met opnamen maken. Wanneer er slechts één kaart is geplaatst, zijn de procedures die op pagina 120 t/m 122 worden beschreven, niet van toepassing. Indien u twee kaarten plaatst, kunt u de opnamemethode selecteren en bepalen welke kaart u voor het vastleggen en weergeven van opnamen wilt gebruiken. Opnamemethode met twee kaarten 1 Selecteer [Opn.
3 Kaart selecteren voor opname en weergave Standaard De opnamen worden opgeslagen op de kaart die met [Opn./weerg.] is geselecteerd. Auto. kaartwissel Hetzelfde als bij de instelling [Standaard], maar als op een gegeven moment de kaart vol is, zal de camera automatisch overschakelen naar de andere kaart voor het opslaan van de opnamen. Wanneer de camera op de andere kaart overschakelt, wordt er automatisch een nieuwe map gemaakt.
3 Kaart selecteren voor opname en weergave De kaart voor opname en afspelen selecteren wanneer er twee kaarten zijn geplaatst Indien [Opn.functie] is ingesteld op [Standaard] of [Auto. kaartwissel], selecteert u de kaart voor de opname en weergave van opnamen. Indien [Opn.functie] is ingesteld op [Apart opslaan] of [Opsl. nr meerdere], selecteert u de kaart voor de weergave van opnamen. Indien [Standaard] of [Auto. kaartwissel] is ingesteld: Selecteer [Opn./weerg.]. Draai aan het instelwiel <5> om [Opn.
De opnamekwaliteit instellen U kunt het beeldformaat (aantal vastgelegde pixels voor JPEG/RAW) en de JPEG-kwaliteit (compressie) instellen. H Het beeldformaat selecteren Met 3, H, 5 of 6 wordt het beeld als JPEG-afbeelding opgenomen. Met 1, 41 of 61 gebruikt u Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 418) om de opname te verwerken nadat deze is gemaakt. 1-bestanden kunnen ook met de camera worden verwerkt. U kunt het beeldformaat op een van de twee onderstaande manieren instellen.
De opnamekwaliteit instellen Het menuscherm gebruiken om het beeldformaat in te stellen [Beeldtype/f.]. 1 Selecteer Selecteer op het tabblad [z2] [Beeldtype/f.] en druk vervolgens op <0>. Met [Standaard/Auto. kaartwissel/ Opsl. nr meerdere] ingesteld: het beeldformaat in. 2 StelDraai aan het instelwiel <6> om een RAW-beeldformaat te selecteren. Draai aan het instelwiel <5> om een JPEG-beeldformaat te selecteren.
De opnamekwaliteit instellen Voorbeelden van instellingen voor het beeldformaat Alleen 3 Alleen 1 1+3 61+5 Als [–] is ingesteld voor zowel RAW als JPEG, wordt 3 ingesteld. Het aantal resterende opnamen wordt tot 1999 weergegeven op LCDpaneel aan de bovenzijde en in de zoeker.
De opnamekwaliteit instellen Richtlijnen voor instellingen voor beeldformaat (benadering) Beeld formaat Vastgelegde pixels (megapixels) AfdrukBestands- Maximumaan Maximale grootte grootte (MB) tal opnamen opnamereeks 3 18M Ongeveer A2 6,0 1200 H 14M A3 of groter 4,8 1470 100 (180) 150 (310) 5 8,0M Ongeveer A3 3,3 2170 290 (1390) 6 4,5M Ongeveer A4 2,1 3290 1190 (6430) 1 18M Ongeveer A2 23,2 280 35 (38) 1+3 18M+18M 23,2+6,0 230 17 (17) 1+H 18M+14M 23,2+4,8 240 17 (17
De opnamekwaliteit instellen Als u zowel RAW als JPEG selecteert, wordt de opname in zowel RAWals in JPEG-indeling tegelijkertijd op de kaart vastgelegd met de geselecteerde opnamekwaliteit. De twee opnamen worden opgeslagen met hetzelfde bestandsnummer (bestandsextensie .JPG voor .JPEG en .CR2 voor RAW). Overeenkomstig het geselecteerde beeldformaat wordt het pictogram
of <1> rechts in de zoeker weergegeven.
De opnamekwaliteit instellen Directe instelling beeldkwaliteit Met aangepaste bediening kunt u de opnamekwaliteit toewijzen aan de knop , Multifunctieknop 2 of knop voor scherptedieptecontrole met [Directe inst. beeldkwaliteit] zodat u voorafgaand aan de opname de beeldkwaliteitsinstellingen tijdelijk met slechts één druk op de knop kunt wisselen. Zie Aangepaste bediening (pag. 343) voor meer informatie. Als [51: Opn.functie+kaart/map sel.
De opnamekwaliteit instellen 3 De JPEG-kwaliteit (compressie) instellen Voor JPEG-opnamen kan de opnamekwaliteit (compressie) voor elk beeldformaat afzonderlijk worden ingesteld: 3, H, 5 en 6. 1 Selecteer [JPEG-kwaliteit]. Selecteer op het tabblad [z2] de optie [JPEG-kwaliteit] en druk vervolgens op <0>. het gewenste 2 Selecteer beeldformaat. Draai aan het instelwiel <5> om het gewenste beeldformaat te selecteren en druk vervolgens op <0>. de gewenste kwaliteit 3 Stel (compressie) in.
i: De ISO-snelheid instellen Stel de ISO-snelheid (lichtgevoeligheid van de beeldsensor) in op de waarde die voor het omgevingslicht gewenst is. Raadpleeg pagina 230 en 232 voor meer informatie over de ISO-snelheid tijdens filmopname. 1 Druk op de knop . (9) de ISO-snelheid in. 2 StelTerwijl u naar het LCD-paneel aan de bovenzijde of in de zoeker kijkt, draait u aan het instelwiel <6> of <5>.
i: De ISO-snelheid instellen Omdat H1 (gelijk aan ISO 102400) en H2 (gelijk aan ISO 204800) verhoogde ISO-snelheidsinstellingen zijn, zijn ruis (zoals lichte puntjes en strepen) en onregelmatige kleuren beter zichtbaar en is de resolutie lager dan normaal. Indien u een hoge ISO-snelheid gebruikt en een flitser om een onderwerp dat dichtbij staat op te nemen, kan dit leiden tot overbelichting. Indien [ISO-snelh.
i: De ISO-snelheid instellen 3 Het ISO-snelheidsbereik instellen U kunt het ISO-snelheidsbereik handmatig instellen (er zijn minimum- en maximumlimieten). U kunt de minimumlimiet tussen L (ISO 50) en H1 (ISO 102400) instellen en de maximumlimiet tussen ISO 100 en H2 (ISO 204800). 1 Selecteer [ISO-snelheidsinst.]. Selecteer op het tabblad [z2] [ISOsnelheidsinst.] en druk vervolgens op <0>. [ISO-snelh.bereik]. 2 Selecteer Selecteer [ISO-snelh.bereik] en druk vervolgens op <0>. de minimumlimiet in.
i: De ISO-snelheid instellen 3 Het ISO-snelheidsbereik voor Auto ISO instellen U kunt het ISO-snelheidsbereik voor Auto ISO tussen ISO 100 en 51200 instellen. U kunt de minimumlimiet instellen tussen ISO 100 en 25600 en de maximumlimiet tussen ISO 200 - 51200 met tussenstappen van een volledige stop. 1 Selecteer [Auto ISO-bereik]. Selecteer [Auto ISO-bereik] en druk vervolgens op <0>. de minimumlimiet in. 2 StelSelecteer het keuzevak [Minimum] en druk vervolgens op <0>.
i: De ISO-snelheid instellen 3 De minimale sluitertijd voor Auto ISO instellen Wanneer Auto ISO is ingesteld, kunt u de minimale sluitertijd instellen (1/8000 sec. tot 1 sec.) zodat de automatisch ingestelde sluitertijd niet te traag is. Dit is handig in de modi en wanneer u een groothoekobjectief gebruikt om een opname te maken van een bewegend onderwerp of wanneer u gebruikmaakt van een telefotoobjectief. Het helpt om bewegingsonscherpte te verminderen. 1 Selecteer [Min. sluitertijd].
3 Een beeldstijl selecteren Door een beeldstijl te selecteren, kunt u opnamekenmerken verkrijgen die bij uw fotografische expressie of bij het onderwerp passen. 1 Selecteer [Beeldstijl]. Selecteer [Beeldstijl] in [z1] en druk vervolgens op <0>. X Het keuzescherm voor beeldstijlen wordt weergegeven. een beeldstijl. 2 Selecteer Draai aan het instelwiel <5> om de gewenste beeldstijl te selecteren en druk vervolgens op <0>. X De beeldstijl wordt ingesteld en het menu verschijnt weer.
3 Een beeldstijl selecteren R Landschap Voor levendige blauwe en groene tinten en zeer scherpe en heldere beelden. Gebruik deze instelling voor indrukwekkende landschappen. S Neutraal Deze beeldstijl is geschikt voor gebruikers die er de voorkeur aan geven om opnamen met de computer te bewerken. Voor natuurlijke kleuren en ingetogen opnamen. U Natuurlijk Deze beeldstijl is geschikt voor gebruikers die er de voorkeur aan geven om opnamen met de computer te bewerken.
3 Een beeldstijl selecteren De symbolen De symbolen op het scherm waarin de beeldstijl kan worden gekozen, hebben betrekking op parameters zoals [Scherpte] en [Contrast]. De cijfers geven de parameterinstellingen voor iedere beeldstijl aan, zoals [Scherpte] en [Contrast].
3 Een beeldstijl aanpassen U kunt de beeldstijl naar wens aanpassen door afzonderlijke parameters te wijzigen, bijvoorbeeld [Scherpte] en [Contrast]. Maak proefopnamen om het resultaat te bekijken. Zie pagina 140 voor het aanpassen van [Monochroom]. 1 Selecteer [Beeldstijl]. Selecteer [Beeldstijl] in [z1] en druk vervolgens op <0>. X Het keuzescherm voor beeldstijlen wordt weergegeven. een beeldstijl.
3 Een beeldstijl aanpassen de parameter in. 4 StelDraai aan het instelwiel <5> om de parameter naar wens in te stellen en druk vervolgens op <0>. Druk op de knop om de aangepaste parameters op te slaan. Het scherm voor het selecteren van een beeldstijl verschijnt weer. X Instellingen die afwijken van de standaardinstelling worden blauw weergegeven.
3 Een beeldstijl aanpassen V Monochroom aanpassen Voor Monochroom kunt u naast [Scherpte] en [Contrast] (zoals op de vorige pagina is beschreven) ook [Filtereffect] en [Toningeffect] instellen. kFiltereffect U kunt op een monochrome opname witte wolken of groene bomen meer laten afsteken door een filtereffect toe te passen. Filter Voorbeeldeffecten N : Geen Normale zwart-witopname zonder filtereffecten. Ye: Geel De blauwe lucht ziet er natuurlijker uit en witte wolken lijken scherper.
3 Een beeldstijl vastleggen U kunt een basisbeeldstijl selecteren, zoals [Portret] of [Landschap], de parameters daarvan naar wens aanpassen en de stijl vervolgens vastleggen onder [Gebruiker 1], [Gebruiker 2] of [Gebruiker 3]. U kunt beeldstijlen maken met andere parameterinstellingen, zoals scherpte en contrast. U kunt ook de parameters aanpassen van een beeldstijl die met EOS Utility (meegeleverde software, pag. 418) op de camera is vastgelegd. 1 Selecteer [Beeldstijl].
3 Een beeldstijl vastleggen een parameter. 5 Selecteer Draai aan het instelwiel <5> om een parameter te selecteren, bijvoorbeeld [Scherpte] en druk vervolgens op <0>. de parameter in. 6 StelDraai aan het instelwiel <5> om de parameter naar wens in te stellen en druk vervolgens op <0>. Zie 'Een beeldstijl aanpassen' op pagina 138-140 voor meer informatie. Druk op de knop om de gewijzigde beeldstijl vast te leggen. Het scherm waarin de beeldstijl kan worden gekozen, verschijnt weer.
B: De witbalans instellen Witbalans (WB) zorgt ervoor dat witte gebieden er wit uitzien. Bij de instelling (Auto) zal doorgaans automatisch de juiste witbalans worden ingesteld. Als u met de instelling geen natuurlijke kleuren krijgt, kunt u een witbalans selecteren die bij de lichtbron past of de witbalans handmatig instellen door een opname van een wit voorwerp te maken. 1 Druk op de knop . (9) de witbalans.
O Handmatige witbalans De handmatige witbalans wordt gebruikt om voor een specifieke lichtbron handmatig de witbalans in te stellen en zo de nauwkeurigheid te verbeteren. Voer deze procedure uit bij de lichtbron die u daadwerkelijk gaat gebruiken. Er kunnen maximaal vijf handmatige witbalansen op de camera worden opgeslagen. U kunt aan de vastgelegde handmatige witbalans ook een naam (opmerking) toekennen.
O Handmatige witbalans een effen wit object. 4 Fotografeer Het effen witte object moet de cirkel Spotmetingscirkel voor spotmeting vullen. Stel handmatig scherp en stel de standaardbelichting in voor het witte object. Elke willekeurige witbalansinstelling kan worden ingesteld. X De handmatige witbalans wordt vastgelegd. Zie 'De handmatige witbalans selecteren en gebruiken om opnamen te maken' als u de handmatige witbalans wilt gebruiken (pag. 147).
O Handmatige witbalans Selecteer beeld op kaart Volg eerst stap 4 onder WB opnemen en registreren (pag. 144) om een opname te maken van een effen wit object. Deze opname wordt opgeslagen op de kaart en kan vervolgens worden gebruikt voor het vastleggen van een handmatige witbalans. De procedure tot en met stap 2 is hetzelfde als voor WB opnemen en registreren. 1 Selecteer [Stel handm. WB in]. het nummer van de handmatige 2 Selecteer witbalans die u wilt vastleggen. [Selecteer beeld op kaart].
O Handmatige witbalans 3 De handmatige witbalans selecteren en gebruiken om opnamen te maken Vastgelegde opname 1 Selecteer het nummer van de handmatige witbalans. Selecteer in het scherm voor het registreren van de handmatige witbalans het nummer van de vastgelegde handmatige witbalans [Stel in als WB]. 2 Selecteer Draai aan het instelwiel <5> om [Stel in als WB] te selecteren en druk vervolgens op <0>. X De witbalans wordt ingesteld op de vastgelegde . de opname.
O Handmatige witbalans [WB-naam bewerken]. 2 Selecteer Draai aan het instelwiel <5> om [WB-naam bewerken] te selecteren en druk vervolgens op <0>. tekst in. 3 VoerWanneer u op de knop drukt, wordt het tekstpalet met een kleurkader gemarkeerd. Er kan nu tekst worden ingevoerd. Gebruik het instelwiel <5/6> of <9> om het vakje te verplaatsen en selecteer het gewenste teken. Druk vervolgens op <0> om het in te voeren. U kunt maximaal 20 tekens invoeren. Om een teken te verwijderen, drukt u op de knop .
P De kleurtemperatuur instellen U kunt de kleurtemperatuur voor de witbalans numeriek instellen in graden Kelvin. Deze functie is voor gevorderde gebruikers. 1 Druk op de knop . (9)
. 2 Selecteer Kijk op het LCD-paneel aan de bovenzijde en draai het instelwiel <5> om
te selecteren. de kleurtemperatuur in. 3 StelDraai aan het instelwiel <6> om de kleurtemperatuur in te stellen. De kleurtemperatuur kan worden ingesteld van 2500 K tot 10.000 K (in stappen van 100 K).
u Witbalanscorrectie U kunt de ingestelde witbalans corrigeren. Deze correctie heeft hetzelfde effect als het gebruik van een in de handel verkrijgbaar kleurtemperatuurconversiefilter of kleurcompensatiefilter. Elke kleur kan in negen niveaus worden gecorrigeerd. Deze functie is voor gevorderde gebruikers die bekend zijn met het gebruik van kleurtemperatuurconversie- of kleurcorrectiefilters. Witbalanscorrectie 1 Selecteer [WB Shift/Bkt.]. Selecteer op het tabblad [z1] [WB Shift/Bkt.
u Witbalanscorrectie Reeksopnamen met automatische witbalans Het is mogelijk om met één opname tegelijkertijd drie opnamen met een verschillende kleurbalans op te slaan. De opname wordt niet alleen opgeslagen met de kleurtemperatuur van de huidige witbalansinstelling, maar ook met meer blauw/amber of magenta/groen. Dit worden reeksopnamen met automatische witbalans genoemd (WBBKT). Reeksopnamen met automatische witbalans zijn mogelijk in ± 3 hele stappen.
3 De helderheid en het contrast automatisch corrigeren Als de opname te donker wordt of als het contrast te laag is, kunnen de helderheid en het contrast van de opname automatisch worden verbeterd. Deze functie heet Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid). De standaardinstelling is [Standaard]. Bij JPEG-opnamen wordt de correctie toegepast wanneer de opname is gemaakt. 1 Selecteer [Auto Lighting Optimizer/ Auto optimalisatie helderheid].
3 Instellingen voor ruisreductie Hoge ISO-ruisreductie Deze functie vermindert de ruis die in een opname ontstaat. Hoewel ruisreductie wordt toegepast bij alle ISO-snelheden, is de functie vooral effectief bij hoge ISO-snelheden. Bij lage ISO-snelheden wordt de ruis in donkerder delen van de opname verder gereduceerd. 1 Selecteer [Hoge ISOruisreductie]. Selecteer op het tabblad [z2] [Hoge ISO-ruisreductie] en druk vervolgens op <0>. de gewenste optie in.
3 Instellingen voor ruisreductie Ruisreductie lange sluitertijd Ruisreductie is mogelijk bij alle belichtingstijden van 1 seconde of langer. 1 Selecteer [Ruisred. lange sluitertijd]. Selecteer op het tabblad [z2] [Ruisred. lange sluitertijd] en druk vervolgens op <0>. de gewenste optie in. 2 StelDraai aan het instelwiel <5> om de gewenste instelling te selecteren en druk vervolgens op <0>. X Het instellingenscherm wordt gesloten en het menu wordt weer weergegeven.
3 Instellingen voor ruisreductie Bij instellingen [Auto] en [Inschakelen] duurt het reduceren van ruis na het maken van de opname ongeveer even lang als de opname zelf. Tijdens de ruisreductie kunt u nog opnamen maken zolang de indicator voor de maximale opnamereeks in de zoeker '1' of hoger aangeeft. Opnamen die zijn gemaakt met ISO 1600 of sneller kunnen er korreliger uitzien met de instelling [Inschakelen] dan met de instellingen [Uitschakelen] of [Automatisch].
3 Lichte tonen prioriteit U kunt overbelichting van lichte gebieden minimaliseren. 1 Selecteer [Lichte tonen prioriteit]. Selecteer op het tabblad [z2] [Lichte tonen prioriteit] en druk vervolgens op <0>. [Inschakelen]. 2 Selecteer Draai aan het instelwiel <5> om [Inschakelen] te selecteren en druk vervolgens op <0>. De lichte details worden verbeterd. Het dynamische bereik wordt uitgebreid van het standaard 18% grijs naar heldere lichte tinten.
3 Correctie helderheid randen/chromatische correctie Lichtafval (vignettering) treedt op bij objectieven die door hun bouw de hoeken van de opname donkerder maken. Kleurschifting langs de randen van een onderwerp is ook een chromatische aberratie. Beide lensaberraties kunnen worden gecorrigeerd. De standaardinstelling is [Inschakelen] voor beide correcties. Lichtafval corrigeren 1 Selecteer [Lensafwijkingscorrectie]. Selecteer op het tabblad [z1] [Lensafwijkingscorrectie] en druk vervolgens op <0>.
3 Correctie helderheid randen/chromatische correctie Chromatische aberratie corrigeren 1 Selecteer de instelling. Controleer of [Correctiegegevens beschikbaar] wordt weergegeven voor het gebruikte objectief. Draai aan het instelwiel <5> om [Chromatische afw.] te selecteren en druk vervolgens op <0>. Selecteer [Inschakelen] en druk vervolgens op <0>. Als [Correctiegeg. niet beschikbaar] wordt weergegeven, raadpleegt u 'Correctiegegevens voor het objectief' op de volgende pagina. de opname.
3 Correctie helderheid randen/chromatische correctie Correctiegegevens voor het objectief De camera bevat reeds correctiegegevens voor lichtafval en chromatische aberratie voor ongeveer 25 objectieven. Als u [Inschakelen] selecteert, worden de correctiegegevens voor lichtafval en chromatische aberratie automatisch toegepast voor elk objectief waarvoor correctiegegevens in de camera zijn opgenomen.
3 Een map maken en selecteren U kunt naar wens mappen maken en selecteren waarin de gemaakte opnamen worden opgeslagen. Deze bewerking is niet verplicht aangezien automatisch een map wordt gemaakt voor het opslaan van opnamen. Een map maken 1 Selecteer [Opn.functie+kaart/ map sel.]. Selecteer op het tabblad [51] de optie [Opn.functie+kaart/map sel.] en druk vervolgens op <0>. [Map]. 2 Selecteer Draai aan het instelwiel <5> om [Map] te selecteren en druk vervolgens op <0>. [Maak map].
3 Een map maken en selecteren Een map selecteren Laagste bestandsnummer Aantal opnamen in de map Mapnaam Open het scherm Selecteer map, draai aan het instelwiel <5> om de gewenste map te selecteren en druk vervolgens op <0>. X De map waarin de vastgelegde opnamen worden opgeslagen, wordt geselecteerd. Volgende opnamen zullen in de geselecteerde map worden opgeslagen. Hoogste bestandsnummer Mappen De mapnaam begint met drie cijfers (het mapnummer), gevolgd door vijf alfanumerieke tekens.
3 De bestandsnaam wijzigen De bestandsnaam bestaat uit vier alfanumerieke tekens gevolgd door een viercijferig opnamenummer (bijv.) BE3B0001.JPG (pag. 164) en de extensie. De eerste vier alfanumerieke tekens zijn in de fabriek ingesteld en zijn per camera uniek. U kunt deze echter wijzigen. Met 'Gebruikersinstelling 1' kunt u de vier tekens naar wens aanpassen en opslaan.
3 De bestandsnaam wijzigen de instelling. 4 Verlaat Voer het vereiste aantal alfanumerieke tekens in en druk vervolgens op de knop . X De nieuwe bestandsnaam wordt vastgelegd en het scherm van stap 2 wordt weer weergegeven. de vastgelegde bestandsnaam. 5 Selecteer Draai aan het instelwiel <5> om Instellingen [Bestandsnaam] te selecteren en druk vervolgens op <0>. Draai aan het instelwiel <5> om de vastgelegde bestandsnaam te selecteren en druk vervolgens op <0>.
3 Methoden voor bestandsnummering Het viercijferige bestandsnummer is te vergelijken met het beeldnummer op een fotorolletje. De opnamen (bijv.) BE3B0001.JPG krijgen opeenvolgende bestandsnummers van 0001 tot 9999 en worden opgeslagen in één map. U kunt instellen hoe het bestandsnummer wordt toegewezen. 1 Selecteer [Bestandnr.]. Selecteer op het tabblad [51] [Bestandnr.] en druk vervolgens op <0>. de methode voor bestandsnummering.
3 Methoden voor bestandsnummering Auto. reset De bestandsnummering begint elke keer opnieuw bij 0001 nadat de kaart is vervangen of er een nieuwe map is gemaakt. Wanneer u de kaart hebt vervangen, een map hebt gemaakt of de doelkaart hebt verwisseld (bijvoorbeeld f → g), begint de bestandsnummering van de opgeslagen foto’s opnieuw vanaf 0001. Dit is handig als u de opnamen wilt archiveren per kaart of map.
3 Copyrightinformatie instellen Wanneer u de copyrightinformatie instelt, wordt deze als Exif-informatie aan de opname toegevoegd. 1 Selecteer [Copyrightinformatie]. Selecteer op het tabblad [54] de optie [Copyrightinformatie] en druk vervolgens op <0>. de optie die u wilt 2 Selecteer instellen. Draai aan het instelwiel <5> om [Voer naam van auteur in] of [Voer copyrightdetails in] te selecteren en druk vervolgens op <0>. tekst in.
3 Copyrightinformatie instellen De copyrightinformatie controleren Wanneer u [Geef copyrightinfo weer] selecteert in stap 2 op de vorige pagina, kunt u de ingevoerde gegevens voor [Auteur] en [Copyright] controleren. De copyrightinformatie verwijderen Wanneer u [Verwijder copyrightinfo] selecteert in stap 2, kunt u de ingevoerde gegevens voor [Auteur] en [Copyright] verwijderen. U kunt de copyrightinformatie ook instellen of controleren met EOS Utility (meegeleverde software, pag. 418).
3 De kleurruimte instellen Het bereik van reproduceerbare kleuren wordt 'kleurruimte' genoemd. Met deze camera kan de kleurruimte voor opnamen worden ingesteld op sRGB of Adobe RGB. Voor normale opnamen wordt sRGB aanbevolen. 1 Selecteer [Kleurruimte]. Selecteer op het tabblad [z1] de optie [Kleurruimte] en druk vervolgens op <0>. de gewenste kleurruimte in. 2 StelSelecteer [sRGB] of [Adobe RGB] en druk vervolgens op <0>.
4 Belichting Selecteer de opnamemodus die past bij het onderwerp of het doel van de opname. U kunt de sluitertijd en/of het diafragma zodanig instellen dat u de gewenste belichting verkrijgt. Als u de ontspanknop half indrukt en weer loslaat, worden de belichtingswaarden gedurende circa 6 seconden in de zoeker en op het LCD-paneel aan de bovenzijde (9) weergegeven. Zie pagina 366 voor de functies die in elke opnamemodus kunnen worden ingesteld. Zet de aan-uitschakelaar op <1>.
d: AE-programma De camera stelt automatisch de sluitertijd en het diafragma in die het beste passen bij de helderheid van het onderwerp. Dit heet AE-programma. * staat voor Program (programma). * AE staat voor Auto Exposure oftewel automatische belichting. 1 Stel de opnamemodus in op . Druk op de knop en draai aan het instelwiel <6> of <5> om te selecteren. op het onderwerp. 2 StelKijkscherp door de zoeker en richt het AFpunt op het onderwerp. Druk de ontspanknop vervolgens half in.
d: AE-programma de opname. 4 Maak Bepaal de compositie en druk de ontspanknop helemaal in. Wanneer de sluitertijd '30"' en het maximale diafragma knipperen, is er sprake van onderbelichting. Verhoog de ISO-snelheid of gebruik de flitser. Wanneer de sluitertijd '8000' en de minimale diafragmawaarde knipperen, is er sprake van overbelichting. Verlaag de ISO-snelheid of gebruik een ND-filter (afzonderlijk verkrijgbaar) om de hoeveelheid licht die op de lens valt te verminderen.
d: AE-programma Veelgestelde vragen Het focusbevestigingslampje knippert en het onderwerp is niet scherp in beeld. Richt het midden van het AF-kader op een gedeelte met goed contrast en druk de ontspanknop vervolgens half in (pag. 46). Ga iets achteruit als u te dicht bij het onderwerp bent en probeer het nogmaals. Soms knipperen meerdere AF-punten tegelijk. Deze AF-punten zijn allemaal scherp. Zolang het AF-punt dat op het gewenste onderwerp is gericht oplicht, kunt u de opname maken.
s: AE met sluiterprioriteit In deze modus stelt u de sluitertijd in en stelt de camera automatisch het diafragma in om de standaardbelichting te verkrijgen die bij de helderheid van het onderwerp past. Dit heet AE met sluiterprioriteit. Een kortere sluitertijd kan de actie of een bewegend onderwerp als het ware bevriezen. Een langere sluitertijd geeft een wazig effect, wat de indruk van beweging wekt. * staat voor Time value (tijdwaarde).
s: AE met sluiterprioriteit Als de maximumdiafragmawaarde knippert, is er sprake van onderbelichting. Draai aan het instelwiel <6> om een langere sluitertijd in te stellen totdat de diafragmawaarde niet meer knippert, of stel een hogere ISO-snelheid in. Als de minimumdiafragmawaarde knippert, is er sprake van overbelichting. Draai aan het instelwiel <6> om een kortere sluitertijd in te stellen totdat de diafragmawaarde niet meer knippert, of stel een lagere ISO-snelheid in.
f: AE met diafragmaprioriteit In deze modus stelt u het gewenste diafragma in en stelt de camera automatisch de sluitertijd in om de standaardbelichting te verkrijgen die past bij de helderheid van het onderwerp. Dit heet AE met diafragmaprioriteit. Bij een hoger f/getal (een kleiner diafragma) vallen de voorgrond en achtergrond meer samen binnen de acceptabele scherpstelling.
f: AE met diafragmaprioriteit Als de '30"'-sluitertijd knippert, is er sprake van onderbelichting. Draai aan het instelwiel <6> om een groter diafragma (lager f/getal) in te stellen totdat het knipperen van de sluitertijd stopt, of stel een hogere ISO-snelheid in. Wanneer de sluitertijd '8000' knippert, is er sprake van overbelichting. Draai aan het instelwiel <6> om een kleiner diafragma (hoger f/getal) in te stellen totdat het knipperen van de sluitertijd stopt, of stel een lagere ISO-snelheid in.
a: Handmatige belichting In deze modus stelt u zowel de sluitertijd als het diafragma naar wens in. Raadpleeg de indicator voor het belichtingsniveau in de zoeker of gebruik een in de handel verkrijgbare belichtingsmeter om de belichting te bepalen. Deze methode wordt handmatige belichting genoemd. * staat voor Manual (handmatig). 1 Sluitertijd Diafragma Stel de opnamemodus in op . Druk op de knop en draai aan het instelwiel <6> of <5> om te selecteren. 2 Stel de ISO-snelheid in (pag.
a: Handmatige belichting de belichting in. 5 StelControleer het belichtingsniveau en stel de sluitertijd en het diafragma in. Indien het verschil met de standaardbelichting groter is dan ±3 stops, wordt bij het uiteinde van de indicator voor het belichtingsniveau < > of < > weergegeven. 6 Maak de opname. Belichtingscompensatie met Auto ISO Als de ISO-snelheid is ingesteld op A (AUTO), kunt u als volgt de belichtingscompensatie (pag. 181) instellen. Gebruik onder [85: Aangepaste bediening] [s: Bel.comp.
q De meetmethode selecteren U kunt een van vier methoden selecteren om de helderheid van het onderwerp te meten. 1 Druk op de knop . (9) de meetmethode. 2 Selecteer Draai aan het instelwiel <6> terwijl u naar het LCD-paneel aan de bovenzijde kijkt. q: Meervlaksmeting w: Deelmeting r: Spotmeting e: Centrum gew. gemiddeld q Meervlaksmeting Dit is een algemene meetmethode die zelfs geschikt is voor onderwerpen met tegenlicht. De camera past de belichting automatisch aan het onderwerp aan.
q De meetmethode selecteren Multi-spotmeting Bij een multi-spotmeting ziet u de relatieve belichtingsniveaus van diverse gebieden van de opname en stelt u zelf de belichting in om het gewenste resultaat te bereiken. Multi-spotmeting is mogelijk in de modi d/s/f. 1 Stel de lichtmeetmethode in op r spotmeting. 2 Druk op de knop . (8) Richt de cirkel voor spotmeting op het gebied waarvoor u de relatieve belichtingswaarde wilt meten en druk op de knop . Doe dit voor alle gebieden die u wilt meten.
O Belichtingscompensatie instellen Belichtingscompensatie wordt gebruikt om de standaardbelichting die door de camera is ingesteld lichter (langere belichting) of donkerder (kortere belichting) te maken. Belichtingscompensatie kan worden ingesteld in de opnamemodi d/s/f. De belichtingscompensatie kan worden ingesteld op ±5 stops met tussenstappen van 1/3 stop. De belichtingscompensatie-indicator in de zoeker en op het LCD-paneel aan de bovenzijde kan de instelling echter alleen tot ±3 stops weergeven.
h Reeksopnamen met automatische belichting (AEB) Als de sluitertijd of het diafragma automatisch wordt gewijzigd, wordt voor drie opeenvolgende opnamen het belichtingsniveau gewijzigd tot ±3 stops met tussenstappen van 1/3 stop. Dit heet AEB. * AEB staat voor Auto Exposure Bracketing (reeksopnamen met automatische belichting). 1 Houd de knoppen en gelijktijdig ingedrukt. (9) X Het pictogram en '0.0' worden weergeven op het LCD-paneel aan de bovenzijde. het AEB-bereik in.
A AE-vergrendeling Gebruik AE-vergrendeling wanneer het gebied waarop u wilt scherpstellen afwijkt van het lichtmetingsgebied of wanneer u meerdere foto's wilt nemen met dezelfde belichtingsinstelling. Druk op de knop om de belichting te vergrendelen, maak een nieuwe compositie en maak de opname. Dit heet AE-vergrendeling. AE-vergrendeling is geschikt voor onderwerpen met tegenlicht. 1 Stel scherp op het onderwerp. Druk de ontspanknop half in. X De belichtingsinstelling wordt weergegeven.
Bulb-belichting Als de opnamemodus op bulb is ingesteld, blijft de sluiter open tijdens het volledig indrukken van de ontspanknop en wordt deze gesloten als u de ontspanknop loslaat. Gebruik de instelling voor bulb-belichting voor nachtopnamen, opnamen van vuurwerk, de sterrenhemel en andere opnamen waarvoor een lange belichting is vereist. 1 Stel de opnamemodus in op . Druk op de knop en draai aan het instelwiel <6> of <5> om te selecteren. het gewenste diafragma in.
Bulb-belichting De oculairafsluiter gebruiken Als u de zelfontspanner of bulb gebruikt en een opname maakt zonder door de zoeker te kijken, kan er via het oculair licht binnenkomen wat een negatief effect kan hebben op de belichting en kan resulteren in een donkere opname. U kunt dit voorkomen door het hendeltje van de oculairafsluiter naar beneden te schuiven, zoals aangegeven door de pijl. Hierdoor wordt het oculair afgesloten.
P Meerdere opnames U kunt twee tot negen opnamen met verschillende belichtingen laten samenvoegen tot één opname. Als u in de Live view-modus (pag. 205) opnamen met meervoudige belichting maakt, kunt u zien hoe de afzonderlijke opnamen met verschillende belichtingen worden samengevoegd tijdens het fotograferen. 1 Selecteer [Meerdere opnames]. Selecteer [Meerdere opnames] in [z1] en druk vervolgens op <0>. X Het instelscherm voor opnamen met meervoudige belichting wordt weergegeven. [Meerdere opnamen] in.
P Meerdere opnames [Meerdere opn] in. 3 StelSelecteer de gewenste methode voor de meervoudige belichting en druk op <0>. Additief Iedere afzonderlijke belichting wordt cumulatief toegevoegd. Op basis van het [Aantal opnames] moet u een negatieve belichtingscompensatie instellen. Raadpleeg de onderstaande richtlijnen voor het instellen van een negatieve belichtingscompensatie.
P Meerdere opnames in welke opnamen er moeten 5 Stel worden opgeslagen. Als u alle afzonderlijke opnamen en de samengevoegde opname met meervoudige belichting wilt opslaan, selecteert u [Alle beelden]. Druk vervolgens op <0>. Als u alleen de samengevoegde opname met meervoudige belichting wilt opslaan, selecteert u [Alleen res.]. Druk vervolgens op <0>. [Doorg. meerd.opn.]. 6 Selecteer Selecteer [1 opname] of [Continu] en druk vervolgens op <0>.
P Meerdere opnames 8 Maak de volgende opnamen. X Wanneer [Aan:Fnc/bed] is ingesteld, wordt de samengevoegde opname met meervoudige belichting weergegeven. Bij Live view-opnamen worden de tot dan toe samengevoegde opnamen met meervoudige belichting weergegeven. Als u op de knop drukt, wordt alleen de Live view-opname weergegeven. Nadat u het ingestelde aantal opnamen hebt gemaakt, wordt het maken van opnamen met meervoudige belichting geannuleerd.
P Meerdere opnames Opnamen met meervoudige belichting samenvoegen met een opname die al op de kaart is opgeslagen U kunt een opname die is vastgelegd op de kaart selecteren als de eerste afzonderlijke opname. Het origineel van de geselecteerde opname blijft intact. U kunt alleen 1-opnamen selecteren. U kunt geen 41/61- of JPEG-opnamen selecteren. 1 Selecteer [Select. bld voor meerdere opn.]. Selecteer [Select. bld voor meerdere opn.] en druk vervolgens op <0>. X De opnamen op de kaart worden weergegeven.
P Meerdere opnames U kunt ook een 1-opname met meervoudige belichting selecteren. Als u [Hef sel. op] selecteert, wordt de geselecteerde opname geannuleerd. Meervoudige belichting controleren en verwijderen tijdens het fotograferen Wanneer [Aan:Fnc/bed] is ingesteld en u nog niet het ingestelde aantal opnamen hebt gemaakt, kunt u op de knop drukken om de tot dan toe samengevoegde opname met meervoudige belichting te bekijken. U kunt de belichting en de weergave controleren.
P Meerdere opnames Veelgestelde vragen Zijn er beperkingen ten aanzien van de opnamekwaliteit? Alle instellingen voor opnamekwaliteit kunnen worden geselecteerd voor JPEG-opnamen. Als 41 of 61 wordt ingesteld, wordt de samengevoegde opname met meervoudige belichting een 1-opname.
2 Spiegel opklappen Hoewel het gebruik van de zelfontspanner of afstandsbediening bewegingsonscherpte kan voorkomen, kan het bij gebruik van een superteleobjectief of het maken van close-ups (macrofotografie) ook helpen om de spiegel op te klappen en zo te voorkomen dat de camera trilt vanwege de opklappende spiegel. 1 Stel [Spiegel opklappen] in. Selecteer op het tabblad [z3] de optie [Spiegel opklappen] en druk vervolgens op <0>. Selecteer [Inschakelen] of [Ins.:Spieg. oml. m.
2 Spiegel opklappen Bij zeer fel licht, bijvoorbeeld tijdens een zonnige dag op het strand of op de skipiste, kunt u de opname het beste direct na het opklappen van de spiegel maken. Richt de camera niet direct op de zon. De warmte van de zon kan de sluitergordijnen verschroeien en beschadigen.
5 Opnamen maken met de flitser In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u opnamen kunt maken met een EOS-Speedlite uit de EX-serie (afzonderlijk verkrijgbaar) of met een flitser van een ander merk dan Canon, en hoe u de flitsfuncties op het menuscherm van de camera moet instellen.
D Flitsfotografie EOS-Speedlites uit de EX-serie Met een Speedlite uit de EX-serie (afzonderlijk verkrijgbaar) is flitsfotografie net zo eenvoudig als het maken van normale opnamen. Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite uit de EXserie voor gedetailleerde instructies. Deze camera is een camera van het type A en daarom geschikt voor alle functies van Speedlites uit de EX-serie.
D Flitsfotografie Canon Speedlites gebruiken die niet van de EX-serie zijn Wanneer Speedlites uit de EZ-, E-, EG-, ML- en TL-serie worden ingesteld op de automatische A-TTL- of TTL-flitsmodus, werkt de flitser alleen op volledig vermogen. Stel de opnamemodus van de camera in op (handmatige belichting) of (AE met diafragmaprioriteit) en pas de diafragma-instelling aan voordat u de opname maakt.
D Flitsfotografie De camera werkt mogelijk niet goed als deze wordt gebruikt in combinatie met een flitser of flitsaccessoire van een ander merk. Sluit op de pc-aansluiting van de camera geen flitser aan die 250 V of meer nodig heeft. Plaats geen hogespanningsflitser op de flitserschoen van de camera. Deze werkt dan mogelijk niet. Het is mogelijk om gelijktijdig een flitser op de flitserschoen en een andere flitser op de pc-aansluiting aan te sluiten en te gebruiken.
3 De flitser instellen Bij gebruik van een Speedlite uit de EX-serie die compatibel is met de flitsfunctie-instellingen, kunt u het menuscherm van de camera gebruiken om de functies van de Speedlite en Persoonlijke voorkeuzen in te stellen. Bevestig de Speedlite op de camera en schakel de Speedlite in. Zie de instructiehandleiding van de Speedlite voor meer informatie over functies van de Speedlite. 1 Selecteer [Externe Speedlite besturing].
3 De flitser instellen [Flitssync.snelheid AV-modus] U kunt de flitssynchronisatiesnelheid voor flitsfotografie instellen in de modus AE met diafragmaprioriteit (f). : Automatisch De flitssynchronisatiesnelheid wordt automatisch binnen een bereik van 1/250 en 30 seconden aangepast aan de lichtomstandigheden. Ook snelle synchronisatie kan worden gebruikt. : 1/250-1/60 sec. auto Voorkomt dat er een lange sluitertijd wordt ingesteld bij weinig licht. Hiermee kunt u onscherpe opnamen voorkomen.
3 De flitser instellen [Flits functie instellingen] De informatie en beschikbare functies die worden weergegeven op het scherm, kunnen afwijken afhankelijk van de Speedlite, huidige flitsmodus, persoonlijke voorkeuze-instellingen voor flitsen, enzovoort. Zie de instructiehandleiding van de Speedlite voor meer informatie over flitsfuncties van de Speedlite.
3 De flitser instellen Draadloze functies Het is mogelijk om via radio- of optische transmissie draadloos (meerdere keren) te flitsen. Zie de instructiehandleiding van de Speedlite voor meer informatie over draadloos flitsen. In-/uitzoomen flitser (flitsbereik) Omdat Speedlites een flitskop hebben die kan zoomen, kunt u het flitsbereik instellen. Normaliter stelt u dit in op [AUTO], zodat de camera automatisch het flitsbereik instelt overeenkomstig de brandpuntsafstand van het objectief.
3 De flitser instellen Flitsbelichtingscompensatie Dezelfde instelling als voor flitsbelichtingscompensatie op pagina 196 kan worden gebruikt. Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite voor meer informatie. Flitsbelichtingstrapje Terwijl de flitssterkte automatisch wordt gewijzigd, worden drie foto's gemaakt. Zie de instructiehandleiding van de Speedlite voor meer informatie over FEB (Flash Exposure Bracketing/ Flitsbelichtingsbracketing).
3 De flitser instellen Persoonlijke voorkeuze-instellingen voor flits Zie de instructiehandleiding van de Speedlite voor meer informatie over de persoonlijke voorkeuze-instellingen van de Speedlite. 1 Selecteer [Flitser C.Fn instellingen]. Selecteer [Flitser C.Fn instellingen] en druk op <0>. de functies in. 2 StelDraai aan het instelwiel <5> om het cijfer te selecteren en druk vervolgens op <0>. Draai aan het instelwiel <5> om de gewenste menuoptie te selecteren en druk vervolgens op <0>.
6 Opnamen maken met het LCDscherm (Live view-opnamen) U kunt opnamen maken terwijl het beeld op het LCDscherm van de camera wordt weergegeven. Dit heet 'Live view-opnamen'. Live view-opnamen zijn geschikt voor foto's van nietbewegende onderwerpen. Wanneer u de camera in de hand houdt en opnamen maakt terwijl u op het LCD-scherm kijkt, kan het bewegen van de camera onscherpe opnamen tot gevolg hebben. U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
A Live view-opnamen: voorbereiding Tijdens Live view-opnamen kunt u ook fotograferen. Zie pagina 225 als u films wilt opnemen. 1 Selecteer [LV z/k-inst.]. Selecteer op het tabblad [z4] [LV z/k-inst.] en druk vervolgens op <0>. 'LV' staat voor Live view. [Foto's]. 2 Selecteer Draai aan het instelwiel <5> om [Foto's] te selecteren en druk vervolgens op <0>. view-opname weer. 3 GeefDrukdeopLive de knop . X De Live view-opname wordt weergegeven op het LCD-scherm.
A Opnamen maken met het LCD-scherm 1 Selecteer de opnamemodus. Druk op de knop en draai aan het instelwiel <6> of <5> om de opnamemodus te selecteren. scherp op het onderwerp. 2 StelWanneer u de ontspanknop half indrukt, stelt de camera scherp met de actuele AF-modus (pag. 215). de opname. 3 Maak Druk de ontspanknop helemaal in. X De foto wordt gemaakt en de vastgelegde opname wordt op het LCD-scherm weergegeven.
A Opnamen maken met het LCD-scherm Gebruiksduur batterij bij Live view-opnamen Temperatuur Bij 23 °C Bij 0 °C Maximumaantal opnamen Circa 290 opnamen Circa 250 opnamen De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen batterij LP-E4N en op de testcriteria van de CIPA (Camera & Imaging Products Association). Met een volledig opgeladen batterij LP-E4N kunt u achter elkaar Live viewopnamen maken gedurende circa 2 uur en 30 min. bij 23 °C.
A Opnamen maken met het LCD-scherm Het informatiedisplay Telkens als u op de knop drukt, wordt het informatiedisplay vernieuwd.
A Opnamen maken met het LCD-scherm Simulatie van de definitieve opname Bij de simulatie van de definitieve opname worden de effecten van de beeldstijl, witbalans enzovoort in de Live view-opname zichtbaar gemaakt, zodat u weet hoe de werkelijke opname eruit gaat zien. Tijdens het maken van opnamen worden automatisch de hieronder vermelde functie-instellingen in de Live view-opname weergegeven.
Instellingen voor de opnamefunctie W / f / R / y / S / i / O / B-instellingen Wanneer het Live view-beeld wordt weergegeven en u op de knop , , , , , of drukt, wordt het scherm met instellingen weergegeven op het LCDscherm en kunt u aan het instelwiel <6> of <5> draaien om de desbetreffende opnamefunctie in te stellen. Wanneer f is ingesteld, kunt u op de knop drukken om de AF-gebiedselectiemodus en het AF-punt te selecteren.
3 Menufunctie-instellingen In dit gedeelte worden de instellingen besproken die specifiek zijn voor Live view-opnamen. De menuopties op het tabblad [z4] worden besproken op pagina 212-214. De instelbare functies in dit menuscherm worden alleen toegepast tijdens Live view-opnamen. Deze functies worden niet toegepast bij het maken van opnamen met de zoeker. LV z/k-inst. U kunt instellingen voor Live view-opname doen. Raadpleeg pagina 206 voor meer informatie. AF-modus U kunt [Live-modus] (pag.
3 Menufunctie-instellingen Bel.simulatie Belichtingssimulatie toont en simuleert hoe licht de daadwerkelijke opname (belichting) zal zijn. • Inschakelen (g) De weergegeven helderheid van de opname komt nagenoeg overeen met de werkelijke helderheid (belichting) van de resulterende opname. Wanneer u belichtingscompensatie instelt, wordt de helderheid van de opname dienovereenkomstig aangepast.
3 Menufunctie-instellingen Stille LV-opname • Modus 1 Het geluid van de camera is zachter dan bij normale opname. Het is ook mogelijk om continu opnamen te maken. Bij is de maximale opnamesnelheid circa 12 opnamen/seconde Bij is het circa 14 opnamen/seconde. • Modus 2 Wanneer u de ontspanknop helemaal indrukt, wordt er slechts één opname gemaakt. Als u de ontspanknop ingedrukt houdt, kan de camera verder niet worden bediend.
Automatisch scherpstellen De AF-modus selecteren De beschikbare AF-modi zijn [Live-modus], [u Live-modus] (met gezichtsherkenning, pag. 216) en [Quick-modus] (pag. 220). Wanneer u nauwkeurig wilt scherpstellen, stelt u de focusinstellingsknop op het objectief in op , vergroot u de opname en stelt u handmatig scherp (pag. 222). Selecteer de AF-modus. Selecteer [AF-modus] op het tabblad [z4].
Automatisch scherpstellen scherp op het onderwerp. 3 StelRicht het AF-punt op het onderwerp en druk de ontspanknop half in. X Als de scherpstelling is bereikt, wordt het AF-punt groen en klinkt er een pieptoon. X Als de scherpstelling niet wordt bereikt, wordt het AF-punt oranje. de opname. 4 Maak Controleer de scherpstelling en belichting en druk de ontspanknop helemaal in om de opname te maken (pag. 207).
Automatisch scherpstellen op het onderwerp. 2 StelDrukscherp de ontspanknop half in; de camera stelt vervolgens scherp op het gezicht dat door het kader
wordt bedekt. X Als de scherpstelling is bereikt, wordt het AF-punt groen en klinkt er een pieptoon. X Als de scherpstelling niet wordt bereikt, wordt het AF-punt oranje. Als er geen gezicht kan worden herkend, wordt het AF-punt < > weergegeven en wordt scherpgesteld op het midden. de opname.
Automatisch scherpstellen Opmerkingen over de Live-modus en de u Live-modus (met gezichtsherkenning) Automatisch scherpstellen Het duurt iets langer om scherp te stellen. Zelfs als er al is scherpgesteld, wordt er nogmaals scherpgesteld wanneer u de ontspanknop half indrukt. Tijdens en na de automatische scherpstelling kan de helderheid van de opname veranderen.
Automatisch scherpstellen Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden scherpgesteld Onderwerpen met weinig contrast, zoals een blauwe lucht en effen, platte oppervlakken. Onderwerpen in slecht licht. Strepen en andere patronen met alleen een horizontaal contrast. Een lichtbron waarvan de helderheid, de kleur en het patroon steeds verandert. Avondopnamen of opnamen bij fel licht. Opnamen bij fluorescerend of TL-lichtbronnen of wanneer het beeld flikkert. Hele kleine onderwerpen.
Automatisch scherpstellen Quick-modus: f De speciale AF-sensor wordt gebruikt om in de modus 1-beeld AF (pag. 67) op dezelfde manier scherp te stellen als bij het maken van opnamen door de zoeker. Hoewel u snel kunt scherpstellen op het gewenste gebied, wordt het Live view-beeld tijdens het automatisch scherpstellen even onderbroken. In AF-gebiedselectiemodi anders dan Aut. selectie: 61-pt AF, kunt u het AF-punt of de AF-zone handmatig instellen.
Automatisch scherpstellen het AF-punt. 3 Selecteer Gebruik de <9> om een AF-punt te selecteren. Als u <9> recht indrukt, wordt het middelste AF-punt (of de middelste zone) geselecteerd. U kunt ook de instelwielen <6> en <5> gebruiken om het AF-punt te selecteren. Met het instelwiel <6> beweegt u horizontaal in de AFpunten en met het instelwiel <5> verticaal. scherp op het onderwerp. 4 StelRicht het AF-punt op het onderwerp en druk de ontspanknop half in.
Handmatig scherpstellen U kunt de opname vergroten en handmatig nauwkeurig scherpstellen. 1 Stel de focusinstellingsknop op het objectief in op . Draai de focusring van het objectief om ruw scherp te stellen. het vergrotingskader. 2 Verplaats Gebruik <9> om het vergrotingskader Vergrotingskader te verplaatsen naar de positie waarop u wilt scherpstellen. Wanneer u <9> volledig indrukt, wordt het vergrotingskader weer naar het midden van het beeld verplaatst. de opname.
Aandachtspunten bij Live view-opnamen Opnamekwaliteit Wanneer u opnamen maakt met hoge ISO-snelheden, kan er ruis (zoals lichte puntjes, strepen) op de opname zichtbaar zijn. Opnamen maken bij hoge temperaturen kan ruis en onregelmatige kleuren op de opname veroorzaken. Als u lange tijd constant Live view-opnamen maakt, kan de interne temperatuur van de camera oplopen, waardoor de opnamekwaliteit mogelijk minder wordt. Schakel Live view-opname uit wanneer u geen opnamen maakt.
Aandachtspunten bij Live view-opnamen Live view-opname Bij weinig of juist heel fel licht wordt in het Live view-beeld mogelijk niet de helderheid van de daadwerkelijke opname weergegeven. Als de lichtbron in het beeld verandert, kan het beeldscherm gaan flikkeren. Als dit het geval is, sluit u de Live view-opnamen af en gaat u hiermee verder bij de lichtbron die u daadwerkelijk gaat gebruiken.
7 Filmopnamen Het livebeeld dat op het LCD-scherm van de camera wordt weergegeven, kan als film op de kaart worden opgeslagen. De opname-indeling voor films is MOV. Kaarten waarop films kunnen worden opgeslagen Voor het opnemen van films moet u een kaart met een hoge capaciteit en een hoge lees-/schrijfsnelheid gebruiken zoals weergegeven in de onderstaande tabel. Compressiemethode (pag. 239) IPB 10 MB/sec. of sneller ALL-I (I-only) 30 MB/sec.
k Filmopnamen voorbereiden Stel de camera zodanig in dat deze het livebeeld op het LCD-scherm als film kan opslaan. Zie pagina 205 als u foto's wilt maken. 1 Selecteer [LV z/k-inst.]. Selecteer op het tabblad [z4] [LV z/k-inst.] en druk vervolgens op <0>. 'LV' staat voor Live view. [Movies]. 2 Selecteer Draai aan het instelwiel <5> om [Movies] te selecteren en druk vervolgens op <0>. in. 3 StelZie[Movie-opn.formaat] pagina 239 voor informatie over [Movie-opn.formaat]. het beeld.
k Filmopnamen Opnamen maken met automatische belichting Wanneer de opnamemodus is ingesteld op of , schakelt de camera over op automatische belichting met instellingen die geschikt zijn voor de lichtomstandigheden. De automatische belichting is dezelfde voor en . 1 Stel de opnamemodus in op . Druk op de knop en draai aan het instelwiel <6> of <5> om of te selecteren. scherp op het onderwerp.
k Filmopnamen AE met sluitervoork. Wanneer de opnamemodus is ingesteld op , kunt u de sluitertijd handmatig instellen voor filmopname. De ISO-snelheid en het diafragma worden automatisch ingesteld voor de juiste belichting voor de lichtomstandigheden. 1 Stel de opnamemodus in op . Druk op de knop en draai aan het instelwiel <6> of <5> om te selecteren. de gewenste sluitertijd in. 2 StelTerwijl u op het LCD-scherm kijkt, Sluitertijd draait u aan het instelwiel <6>.
k Filmopnamen AE met diafragmavoork. Wanneer de opnamemodus is ingesteld op , kunt u het diafragma handmatig instellen voor filmopname. De ISO-snelheid en de sluitertijd worden automatisch ingesteld voor de juiste belichting voor de lichtomstandigheden. 1 Stel de opnamemodus in op . Druk op de knop en draai aan het instelwiel <6> of <5> om te selecteren. het gewenste diafragma in. 2 StelTerwijl u op het LCD-scherm kijkt, draait u aan het instelwiel <6>.
k Filmopnamen ISO-snelheid in de modi d, s, f en BULB De ISO-snelheid wordt automatisch ingesteld op een waarde tussen ISO 100 en 25600. Wanneer onder [z2: ISO-snelheidsinst.] in [ISO-snelh.bereik] de instelling [Maximum] (pag. 132) wordt ingesteld op [51200/H] in de modi d, s of BULB, wordt het maximum van het automatische ISO-snelheidsbereik vergroot tot H (gelijk aan ISO 51200). Zelfs wanneer u [Maximum] instelt op [51200], blijft het maximum op ISO 25600 staan en wordt het bereik niet vergroot.
k Filmopnamen Opnamen maken met handmatige belichting U kunt de sluitertijd, het diafragma en de ISO-snelheid voor filmopnamen handmatig instellen. Het handmatig instellen van de belichting voor filmopnamen is bedoeld voor geavanceerde gebruikers. 1 Stel de opnamemodus in op . Druk op de knop en draai aan het instelwiel <6> of <5> om te selecteren. de ISO-snelheid in. 2 StelDruk op de knop . X Het scherm ISO-snelheid wordt geopend op het LCD-scherm.
k Filmopnamen De ISO-snelheid tijdens opnamen met handmatige belichting Met [Auto] (A) wordt de ISO-snelheid automatisch ingesteld op een waarde tussen ISO 100 en 25600. U kunt de ISO-snelheid handmatig tussen ISO 100 en 25600 instellen met stappen van 1/3-stop. Wanneer onder [z2: ISO-snelheidsinst.] in [ISOsnelh.bereik] de instelling [Maximum] wordt ingesteld op [51200/H], wordt het maximum van het handmatige ISO-snelheidsbereik verhoogd tot H (gelijk aan ISO 51200).
k Filmopnamen Opname-informatie Telkens als u op de knop drukt, wordt het informatiedisplay vernieuwd.
k Filmopnamen Opmerkingen over filmopnamen De camera kan niet ononderbroken automatisch scherpstellen zoals een camcorder. Tijdens het opnemen van films kan de scherpstelling er tijdelijk flink naast liggen of kan de belichting tijdelijk worden gewijzigd. Wanneer u automatisch scherpstelt tijdens het opnemen van films bij weinig licht bij gebruik van een USM-objectief, worden mogelijk horizontale strepen (ruis) vastgelegd.
k Filmopnamen Opmerkingen over filmopnamen Indien bij [z5: Filmopnameknop] [V/o] is geselecteerd, kunt u de ontspanknop geheel indrukken om de filmopname te starten of te stoppen (pag. 248). Het geluid wordt door de ingebouwde microfoon van de camera in mono opgenomen (pag. 227). Opname van stereogeluid is mogelijk door een externe stereo microfoon (afzonderlijk verkrijgbaar) met een ministekker van 3,5 mm aan te sluiten op de IN-aansluiting voor externe microfoons op de camera (pag. 21).
k Filmopnamen Foto's maken Tijdens het maken van filmopnamen kunt u nog altijd foto's maken door de ontspanknop volledig in te drukken. Foto's maken tijdens filmopnamen Als u tijdens filmopnamen een foto maakt, staat de filmopname gedurende circa 1 seconde stil. De gemaakte foto wordt op de kaart opgeslagen en de filmopname wordt automatisch hervat wanneer de Live view-opname wordt weergegeven. De film en foto worden op de kaart opgeslagen als afzonderlijke bestanden. Als [Opn.functie] (pag.
k Filmopnamen AEB kan niet worden gebruikt. Zelfs wanneer er een externe Speedlite wordt gebruikt, zal deze niet flitsen. Het is mogelijk om continu foto's te maken tijdens filmopname. Maar de vastgelegde opnamen worden niet weergegeven op het scherm. Filmopname kan worden stopgezet afhankelijk van de opnamekwaliteit van de foto's, het aantal opnamen tijdens de filmopname, prestatie van de kaart, enzovoort. Indien [z5: Filmopnameknop] is ingesteld op [V/o], is fotograferen niet mogelijk.
Instellingen voor de opnamefunctie W / f / R / S / i / O / B-instellingen Indien u op de knop , , , , of drukt terwijl de opname op het LCD-scherm wordt weergegeven, verschijnt het scherm met instellingen op het LCDscherm en kunt u het instelwiel <6> of <5> gebruiken om de bijbehorende functie in te stellen. Wanneer f is ingesteld, kunt u op de knop drukken om de AF-gebiedselectiemodus en het AF-punt te selecteren. De procedure is hetzelfde als bij opnamen maken met de zoeker.
3 Het filmopnameformaat instellen Met [z4: Movie-opn.formaat] kunt u het filmformaat, framesnelheid per seconde en de compressiemethode instellen. De framesnelheid wisselt automatisch, afhankelijk van de instelling voor [53: Videosysteem]. Beeldformaat A [1920x1080] : Full HD-opnamekwaliteit (Full High-Definition). De beeldverhouding is 16:9. B [1280x720] : HD-opnamekwaliteit (High-Definition). De beeldverhouding is 16:9. C [640x480] : SD-opnamekwaliteit (Standard Definition). De beeldverhouding is 4:3.
3 Het filmopnameformaat instellen Totale opnameduur voor film en bestandsgrootte per minuut Filmopname formaat A B Totale opnameduur (bij benadering) Bestandsgrootte Kaart van 4 GB Kaart van 8 GB Kaart van 16 GB (bij benadering) 654 X 16 minuten 32 minuten 1 uur 4 minuten 235 MB/min. 654 W 5 minuten 11 minuten 22 minuten 685 MB/min. 18 minuten 37 minuten 1 uur 14 minuten 205 MB/min. 87 X 87 W 6 minuten 12 minuten 25 minuten 610 MB/min.
3 Het filmopnameformaat instellen Een stijging van de interne temperatuur van de camera kan ertoe leiden dat de filmopname wordt gestopt voordat de maximumopnametijd die op de voorgaande pagina wordt weergegeven (pag. 249), is verstreken. Zelfs als [Opnamefunctie] is ingesteld op [Auto. kaartwissel], kan de kaart niet automatisch worden gewisseld tijdens de filmopname. Full HD 1080 Full HD 1080 duidt op compatibiliteit met High-Definition met 1080 verticale pixels (scanlijnen).
3 De geluidsopname instellen U kunt films opnemen terwijl u geluid opneemt met de ingebouwde monomicrofoon of met een in de handel verkrijgbare stereomicrofoon. U kunt het geluidsopnameniveau naar wens instellen. Stel de geluidsopname in met [z4: Geluidsopname]. Geluidsopname/Geluidsopnameniveau [Automatisch] : Het geluidsopnameniveau wordt automatisch aangepast. Automatische niveauregeling functioneert automatisch in reactie op het geluidsniveau. [Handmatig] : Voor geavanceerde gebruikers.
3 De geluidsopname instellen De microfoon gebruiken De ingebouwde microfoon neemt geluid in mono op. Opname in stereogeluid is mogelijk door een externe stereomicrofoon (in de winkel verkrijgbaar) die is uitgerust met een ministereostekker (van 3,5 mm) aan te sluiten op de IN-aansluiting voor externe microfoons op de camera (pag. 21). Wanneer er een externe microfoon wordt aangesloten, schakelt de geluidsopname automatisch over op de externe microfoon.
3 Stille bediening Deze functie is handig wanneer u de ISO-snelheid, het geluidsopnameniveau, enzovoort, tijdens een filmopname wilt instellen zonder geluid te maken. Wanneer [z5: Stille bediening] is ingesteld op [h insch.], kunt u het touch pad gebruiken op de binnenste ring van het snelinstelwiel. U kunt de camera stil bedienen door gewoon op de boven-, onder-, linker-, of rechterkant van te tikken.
3 De tijdcode instellen De tijdcode is een tijdreferentie die automatisch wordt opgenomen om de videobeelden en het geluid te synchroniseren tijdens filmopname. De tijdcode wordt altijd opgenomen en wel met de volgende eenheden: uren, minuten, seconden en frames. De tijdcode wordt voornamelijk gebruikt tijdens het bewerken van de film. U stelt de tijdcode in met [z5: Tijdcode]. Count up [Tijdens opn.] : De tijdcode telt altijd alleen maar op terwijl u een film opneemt.
3 De tijdcode instellen Ongeacht de instelling bij [Movie opn. teller] zal de tijdcode altijd worden opgeslagen in het filmbestand. Movie afs. teller U kunt selecteren wat u wilt weergeven op het filmweergavescherm. [Opn.tijd] : Geeft de opnametijd en weergavetijd weer tijdens de filmweergave. [Tijdcode] : Geeft de tijdcode weer tijdens de filmweergave. Met [Tijdcode] ingesteld: Tijdens filmopname Tijdens filmweergave Indien u de instelling voor [Movie afs.
3 Menufunctie-instellingen [z4] Menu Wanneer u [Movies] selecteert in [z4: LV z/k-inst.], worden de tabbladen [z4] [z5] voor filmopname weergegeven. Dit zijn de menuopties. AF-modus De AF-modi werken hetzelfde als beschreven op pagina 215 - 221. U kunt [Live-modus], [u Live-modus] of [Quick-modus] selecteren. Voortdurend scherpstellen op een bewegend onderwerp is niet mogelijk. Zelfs als de AF-modus is ingesteld op [Quick-modus], wordt tijdens filmopnamen de [Live-modus] geactiveerd.
3 Menufunctie-instellingen Stille LV-opname Deze functie is van toepassing op het maken van foto's. Raadpleeg pagina 214 voor meer informatie. Meettimer U kunt instellen hoelang de belichtingsinstellingen worden weergegeven (AE-vergrendelingstijd). [z5] Menu Tijdcode U kunt de tijdcode instellen. Zie pagina 245 en 246 voor meer informatie. Stille bediening Wanneer [h insch.
Aandachtspunten voor filmopnamen Witte en rode waarschuwingspictogrammen voor interne temperatuur Indien de interne temperatuur van de camera stijgt vanwege langdurig filmen of een hoge omgevingstemperatuur, verschijnt het witte pictogram . Wanneer u filmt terwijl dit pictogram wordt weergegeven, wordt de beeldkwaliteit van de film bijna niet beïnvloed. Maar als u overschakelt op fotograferen, zal de beeldkwaliteit van de foto's afnemen. Stop met het maken van foto's en laat de camera afkoelen.
Aandachtspunten voor filmopnamen Opname- en beeldkwaliteit Als u een kaart met een lage schrijfsnelheid gebruikt, wordt tijdens filmopnamen rechts in het scherm mogelijk een indicator met vijf niveaus weergegeven. Deze geeft aan hoeveel gegevens nog niet naar de kaart zijn geschreven (beschikbare capaciteit van het interne buffergeheugen). Hoe langzamer de kaart, des te sneller de indicator stijgt. Als de indicator vol raakt, wordt de filmopname automatisch Indicator gestopt.
8 Opnamen weergeven Dit hoofdstuk bevat informatie over hoe u foto's en films kunt weergeven en wissen, opnamen kunt weergeven op een tv-scherm en over andere aan weergave gerelateerde functies. Opnamen die met een andere camera zijn gemaakt Opnamen die met een andere camera zijn gemaakt, met een computer zijn bewerkt of waarvan de bestandsnaam is gewijzigd, worden mogelijk niet correct weergegeven op de camera.
x Opnamen weergeven Weergave van één opname 1 Geef de opname weer. Druk op de knop . X De laatst gemaakte of laatst weergegeven opname wordt weergegeven. een opname. 2 Selecteer Als u de opnamen in omgekeerde volgorde wilt weergeven, draait u het instelwiel <5> linksom. Wilt u de opnamen in chronologische volgorde weergeven, dan draait u het instelwiel rechtsom. Telkens als u op de knop drukt, wordt het weergaveformaat gewijzigd.
x Opnamen weergeven de opnameweergave. 3 Beëindig Druk op de knop om de opnameweergave te beëindigen en om meteen weer opnamen te kunnen maken. 3 Rasterweergave Met de weergave van één opname kunt u het raster over de opnameweergave heen leggen. Bij [33: Weergaveraster] kunt u [3x3 l], [6x4 m] of [3x3+diag n] selecteren. Deze functie is handig om de kanteling en de compositie van de opname te checken. Tijdens de filmweergave wordt het raster niet weergegeven.
B: Weergave met opname-informatie Voorbeeldinformatie voor foto's AF-fijnafstelling Waarde belichtingscompensatie Waarde flitsbelichtingscompensatie Diafragma Sluitertijd Meetmethode Opnamemodus ISO-snelheid Beeldformaat Nummer van de opname/ totaal aantal opgeslagen opnamen Lichte tonen prioriteit Beveilig beelden Classificatie Spraakmemo Mapnummer - bestandsnummer Kaart Histogram (Helderheid/RGB) Fijnafstelling flitsbelichting Fijnafstelling automatische belichting Kleurtemperatuur wanneer
is ingeste
B: Weergave met opname-informatie Voorbeeldinformatie voor films Opnametijd, weergavetijd/tijdcode Weergave Sluitertijd Diafragma Opnamemodus Filmopnameformaat Framesnelheid Filmbestandsgrootte Compressiemethode Overbelichtingswaarschuwing Wanneer [33: Overbel. waarsch.] is ingesteld op [Inschakelen], knipperen de overbelichte gedeelten. Voor meer detail in de overbelichte gedeelten stelt u de belichtingscompensatie in op een negatieve waarde en maakt u opnieuw een opname.
B: Weergave met opname-informatie Het histogram Het helderheidshistogram toont de verdeling van het belichtingsniveau en de algehele helderheid. Het RGB-histogram is geschikt voor controle van de kleurverzadiging en -gradatie. De histogramweergave kan worden gewisseld met [33: Histogram]. Weergave [Helderheid] Voorbeeldhistogrammen Dit histogram toont in grafiekvorm de verdeling van het helderheidsniveau van de opname.
x Snel opnamen zoeken H Meerdere opnamen weergeven op één scherm (indexweergave) In de indexweergave kunt u snel naar opnamen zoeken, waarbij u vier of negen opnamen per scherm te zien krijgt. 1 Druk op de knop . Druk tijdens de opnameweergave op de knop . X [6u] wordt rechtsonder op het scherm weergegeven. over naar de indexweergave. 2 Schakel Draai het instelwiel <6> linksom. X Er verschijnt een index van vier opnamen. De momenteel geselecteerde opname is gemarkeerd met een blauwe rand.
x Snel opnamen zoeken I Door opnamen navigeren (opnamesprong) In de weergave van één opname kunt u aan het instelwiel <6> draaien om snel vooruit of achteruit door de opnamen te bladeren, al naar gelang de geselecteerde sprongmethode. 1 Selecteer [Spring met 6]. Selecteer [Spring met 6] op het tabblad [32] en druk vervolgens op <0>. de sprongmethode. 2 Selecteer Draai aan het instelwiel <5> om de sprongmethode te selecteren en druk op <0>.
u Vergrote weergave Opnamen kunnen op het LCD-scherm 1,5x tot 10x worden uitvergroot. 1 Positie van vergroot gebied Vergroot de opname. Opnamen kunnen tijdens de weergave worden uitvergroot (weergave van één opname), tijdens de weergave direct na de opname en wanneer de camera gereed is voor opname. Druk op de knop . X De vergrote weergave wordt geactiveerd. Het vergrotingsgebied en [6u] worden rechtsonder op het scherm weergegeven.
u Vergrote weergave 3 Instellingen voor vergroting Wanneer u op het tabblad [33] de optie [Vergroting (ca.)] selecteert, kunt u het punt van waaruit wordt vergroot en het startpunt voor de vergrote weergave instellen. 1x (geen vergroting) Het beeld wordt niet uitvergroot. De vergrote weergave start vanuit de weergave van één opname. 2x, 4x, 8x, 10x (vergroot vanuit centrum) De vergrote weergave start vanuit het midden van het beeld, op de ingestelde vergroting. Ware grootte (v. ges.
b De opname draaien U kunt de weergegeven opname in de gewenste positie draaien. 1 Selecteer [Beeld roteren]. Selecteer [Beeld roteren] op het tabblad [31] en druk vervolgens op <0>. een opname. 2 Selecteer Draai aan het instelwiel <5> om de opname te selecteren die moet worden gedraaid. U kunt ook een opname selecteren in de indexweergave (pag. 257). de opname. 3 Draai Elke keer dat u op <0> drukt, wordt de opname als volgt naar rechts gedraaid: 90° → 270° → 0°.
Classificaties instellen U kunt opnamen en films classificeren met een van vijf classificaties: l/m/n/o/p. Deze functie heet Classificatie. 3 Classificaties instellen via het menu 1 Selecteer [Classificatie]. Selecteer [Classificatie] op het tabblad [32] en druk vervolgens op <0>. een opname of een film. 2 Selecteer Draai aan het instelwiel <5> om de opname of film te selecteren die u wilt classificeren.
Classificaties instellen De knop gebruiken Als u in [85:J/K-knopfunctie] [Classific. (J en K uitg.)] (pag. 338) instelt, kunt u op de -knop drukken om opnamen/films tijdens het weergeven/afspelen te classificeren. 1 Stel de functie van de -knop in. Stel [85:J/K-knopfunctie] in op [Classific. (J en K uitg.)]. opname weer. 2 GeefDraaideaan het instelwiel <5> om de opname of film te selecteren die u wilt classificeren. de opname of film.
Q Snel instellen tijdens weergave U kunt tijdens de weergave op de knop drukken om de volgende opties in te stellen: [K: Beveilig beelden], [b: Beeld roteren], [9: Classificatie], [R: Verwerking RAW-beelden] (alleen RAW-beelden), [S: Wijzig formaat] (alleen JPEG-beelden), [ : Overbelichtingswaarschuwing], [ : AF-puntweergave], [e: Spring met 6]. Voor films kunnen alleen de functies die hierboven vetgedrukt worden weergegeven worden ingesteld. 1 Druk op de knop .
Q Snel instellen tijdens weergave Als u een opname wilt roteren, stelt u [51: Auto. roteren] in op [AanzD]. Als [51: Auto. roteren] is ingesteld op [AanD] of [Uit], wordt de instelling [b Beeld roteren] aan de opname toegevoegd, maar wordt de opname niet door de camera gedraaid bij afspelen. Druk op de knop tijdens de indexweergave om over te schakelen op de weergave van één opname. Het scherm Snel instellen wordt weergegeven. Druk nogmaals op de knop om terug te keren naar de indexweergave.
k Genieten van films U kunt films op de volgende drie manieren afspelen: Afspelen op een tv (pag. 275 en 278) Gebruik de meegeleverde AV-kabel of een HDMI-kabel HTC-100 (afzonderlijk verkrijgbaar) om de camera op een tv aan te sluiten. U kunt de films en foto's dan op uw tv bekijken. Als u over een HD-televisie beschikt en uw camera met een HDMI-kabel aansluit, kunt u films in Full HD (Full High-Definition: 1920x1080) en HD (High-Definition: 1280x720) bekijken met een hogere beeldkwaliteit.
k Genieten van films Afspelen en bewerken op een computer (pag. 418) De filmbestanden die zich op de kaart bevinden, kunnen naar een computer worden overgebracht en dan worden afgespeeld met ImageBrowser EX. Om een film vloeiend af te spelen op een pc, hebt u een krachtige computer nodig. Raadpleeg de ImageBrowser EX Gebruikershandleiding (pdf) voor informatie over de vereisten die van toepassing zijn op computerhardware.
k Films afspelen 1 Geef de opname weer. Druk op de knop om opnamen weer te geven. een film. 2 Selecteer Draai aan het instelwiel <5> om de film te selecteren die u wilt afspelen. Bij de weergave van één opname geeft het pictogram <1s> linksboven op het scherm aan dat het een film betreft. In de indexweergave geeft de perforatie links van een miniatuur aan dat het een film betreft. Films kunnen niet in de indexweergave worden weergegeven. Druk op <0> om over te schakelen op de weergave van één opname.
k Films afspelen Functie Beschrijving van weergave 2 Afsluiten Hiermee keert u terug naar de weergave van één opname. 7 Afspelen Door op <0> te drukken, kunt u schakelen tussen weergeven en stoppen. 8 Vertraagd Pas de vertragingssnelheid aan door aan het instelwiel <5> te draaien. De vertragingssnelheid wordt rechtsboven in het scherm weergegeven. 5 Eerste beeld Hiermee wordt het eerste beeld van de film weergegeven.
X De eerste en laatste beelden van de film bewerken U kunt de eerste en laatste beelden van een film bewerken in tussenstappen van 1 seconde. 1 Selecteer in het filmweergavescherm [X]. X Het paneel voor filmbewerking wordt onder aan het scherm weergegeven. aan welk deel moet worden 2 Geef verwijderd. Selecteer [U] (Snijden begin) of [V] (Snijden eind) en druk op <0>. Kantel <9> naar links of rechts om het vorige of volgende beeld te bekijken.
X De eerste en laatste beelden van de film bewerken de film op. 4 SlaSelecteer [W] en druk vervolgens op <0>. X Het scherm Opslaan verschijnt. Om het bestand als een nieuwe film op te slaan, selecteert u [Nieuw bestand]. Om het bestand op te slaan en het originele filmbestand te overschrijven, selecteert u [Overschrijven]. Druk vervolgens op <0>. Selecteer [OK] op het bevestigingsscherm en druk op <0> om de bewerkte film op te slaan en terug te keren naar het filmweergavescherm.
3 Diavoorstelling (automatische weergave) U kunt de opnamen die zich op de kaart bevinden, weergeven als een automatische diavoorstelling. 1 Aantal weer te geven opnamen Selecteer [Diavoorstelling]. Selecteer [Diavoorstelling] op het tabblad [32] en druk vervolgens op <0>. de opnamen die u wilt 2 Selecteer afspelen. Draai aan het instelwiel <5> om de gewenste instelling te selecteren en druk vervolgens op <0>.
3 Diavoorstelling (automatische weergave) Optie Beschrijving van weergave jAlle bldn Alle foto's en films op de geheugenkaart worden weergegeven. iDatum De foto's en films die zijn vastgelegd op de geselecteerde opnamedatum, worden weergegeven. nMap De foto's en films in de geselecteerde map worden weergegeven. kMovies Alleen de films op de geheugenkaart worden weergegeven. zFoto's Alleen de foto's op de geheugenkaart worden weergegeven.
3 Diavoorstelling (automatische weergave) diavoorstelling. 4 StartDraaideaan het instelwiel <5> om [Start] te selecteren en druk vervolgens op <0>. X Nadat de tekst [Laden van beeld...] is weergegeven, begint de diavoorstelling. af. 5 SluitAlsdeu dediavoorstelling diavoorstelling wilt afsluiten en wilt terugkeren naar het instellingenscherm, drukt u op de knop . Als u de diavoorstelling wilt pauzeren, drukt u op <0>. Tijdens het pauzeren wordt [G] in de linkerbovenhoek van de opname weergegeven.
Opnamen op de tv bekijken U kunt de foto's en films ook weergeven op een tv. Pas het geluidsvolume van de film aan op de tv. Het geluidsvolume kan niet met de camera worden aangepast. Schakel, voordat u de kabel tussen de camera en de tv aansluit of verwijdert, de camera en de tv uit. Op bepaalde televisies worden de weergegeven opnamen mogelijk afgesneden. Opnamen bekijken op een HD-tv (High-Definition) Hiervoor hebt u de HDMI-kabel HTC-100 (afzonderlijk verkrijgbaar) nodig.
Opnamen op de tv bekijken op de knop . 5 Druk X De opname wordt op het tv-scherm weergegeven. (Het LCD-scherm van de camera blijft leeg.) De opnamen worden automatisch weergegeven met de optimale resolutie van de tv. U kunt het weergaveformaat wijzigen door op de knop te drukken. Zie pagina 268 als u films wilt weergeven. Het is niet mogelijk om een film gelijktijdig weer te geven via de - en -aansluiting. Sluit geen andere apparaten aan op de -aansluiting van de camera.
Opnamen op de tv bekijken de camera aan op een tv. 2 SluitGebruik een HDMI-kabel om de camera aan te sluiten op de tv. X De invoer van de tv wordt automatisch overgeschakeld op de HDMI-poort waarop de camera is aangesloten. op de knop op de camera. 3 Druk X Op de tv wordt een opname weergegeven. U kunt de afstandsbediening van de tv gebruiken om opnamen af te spelen. een opname of een film. 4 Selecteer Richt de afstandsbediening op de tv en druk op de knop / om een opname te selecteren.
Opnamen op de tv bekijken Opnamen bekijken op een niet-HD-tv (High-Definition) 1 Sluit de meegeleverde AV-kabel aan op de camera. Sluit de stekker met het logo naar de achterzijde van de camera gericht aan op de -aansluiting. (rood) (wit) (geel) aan op de tv. 2 SluitSluitdedeAV-kabel AV-kabel aan op de video IN-aansluiting en op de audio INaansluiting van de tv. de tv aan en verander de 3 Zet video-invoer van de tv in de aangesloten poort. de aan-uitschakelaar van de 4 Zet camera op <1>.
J Opnamen beveiligen Door opnamen te beveiligen, voorkomt u dat deze per ongeluk worden verwijderd. Opnamen afzonderlijk beveiligen met de knop 1 Selecteer de opname die u wilt beveiligen. Druk op de knop <3> om opnamen weer te geven en draai aan het instelwiel <5> om de opname te selecteren. Opnamebeveiligingspictogram de afbeelding. 2 Beveilig Wanneer u op de knop drukt, wordt de opname beveiligd en wordt het pictogram boven aan het scherm weergegeven.
J Opnamen beveiligen de afbeelding. 3 Beveilig Draai aan het instelwiel <5> om de gewenste opname te kiezen en druk vervolgens op <0>. X De opname wordt beveiligd en het pictogram wordt boven aan het scherm weergegeven. Als u de wisbeveiliging ongedaan wilt maken, druk dan nogmaals op de knop <0>. Het pictogram verdwijnt dan. Als u nog een opname wilt beveiligen, herhaalt u stap 3. Druk op de knop om terug te keren naar het menu.
K Spraakmemo's opnemen en afspelen U kunt een spraakmemo aan een opname toevoegen. De spraakmemo wordt opgeslagen als een WAV-geluidsbestand met hetzelfde bestandsnummer als de opname. Het kan worden afgespeeld op de camera of met de meegeleverde software. Een spraakmemo opnemen 1 Selecteer de opname waaraan u de spraakmemo wilt toevoegen. Druk op de knop om opnamen weer te geven en draai aan het instelwiel <5> om de opname te selecteren.
K Spraakmemo's opnemen en afspelen Een spraakmemo afspelen Wanneer [85: J/K-knopfunctie] is ingesteld op [Memo af. (vsth.: memo op.)] (pag. 338), kunt u een spraakmemo die aan een opname is gekoppeld, afspelen. 1 Stel [85: J/K-knopfunctie] in op [Memo af. (vsth.: memo op.)]. Raadpleeg pagina 338 om deze functie in te stellen de opname waarvan u 2 Selecteer de spraakmemo wilt afspelen.
a Opnamen kopiëren Opnamen die zich op een geheugenkaart bevinden, kunnen naar een andere geheugenkaart worden gekopieerd. 3 Afzonderlijke opnamen kopiëren 1 Selecteer [Beeldkopie]. Selecteer [Beeldkopie] op het tabblad [31] en druk vervolgens op <0>. [Sel.Beeld]. 2 Selecteer Controleer de kopieerbron en de capaciteit van de kaart. Draai aan het instelwiel <5> om [Sel.Beeld] te selecteren en druk vervolgens op <0>. Laagste bestandsnummer Aantal opnamen in de map Mapnaam Hoogste bestandsnummer de map.
a Opnamen kopiëren Totaal aantal geselecteerde opnamen de opnamen die u wilt 4 Selecteer kopiëren. Draai aan het instelwiel <5> om de gewenste opname te selecteren en druk vervolgens op <0>. X Het pictogram wordt linksboven in het scherm weergegeven. Als u op de knop drukt en het instelwiel <6> linksom draait, kunt u een opname selecteren in de weergave van drie opnamen. Als u wilt terugkeren naar de weergave van één opname, draait u het instelwiel <6> rechtsom.
a Opnamen kopiëren [OK]. 8 Selecteer Controleer de kopieerbron en de gegevens op de kaart. Draai aan het instelwiel <5> om [OK] te selecteren en druk vervolgens op <0>. X Het kopiëren gaat van start en de voortgang wordt weergegeven. Als het kopiëren voltooid is, wordt het resultaat weergegeven. Selecteer [OK] om terug te keren naar het scherm van stap 2. 3 Alle opnamen in een map of op een kaart kopiëren U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk kopiëren.
L Opnamen wissen U kunt opnamen één voor één of in een batch selecteren en wissen. Beveiligde opnamen (pag. 279) worden niet gewist. Als een opname eenmaal is gewist, kan deze niet meer worden teruggehaald. Wis een opname pas als u zeker weet dat u deze niet meer nodig hebt. Beveilig belangrijke opnamen om te voorkomen dat deze per ongeluk worden gewist. Als u een RAW+JPEGafbeelding verwijdert, wordt zowel de RAW- als de JPEG-afbeelding verwijderd.
L Opnamen wissen [Selecteer en wis beelden]. 2 Selecteer Selecteer [Selecteer en wis beelden] en druk vervolgens op <0>. X De opnamen worden weergegeven. Als u op de knop drukt en het instelwiel <6> linksom draait, kunt u een opname selecteren in de weergave van drie opnamen. Als u wilt terugkeren naar de weergave van één opname, draait u het instelwiel <6> rechtsom. de opnamen die u wilt wissen. 3 Selecteer Draai aan het instelwiel <5> om de gewenste opname te kiezen en druk vervolgens op <0>.
De instellingen voor het weergeven van opnamen wijzigen 3 De helderheid van het LCD-scherm aanpassen U kunt de helderheid van het LCD-scherm aanpassen, zodat het gemakkelijker te lezen is. 1 Selecteer [LCD helderheid]. Selecteer [LCD-helderheid] op het tabblad [52] en druk vervolgens op <0>. helderheid aan. 2 PasKijkdenaar het diagram met grijswaarden en draai aan het instelwiel <5>. Druk vervolgens op <0>. Het is raadzaam om via het histogram de belichting van de opname te controleren (pag. 256).
De instellingen voor het weergeven van opnamen wijzigen 3 Verticale opnamen automatisch roteren Verticale opnamen worden automatisch gedraaid, zodat ze verticaal in plaats van horizontaal op het LCD-scherm van de camera of op de pc worden weergegeven. U kunt de instelling voor deze functie wijzigen. 1 Selecteer [Auto. roteren]. Selecteer [Auto. roteren] op het tabblad [51] en druk vervolgens op <0>. de optie Beeld omkeren in. 2 StelSelecteer de gewenste instelling en druk op <0>.
9 Opnamen naverwerken U kunt RAW-opnamen met de camera verwerken en het formaat van JPEG-opnamen wijzigen (verkleinen). Opnamen die met een andere camera zijn gemaakt, worden mogelijk niet correct verwerkt door de camera. Naverwerking van opnamen zoals beschreven in dit hoofdstuk is niet mogelijk wanneer de camera is ingesteld op opnamen met meervoudige belichting of wanneer de camera via de -aansluiting op een pc is aangesloten.
R RAW-opnamen met de camera verwerken U kunt 1-bestanden verwerken met de camera en ze opslaan als JPEG-bestanden. Ook al verandert het RAW-bestand zelf niet, u kunt het RAW-bestand toch verwerken voor verschillende omstandigheden om er vervolgens diverse JPEG-bestanden van te maken. 41- en 61-bestanden kunnen niet met de camera worden verwerkt. Gebruik Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 418) om die bestanden te verwerken. 1 Selecteer [RAW-beeldverwerking].
R RAW-opnamen met de camera verwerken Het instellingenscherm weergeven Druk op <0> om het instellingenscherm voor de geselecteerde functie weer te geven. Draai aan het instelwiel <5> of <6> om de instelling te wijzigen. Druk op <0> om terug te keren naar het scherm van stap 3. de opname op. 4 SlaSelecteer [W] (Opslaan) en druk vervolgens op <0>. Selecteer [OK] om de opname op te slaan. Controleer de bestemmingsmap en het nummer van het bestand, en selecteer [OK].
R RAW-opnamen met de camera verwerken RAW-beeldverwerkingsopties Helderheid aanpassen U kunt de helderheid van de opname aanpassen met maximaal ±1 stop in stappen van 1/3-stop. Het effect van de instelling is zichtbaar in de weergegeven opname. Witbalans (pag. 143) U kunt de witbalans selecteren. Selecteer [P] en draai het aan instelwiel <6> om de kleurtemperatuur in te stellen op het instellingenscherm. Het effect van de instelling is zichtbaar in de weergegeven opname. Beeldstijl (pag.
R RAW-opnamen met de camera verwerken Kleurruimte (pag. 168) U kunt sRGB of Adobe RGB selecteren. Omdat het LCD-scherm van de camera niet compatibel is met Adobe RGB, zal de opname er niet heel anders uitzien, ongeacht de kleurruimte die is ingesteld. Correctie helderheid randen (pag. 157) Indien [Inschakelen] is ingesteld, wordt het gecorrigeerde beeld weergegeven. Als het effect niet goed te zien is, drukt u op de knop om het beeld te vergroten en bekijkt u de hoeken van het beeld.
R RAW-opnamen met de camera verwerken Chromatische correctie Wanneer deze optie is ingesteld op [Inschakelen], kan lensaberratie (kleurranden langs de randen van een opname) worden gecorrigeerd. Indien [Inschakelen] is ingesteld, wordt het gecorrigeerde beeld weergegeven. Indien het moeilijk is om het effect te zien, drukt u op de knop om het beeld te vergroten. (Druk normaals op de knop om terug te keren naar de normale weergave.
S Wijzig formaat U kunt het formaat van een opname wijzigen om het aantal pixels te reduceren en u kunt de opname vervolgens als nieuw bestand opslaan. Het is alleen bij JPEG 3/H/5-opnamen mogelijk om het formaat te wijzigen. Het formaat van JPEG 6- en RAW-bestanden kan niet worden gewijzigd. 1 Selecteer [Wijzig formaat]. Selecteer [Wijzig formaat] op het tabblad [32] en druk vervolgens op <0>. X De opnamen worden weergegeven. een opname.
S Wijzig formaat Opties voor wijziging formaat op basis van het originele beeldformaat Origineel beeldformaat 3 H 5 298 Beschikbare instellingen voor wijziging formaat H 5 6 k k k k k k
10 Sensorreiniging De voorzijde van de beeldsensor (low-pass-filter) beschikt over een zelfreinigende sensor die automatisch stof verwijdert. Ook kunnen stofwisdata aan de opname worden toegevoegd, zodat achtergebleven stofdeeltjes automatisch kunnen worden verwijderd met Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 418).
f Automatische sensorreiniging Als u de aan-uitschakelaar op <1/R> of <2> zet, verwijdert de zelfreinigende sensor automatisch het stof van de voorzijde van de sensor. Normaal gesproken is de reinigingseenheid actief zonder dat u daar iets van merkt. U kunt de sensorreiniging echter op elk gewenst moment activeren of uitschakelen. De sensor nu reinigen 1 Selecteer [Sensorreiniging]. Selecteer [Sensorreiniging] op het tabblad [53] en druk vervolgens op <0>. [Reinig nuf].
3 Stofwisdata toevoegen De zelfreinigende sensor zal gewoonlijk ervoor zorgen dat er nauwelijks stof zichtbaar is op opnamen. Als er echter zichtbaar stof achterblijft, kunt u stofwisdata aan de opname toevoegen om naderhand stofvlekken te verwijderen. Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 418) gebruikt de stofwisdata om stofvlekken automatisch te verwijderen. Voorbereiding Neem een effen wit object, bijvoorbeeld een vel papier.
3 Stofwisdata toevoegen een effen wit object. 3 Fotografeer Vul de zoeker op een afstand van 2030 cm met een effen wit object zonder patroon en maak een opname. X De foto wordt in de modus AE met diafragmaprioriteit gemaakt met een diafragma van f/22. Aangezien de opname (het beeld zelf) niet wordt opgeslagen, kunnen de gegevens ook worden opgehaald als er geen kaart in de camera is geplaatst. X Nadat de foto is gemaakt, verzamelt de camera de stofwisdata.
3 Handmatige sensorreiniging Stof dat na de automatische sensorreiniging is achtergebleven, kunt u handmatig verwijderen met een blaasbuisje of een vergelijkbaar hulpmiddel. Haal het objectief van de camera voordat u de sensor gaat reinigen. Het oppervlak van de beeldsensor is zeer kwetsbaar. Wij raden u aan om fysieke reiniging van de sensor bij een Canon Service Center te laten uitvoeren. 1 Selecteer [Sensorreiniging]. Selecteer [Sensorreiniging] op het tabblad [53] en druk vervolgens op <0>.
3 Handmatige sensorreiniging Tijdens het reinigen van de sensor moet u geen van de onderstaande handelingen verrichten. Wanneer u dit wel doet, wordt de stroomvoorziening onderbroken en gaat de sluiter dicht. De sluitergordijnen en de beeldsensor kunnen dan beschadigd raken. • De aan-uitschakelaar op <2> zetten. • De batterij verwijderen/plaatsen. Het oppervlak van de beeldsensor is zeer kwetsbaar. Reinig de sensor voorzichtig. Gebruik een gewoon blaasbuisje zonder borsteltje.
11 Opnamen afdrukken en overbrengen naar een computer Afdrukken (pag. 308) U kunt de camera rechtstreeks aansluiten op een printer en de opnamen op de kaart afdrukken. De camera is compatibel met 'wPictBridge', de standaard voor rechtstreeks afdrukken. Digital Print Order Format (DPOF) (pag. 315) Met DPOF (Digital Print Order Format) kunt u opnamen die op de kaart staan, afdrukken volgens uw afdrukinstructies, zoals de opnameselectie, het aantal exemplaren, enzovoort.
Het afdrukken voorbereiden De procedure voor rechtstreeks afdrukken kan volledig via het LCD-scherm van de camera worden uitgevoerd. De camera op een printer aansluiten 1 Zet de aan-uitschakelaar van de camera op <2>. de printer. 2 Installeer Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voor meer informatie. de camera op de printer aan. 3 SluitGebruik de interfacekabel die bij de camera is geleverd.
Het afdrukken voorbereiden wPictBridge weer. 6 GeefDrukdeopopname de knop . X De opname wordt weergegeven en het pictogram dat in de linkerbovenhoek van het scherm verschijnt, geeft aan dat de camera op een printer is aangesloten. U kunt films niet afdrukken. De camera kan niet worden gebruikt met printers die alleen compatibel zijn met CP Direct of Bubble Jet Direct. Gebruik alleen de meegeleverde interfacekabel. Als u bij stap 5 een lange pieptoon hoort, is er een probleem met de printer.
wAfdrukken De schermweergave en instellingsopties kunnen per printer verschillen. Bepaalde instellingen zijn mogelijk niet beschikbaar. Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voor meer informatie. Pictogram aangesloten printer 1 Selecteer de opname die u wilt afdrukken. Controleer of linksboven in het LCDscherm het pictogram wordt weergegeven. Draai aan het instelwiel <5> om de opname te selecteren die u wilt afdrukken. op <0>. 2 Druk X Het scherm met afdrukinstellingen wordt weergegeven.
wAfdrukken Q Het papierformaat instellen Selecteer het formaat van het papier dat in de printer is geplaatst en druk vervolgens op <0>. X Het scherm met papiersoorten wordt weergegeven. Y De papiersoort instellen Selecteer het type papier dat in de printer is geplaatst en druk vervolgens op <0>. X Het scherm voor de pagina-indeling wordt weergegeven. U De pagina-indeling instellen Selecteer de pagina-indeling en druk vervolgens op <0>. X Het scherm met afdrukinstellingen verschijnt weer.
wAfdrukken de afdrukeffecten in. 4 StelGeef de instellingen op, indien gewenst. Als u geen afdrukeffecten wilt instellen, gaat u naar stap 5. De schermweergave kan per printer verschillen. Selecteer de optie en druk vervolgens op <0>. Selecteer het gewenste afdrukeffect en druk vervolgens op <0>. Als het pictogram naast helder wordt weergegeven, kunt u het afdrukeffect aanpassen (pag. 312). Afdrukeffect Beschrijving EAan De opname wordt afgedrukt met de standaardkleuren van de printer.
wAfdrukken het afdrukken van de datum 5 Stel en het bestandsnummer in. Geef de instellingen op, indien gewenst. Selecteer en druk vervolgens op <0>. Kies de gewenste instelling en druk vervolgens op <0>. exemplaren in. 6 StelGeefhetdeaantal instellingen op, indien gewenst. Selecteer [R] en druk vervolgens op <0>. Stel het aantal exemplaren in en druk vervolgens op <0>. met afdrukken. 7 Begin Selecteer [Print] en druk vervolgens op <0>. Wanneer de opnamegegevens worden afgedrukt (pag.
wAfdrukken e Afdrukeffecten aanpassen Selecteer het afdrukeffect zoals beschreven bij stap 4 op pagina 310. Druk op de knop wanneer naast het pictogram duidelijk wordt weergegeven. Vervolgens kunt u het afdrukeffect aanpassen. De selectie die u bij stap 4 hebt gemaakt, bepaalt wat u kunt aanpassen en wat er wordt weergegeven. Helderheid Hier stelt u de helderheid van de opname in. Levels aanp.
wAfdrukken De opname bijsnijden Kanteling corrigeren U kunt de opname bijsnijden en alleen het bijgesneden gedeelte afdrukken, net alsof de compositie opnieuw is bepaald. Stel de opties voor bijsnijden in vlak voordat u gaat afdrukken. Als u bijsnijden instelt en vervolgens de afdrukinstellingen, moet u bijsnijden mogelijk opnieuw instellen vóór het afdrukken. 1 Selecteer [Afstellen] in het scherm met afdrukinstellingen. 2 Stel de grootte, positie en beeldverhouding in.
wAfdrukken Afhankelijk van de printer wordt het bijgesneden gedeelte van de opname mogelijk niet afgedrukt zoals u hebt opgegeven. De afgedrukte foto wordt korreliger naarmate u het bijsnijdkader verkleint. Controleer de opname tijdens het bijsnijden op het LCD-scherm van de camera. Op een tv-scherm wordt het bijsnijdkader mogelijk niet correct weergegeven.
W Digital Print Order Format (DPOF) U kunt het afdruktype instellen en aangeven of ook de datum en het bestandsnummer moeten worden afgedrukt. De afdrukinstellingen worden toegepast op alle opnamen die zijn geselecteerd om te worden afgedrukt. (Instellingen kunnen niet voor elke opname afzonderlijk worden ingesteld.) De afdrukopties instellen 1 Selecteer [Printopties]. Selecteer [Printopties] op het tabblad [31] en druk vervolgens op <0>. [Stel in].
W Digital Print Order Format (DPOF) Afdruktype Datum File No. K Standaard Er wordt één opname afgedrukt per vel. L Index Er worden meerdere miniatuurafbeeldingen afgedrukt per vel. K L Beide Er worden zowel standaard- als indexafdrukken gemaakt. Aan Uit Aan Uit Bij [Aan] wordt de datum van de opname afgedrukt. Bij [Aan] wordt het bestandsnummer van de opname afgedrukt. de instelling. 4 Verlaat Druk op de knop . X Het scherm met afdrukopties wordt weer weergegeven.
W Digital Print Order Format (DPOF) Afdrukopties opgeven Sel.Beeld Selecteer een voor een opnamen en voeg ze aan de afdruktaak toe. Als u op de knop drukt en het instelwiel <6> linksom draait, kunt u een opname selecteren in de weergave van drie opnamen. Als u wilt terugkeren naar de weergave van één opname, draait u het instelwiel <6> rechtsom. Druk op de knop om de afdruktaak op de kaart op te slaan.
W Rechtstreeks afdrukken met DPOF Met een PictBridge-printer kunt u opnamen eenvoudig met DPOF afdrukken. 1 Bereid het afdrukken voor. Zie pagina 306. Volg de procedure 'De camera op een printer aansluiten' tot stap 5. 2 Selecteer [Printopties] op het tabblad [31]. 3 Selecteer [Print]. [Print] wordt alleen weergegeven als de camera op een printer is aangesloten en afdrukken mogelijk is. 4 Stel de optie [Papier inst.] in (pag. 308). Stel de afdrukeffecten (pag. 310) naar wens in. 5 Selecteer [OK].
d Opnamen overbrengen naar een computer U kunt de camera op een pc aansluiten en opnamen die zich op de kaart bevinden vanuit de camera naar de pc overbrengen. Dit wordt een rechtstreekse beeldoverdracht genoemd. Rechtstreekse beeldoverdracht wordt uitgevoerd en bestuurd vanaf de camera. De interface wordt weergegeven op het LCDscherm van de camera.
d Opnamen overbrengen naar een computer de aan-uitschakelaar van de 3 Zet camera op <1>. Wanneer op de pc een scherm verschijnt waarin u het programma kunt selecteren, selecteert u [EOS Utility]. X Het scherm EOS Utility wordt op de pc weergegeven. Gebruik EOS Utility niet wanneer het scherm EOS Utility wordt weergegeven. Als er een ander scherm dan het eerste scherm van EOS Utility wordt weergegeven, wordt [Directe overdracht] uit stap 5 op pagina 322 niet weergegeven.
d Opnamen overbrengen naar een computer 3 Opnamen selecteren voor overdracht Selecteer opnamen 1 Selecteer [Beeldoverdracht]. Selecteer [Beeldoverdracht] op het tabblad [32] en druk vervolgens op <0>. [Beeldsel./overdr.]. 2 Selecteer Selecteer [Beeldsel./overdr.] en druk op <0>. [Sel.Beeld]. 3 Selecteer Selecteer [Sel.beeld] en druk vervolgens op <0>. de opnamen die u wilt overbrengen. 4 Selecteer Draai aan het instelwiel <5> om de gewenste opname te kiezen en druk vervolgens op <0>.
d Opnamen overbrengen naar een computer het beeld. 5 Verzend Controleer of het eerste scherm van EOS Utility op het computerscherm wordt weergegeven. Selecteer [Directe overdracht] en druk op <0>. Wanneer u op het bevestigingsscherm [OK] selecteert, worden de beelden naar de pc overgebracht. Ook beelden die met [Sel.n] en [Alle bldn] zijn geselecteerd, kunnen op deze manier worden overgebracht. Sel.n Selecteer [Sel.n] en vervolgens [Mapbeelden niet overgebr.].
12 De camera aanpassen aan uw voorkeuren U kunt verschillende camerafuncties aanpassen aan uw opnamevoorkeuren met behulp van persoonlijke voorkeuzen. Bovendien kunt u de actuele camera-instellingen vastleggen onder de opnamemodi , of , of u kunt de camera-instellingen opslaan op een kaart.
3 Persoonlijke voorkeuzen k A LVopnamen Filmopnamen C.Fn1: Exposure (Belichting) k k k In a Bracketing automatisch annuleren k Bracketingvolgorde k (Foto, met WBbracketing ingesteld) Belichtingsniveauverhogingen ISO-stappen Aantal bracketed opnamen pag. 326 pag. 327 Spotmeting gekoppeld aan AF-punt pag. 328 Veiligheidsshift pag. 329 k k C.Fn2: Exposure (Belichting) Opnamemodi beperken Meetmethoden beperken k k k k k k k k pag.
3 Persoonlijke voorkeuzen C.Fn4: Display/Operation (Weergave/bediening) Matglas Zoekerinformatie weergeven bij opname LCD-verlichting bij Bulb Opnamekaart, instelling beeldformaat k A LVopnamen Filmopnamen pag. 334 pag. 335 k C.Fn5: Operation (Bediening) Wielrichting bij Tv/Av Av-instelling zonder objectief Multifunctievergrendeling Aangepaste bediening J/K-knopfunctie pag. 336 pag. 337 pag.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingen Op het tabblad [8] kunt u een aantal camerafuncties aan uw opnamevoorkeuren aanpassen. Instellingen die afwijken van de standaardinstelling worden blauw weergegeven. C.Fn1: Exposure (Belichting) Belichtingsniveauverhogingen 1/3: 1/3-stop, belichtingscompensatie 1/3-stop Hiermee stelt u stappen van 1/3-stop in voor de sluitertijd, het diafragma, de belichtingscompensatie en de flitsbelichtingscompensatie.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingen Bracketingvolgorde De volgorde van de opnamereeks voor AEB en WB-BKT kan worden gewijzigd.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingen Spotmeting gekoppeld aan AF-punt U kunt spotmeting die is gekoppeld aan een AF-punt inschakelen of uitschakelen in de -meetmethode. Alleen middelste AF-punt Spotmeting zal, ongeacht het op dit moment geselecteerde AF-punt, altijd worden gekoppeld aan het middelste AF-punt van de zoeker. Gekoppeld aan actieve AF-punt Spotmeting wordt gekoppeld aan het handmatig geselecteerde AF-punt.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingen Veiligheidsshift OFF: Uitschakelen Tv/Av: Sluitertijd/diafragma Deze functie werkt in de modi AE met sluiterprioriteit (s) en AE met diafragmaprioriteit (f). Als de helderheid van het onderwerp verandert en de standaardbelichting niet binnen het bereik van de automatische belichting valt, wordt de handmatig opgegeven instelling automatisch door de camera gewijzigd zodat er een standaardbelichting kan worden bereikt.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingen C.Fn2: Exposure (Belichting) Opnamemodi beperken U kunt de opnamemodi die kunnen worden geselecteerd beperken met de knop . Selecteer een opnamemodus (a/s/f/d/BULB/w1/ w2/w3) die u selecteerbaar wilt maken en druk op <0> om deze te markeren met een . De instellingen voor beperkte opnamemodus zijn niet toegewezen aan C1, C2 of C3. Ten minste één opnamemodus dient te zijn gemarkeerd met een .
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingen Sluitertijdbereik instellen U kunt het sluitertijdbereik instellen. In de modi en kunt u de sluitertijd handmatig instellen binnen het bereik dat u hebt ingesteld. In de modi en wordt de sluitertijd automatisch ingesteld binnen het bereik dat u hebt ingesteld. Kortste tijd U kunt deze instellen tussen 1/8000 seconde en 15 seconden. Langste tijd U kunt deze instellen tussen 30 seconden en 1/4000 seconde.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingen Fijnafstelling automatische belichting Gewoonlijk is deze aanpassing niet nodig. Voer deze aanpassing alleen uit als het nodig is. Deze aanpassing kan tot gevolg hebben dat er geen juiste belichting kan worden verkregen. U kunt de standaard voor de belichtingsmeting nauwkeurig afstellen. Deze afstelling kan handig zijn wanneer de automatische belichting de opname er altijd te donker of te licht uit laat zien, zelfs zonder belichtingscompensatie.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingen C.Fn3: Drive (Transport) Continu-opnamesnelheid U kunt de snelheid voor continu-opnamen instellen voor continu-opnamen met hoge snelheid en continu-opnamen met lage snelheid . Hoge snelheid U kunt 2-12 opnamen/seconde instellen. Lage snelheid U kunt 1-11 opnamen/seconde instellen.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingen C.Fn4: Display/Operation (Weergave/bediening) Matglas U kunt het matglas veranderen in een matglas uit de Ec-serie dat meer bij uw werk past. Indien u het matglas verandert, verandert deze instelling zodat deze overeenkomt met het type matglas om de juiste belichting te verkrijgen. Standaard: Ec-CV Standaardmatglas. : Ec-A, B, D, H, I, L Voor Lasermat-matglazen.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingen Wanneer de opnamemodus is ingesteld op Bulb, kan de zoekerinformatie niet worden weergegeven, ook niet wanneer [Inschakelen] is ingesteld. LCD-verlichting bij bulb U kunt de LCD-paneelverlichting tijdens bulb-belichtingen instellen, bijvoorbeeld of deze aan moet blijven tijdens belichting en of de verlichting uitgaat of aanblijft wanneer er op de knop wordt gedrukt. OFF: Uit Wanneer bulb-belichting wordt gestart, wordt de LCD-paneelverlichting uitgeschakeld.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingen C.Fn5: Operation (Bediening) Wielrichting bij Tv/Av Normaal Omgekeerde richting U kunt de richting omkeren waarin u het instelwiel moet draaien om de sluitertijd en het diafragma in te stellen. In de opnamemodus is de draairichting van de instelwielen <6> en <5> omgekeerd. In de andere opnamemodi is alleen de draairichting van het instelwiel <6> omgekeerd.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingen Multifunctievergrendeling Wanneer de aan-uitschakelaar op is ingesteld, is het niet mogelijk om een instelling per ongeluk te wijzigen met <6>, <5> en <9>. Selecteer de camerafunctie(s) die u wilt vergrendelen wanneer de aanuitschakelaar is ingesteld op , en druk vervolgens op <0> om deze te markeren met een en selecteer [OK]. 6Hoofdinstelwiel Het hoofdinstelwiel en het hoofdinstelwiel bij verticale opnamen worden vergrendeld.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingen J/K-knopfunctie U kunt de functie van de knop wijzigen. Tijdens de weergave van opnamen kunt u opnamen beveiligen, een spraakmemo opnemen en opnamen classificeren. J/K Beveiligen (vasthouden: memo opnemen) Als u een opname wilt beveiligen, drukt u op de knop . Om een spraakmemo op te nemen, houdt u de knop gedurende 2 seconden ingedrukt. Als u het opnemen wilt stoppen, laat u de knop los.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingen C.Fn6: Others (Overig) Voeg bijsnijdinformatie toe Als u bijsnijdinformatie opgeeft, worden op de Live view-opname verticale lijnen voor de ingestelde aspectratio weergegeven. Dit biedt u de mogelijkheid om de compositie te bepalen zoals bij middelgrote en grote filmformaten (6x6 cm, 4x5 inch, enzovoort). Wanneer u een opname maakt, wordt de aspectratio aan de opname toegevoegd, zodat u deze kunt bijsnijden met de meegeleverde software.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingen Ontspanvertraging Normaliter wordt de ontspanvertraging beperkt voor een stabiele ontspanvertraging. Door [Verkort] in te stellen, kan deze beeldstabilisatie worden uitgeschakeld zodat de ontspanvertraging korter wordt. Standaard Verkort De normale ontspanvertraging is circa 0,055 seconde wanneer het diafragma met hoogstens vier stops is dichtgedraaid (afhankelijk van het objectief).
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingen Zelfde belichting voor nieuw diafragma Als de -modus (opnamen met handmatige belichting) is ingesteld en de ISO-snelheid handmatig is ingesteld (niet op Auto ISO), kan het maximale f-getal van het diafragma veranderen in een hoog getal (kleiner diafragma) of een laag getal als u een van de volgende handelingen uitvoert: 1. het objectief wijzigt, 2. een extender bevestigt of verwijdert, of 3.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingen Deze functie werkt niet met macro-objectieven waarvan het werkelijke f-getal van het diafragma verandert wanneer de vergroting verandert. Deze functie werkt niet met films. Als [Sluitertijd] is ingesteld en dezelfde belichting niet kan worden behouden binnen het sluitertijdbereik dat is ingesteld met [82: Sluitertijdbereik instellen], wordt de sluitertijd niet automatisch gewijzigd.
85: Aangepaste bediening U kunt veelgebruikte functies naar wens toewijzen aan cameraknoppen of instelwielen. 1 Selecteer [85: Aangepaste bediening]. Selecteer [Aangepaste bediening] op het tabblad [85] en druk vervolgens op <0>. X Het scherm Aangepaste bediening wordt weergegeven. een knop of instelwiel. 2 Selecteer Draai aan het instelwiel <5> om een knop of instelwiel te selecteren en druk op <0>. X De naam van de knop of het wiel van de camera en de toewijsbare functies worden weergegeven.
85: Aangepaste bediening Toewijsbare functies voor knoppen/wielen op de camera Functie Pagina Meten en AF-start 348 k AF-stop Naar ingestelde AF-functie gaan AF ONE SHOT z AI SERVO 350 k*1 k*1 k k k k k k Naar ingesteld AF-punt gaan Directe AF-puntselectie Selecteer AF-punt, + OzS ( tijdens meting) 351 k Start meten AE-vergrendeling AE-vergrendeling (bij ingedrukte knop) 351 AE-vergrendeling (vasthouden) k k FE-vergrendeling k k ISO-snelheid instellen Belichting ISO-snelheid inst
85: Aangepaste bediening * k k k k k* k* k k k k 2 k* 3 2 k* k 3 k k*4 k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k * De AF-stopknop ( ) is alleen aanwezig op IS-superteleobjectieven.
85: Aangepaste bediening Functie Pagina Beeldformaatselectie Directe instelling beeldkwaliteit 353 Beeld Directe instelling beeldkwaliteit (vasthouden) Opnamefunctie + kaart-/mapselectie Superhoge snelheid 14 fps Beeldstijl 354 k k k*6 k*6 k k Witbalansselectie Scherptedieptecontrole Beeldstabilisatie starten 354 Digitale horizon in zoeker Menu weergave 355 Bewerking Opnamefunctie registreren/oproepen Start filmopname (met k) Naar aangepaste opnamemodus Beeld herhalen 356 Vergroten/verk
85: Aangepaste bediening * k k*5 k*5 k k*5 k*5 k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k * De AF-stopknop ( k k k ) is alleen aanwezig op IS-superteleobjectieven.
85: Aangepaste bediening : Meten en AF-start Wanneer u op de knop drukt die aan deze functie is toegewezen, worden de meting en de AF uitgevoerd. *1: Als AF is toegewezen aan de knop
of en u op knop drukt in stap 3 op pagina 343, kunt u de AF verder instellen. Als u bij opnamen op de knop of drukt, wordt de AF uitgevoerd zoals ingesteld. AF-startpunt Wanneer [Ingesteld AF-punt] wordt gebruikt, kunt u op de knop of drukken om over te schakelen naar het ingestelde AF-punt.
85: Aangepaste bediening AI Servo AF-kenmerken (pag. 85) Druk op de knop
of om AF uit te voeren met [Case1] t/m [Case6]. AF-modus (pag. 66) Druk op de knop of om AF uit te voeren met de ingestelde AF-modus. Continu-opnamen met superhoge snelheid (pag. 116) Druk op de knop of om continu-opnamen met superhoge snelheid uit te voeren wanneer continuopnamen met hoge snelheid is ingesteld.
85: Aangepaste bediening : AF-stop De AF stopt wanneer u de knop die aan deze functie is toegewezen ingedrukt houdt. Dit is handig wanneer u de focus wilt vergrendelen tijdens AI Servo AF. : Naar ingestelde AF-functie gaan Wanneer u AF-gebiedselectiemodus (pag. 69), Trackinggevoeligheid (pag. 90), Versn./vertr. tracking (pag. 91), AF-punt aut. schak. (pag. 92), AI Servo 1e beeldvoorkeur (pag. 94) en AI Servo 2e beeldvoorkeur (pag.
85: Aangepaste bediening : Directe AF-puntselectie Tijdens een meting kunt u een AF-punt rechtstreeks met het instelwiel <5> of <9> selecteren, zonder op de knop te drukken. Met het instelwiel <5> kunt u een AF-punt links of rechts selecteren of door de zones lopen met Zone-AF. *4: Als u <9> gebruikt en bij stap 3 op pagina 343 op de knop drukt, kunt u [Naar middelste AF-punt gaan] of [Naar ingesteld AF-punt gaan] selecteren door <9> helemaal naar beneden te duwen.
85: Aangepaste bediening : FE-vergrendeling Wanneer u bij fotografie met flits op de knop drukt die aan deze functie is toegewezen, wordt er voorgeflitst en wordt de vereiste flitsoutput (FE-vergrendeling) vastgelegd. : ISO-snelheid instellen Druk op <0> om de ISO-snelheid te wijzigen. U kunt dit instellen terwijl u op het LCD-paneel aan de bovenzijde, in de zoeker of op het LCD-scherm kijkt.
85: Aangepaste bediening : Diafragma-instelling in M-modus In de modus (handmatige belichting) kunt u het diafragma instellen met het instelwiel <6> of <5>. : Belichtingscompensatie (knop vasthouden, draaien) U kunt belichtingscompensatie instellen door <0> ingedrukt te houden en te draaien aan het instelwiel <6>. Dit is handig als u belichtingscompensatie wilt instellen terwijl handmatige belichting en Auto ISO beide zijn ingesteld.
85: Aangepaste bediening : Opnamefunctie + kaart-/mapselectie Druk op <0> om het scherm [Opnamefunctie + kaart-/mapselectie] (pag. 120) weer te geven op het LCD-scherm. : Superhoge snelheid 14 fps In de transportmodus kunt u als u de knop of ingedrukt houdt en de ontspanknop volledig indrukt, overschakelen op superhoge snelheid voor continu-opnamen (max. circa 14 frames per seconde). : Beeldstijl Druk op <0> om het scherm voor het selecteren van een beeldstijl (pag.
85: Aangepaste bediening : Digitale horizon in zoeker Wanneer u op de knop drukt die aan deze functie is toegewezen, worden met behulp van de AF-punten een raster en een digitale horizon weergegeven in de zoeker. 1° Meer dan 4° 1° Meer dan 6° : Menu weergave Wanneer u op <0> drukt, wordt het menu op het LCD-scherm weergegeven.
85: Aangepaste bediening : Start filmopname (met k) Wanneer [LV z/k-inst.] is ingesteld op [Movies] kunt u de filmopname direct starten door op de knop te drukken die is toegewezen aan deze functie. Om de filmopname te stoppen, drukt u nogmaals op de knop. : Naar aangepaste opnamemodus Wanneer de opnamemodus niet , of is, kunt u op de knop drukken om over te schakelen naar de vastgelegde aangepaste opnamemodus (pag. 361).
3 My Menu vastleggen Op het tabblad My Menu kunt u tot zes menuopties en persoonlijke voorkeuzen vastleggen waarvan u de instellingen regelmatig wijzigt. 1 Selecteer [My Menu instellingen]. Selecteer [My Menu instellingen] op het tabblad [9] en druk vervolgens op <0>. [Register in My Menu]. 2 Selecteer Selecteer [Register in My Menu] en druk op <0>. de gewenste items vast. 3 LegSelecteer het item dat u wilt vastleggen en druk op <0>.
3 Camera-instellingen opslaan en laden De opnamemodi, menu's, persoonlijke voorkeuzen en andere camerainstellingen kunnen als een bestand met camera-instellingen op de geheugenkaart worden opgeslagen. Als dat bestand in de camera wordt geladen, worden de opgeslagen camera-instellingen toegepast. Dat is handig als u de camera-instellingen van een andere EOS-1D X-camera wilt laden en de camera op dezelfde manier wilt instellen.
3 Camera-instellingen opslaan en laden Opgeslagen instellingen Opnamefuncties Opnamemodus, Sluitertijd, Diafragma, ISO-snelheid, AF-modus, AF-gebiedselectiemodus, AF-punt, Meetmethode, Transportmodus, Waarde belichtingscompensatie, Waarde flitsbelichtingscompensatie Menufuncties [z1] Witbalans, Stel handm.
3 Camera-instellingen opslaan en laden Camera-instellingen laden Selecteer [Laden van kaart] bij stap 2. Er worden maximaal tien bestanden weergegeven met camera-instellingen die zijn opgeslagen op de geheugenkaart. Selecteer het gewenste bestand. Dit bestand wordt geladen en de instellingen worden op de camera toegepast. Compatibiliteit van bestand met camera-instellingen Een bestand dat is opgeslagen met een camera met firmwareversie 2.x.x, kan niet worden gelezen door een camera met firmwareversie 1.x.
w: Aangepaste opnamemodi instellen U kunt uw favoriete opnamemodus, menu-instellingen, persoonlijke voorkeuze-instellingen en andere actieve camera-instellingen toewijzen aan de aangepaste opnamemodi //. Om of te gebruiken, stelt u ze in in [82: Opnamemodi beperken] (pag. 330). 1 Selecteer [Aangep. opnamemodus (C1-C3)]. Selecteer [Aangep. opnamemodus (C1-C3)] op het tabblad [54] en druk vervolgens op <0>. [Registreer instellingen].
w: Aangepaste opnamemodi instellen Vastgelegde instellingen Opnamefuncties Opnamemodus, sluitertijd, diafragma, ISO-snelheid, AF-modus, AF-gebiedselectiemodus, AF-punt, Meetmethode, Transportmodus, Waarde belichtingscompensatie, Waarde flitsbelichtingscompensatie Menufuncties [z1] Witbalans, Stel handm.
w: Aangepaste opnamemodi instellen My Menu-instellingen worden niet vastgelegd. Wanneer de opnamemodus is ingesteld op , , of , kunt u [54: Wis alle camera-instellingen] en [87: Wis pers. voorkeuze (C.Fn)] niet selecteren. U kunt de opnamefunctie-instellingen en de menu-instellingen wijzigen, ook wanneer de opnamemodus , of is ingeschakeld. met de opnamemodus in het LCD-paneel, geeft dat aan dat er een vastgelegde aangepaste opnamemodus wordt gebruikt.
13 Referentie Dit hoofdstuk biedt referentie voor camerafuncties, systeemaccessoires, enzovoort.
Beschikbare functies per opnamemodus o: Automatisch ingesteld k: Door gebruiker in te stellen : Niet in te stellen/uitgeschakeld Opnamen maken met de zoeker Functie z LVopnamen k Filmopnamen k k (foto) k k k k k In a d s f a BULB Alle instellingen voor opnamekwaliteit k k k k zijn selecteerbaar Automatisch ingesteld/ k k k k ISOAuto ISO snelheid Handmatig k k k k Beeldstijl k k k k k k k Automatisch k k k k k k k Vooraf ingesteld k k k k k k k Custom k k k k k k k k k k k
Beschikbare functies per opnamemodus Opnamen maken met z LVde zoeker opnamen d s f a BULB Functie Automatisch k k k k k Handmatig k k k k k AF-hulplicht k k k k k k Handmatige scherpstelling (MF) k k k k k k AF-configuratietool k k k k k AF-fijnafstelling k k k k k Meervlaksmeting k k k k k Deelmeting k k k k k Spotmeting k k k k k Centrum gew.
Systeemoverzicht ST-E2 ST-E3-RT 90EX 270EX II 320EX 430EX II 600EX-RT/ Macro Ring Lite Macro Twin Lite 600EX MR-14EX MT-24EX Standaardaccessoires Dioptrische aanpassingslenzen Eg Niet-beslaand oculair Eg Oogschelp Eg Brede draagriem L7 Kabelbescherming CR2025Wired LAN lithiumbatterij Instruction Manuals Disk Hoekzoeker C Handriem E2 EOS Software EOS Instruction Manuals Solution Disk Disk Matglas uit Ec-serie Batterij LP-E4N AC-adapterset ACK-E4 Batterijoplader LC-E4N * Batterij LP-E4 en batterij
Systeemoverzicht AfstandsGPS-ontvanger AfstandsGP-E2 bediening met bediening timer TC-80N3 RS-80N3 Draadloze afstandsbediening LC-5 EF-objectieven Externe microfoon HDMI-kabel HTC-100 (2,9 m) Stereo-AV-kabel AVC-DC400ST (1,3 m) Tv/video Wireless File Transmitter WFT-E6 Interfacekabel IFC-200U (1,9 m) Interfacekabel IFC-500U (4,7 m) LAN-kabel (in handel verkrijgbaar) Toegangspunt draadloos LAN Adapter draadloos LAN Ethernetpoort USB-poort CF-kaart Kaartlezer Computer Windows 8 Windows 7 Windows V
B-knopfuncties Als u op de knop drukt wanneer de camera gereed is om opnamen te maken, kunt u [Geeft camera-inst. weer], [Digitale horizon] (pag. 61) en [Geeft opnameinst. weer] (pag. 371) weergeven. Op het tabblad [52] kunt u met [Weergaveopties z-knop] aangeven welke opties moeten worden weergegeven wanneer u op de knop drukt. Selecteer de gewenste optie en druk op <0> om er een bij te zetten. Nadat u de selectie hebt gemaakt, selecteert u [OK] en drukt u vervolgens op <0>.
B-knopfuncties Opname-instellingen Witbalans Diafragma Beeldstijl AE-vergrendeling Lichte tonen prioriteit Indicator belichtingsniveau ISO-snelheid Sluitertijd Opnamemodus Indicator belichtingsniveau Flitsbelichtingscompensatie Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) AF-modus Focusbevestigingslampje Pictogram Snel instellen Batterijniveau Spiegel opklappen Meetmethode Meerdere opnames Transportmodus Indicator AF-status Maximumaantal opnamen Aangepaste bediening Witbalanscorrectie R
3 De batterijgegevens controleren U kunt de status van de batterij controleren op het LCD-scherm. Selecteer [Accu-info]. Selecteer [Accu-info] op het tabblad [53] en druk vervolgens op <0>. Model van de batterij of stroomvoorziening die u gebruikt. Het batterijniveau (pag. 39) wordt weergegeven, samen met de resterende capaciteit van de batterij in stappen van 1%. Opnamen gemaakt met de huidige batterij. Deze waarde wordt gereset wanneer de batterij opnieuw is opgeladen (pag. 30).
Een gewoon stopcontact gebruiken Met de AC-adapterset ACK-E4 (afzonderlijk verkrijgbaar) kunt u de camera aansluiten op een gewoon stopcontact en hoeft u het resterende batterijniveau niet in de gaten te houden. 1 Sluit de stekker van de DCkoppeling aan. Steek de stekker van de DCkoppeling in de DC-aansluiting van de AC-adapter. aan. 2 SluitSluithethetnetsnoer netsnoer aan zoals in de afbeelding wordt weergegeven. Verwijder na gebruik van de camera het netsnoer uit het stopcontact. de DC-koppeling.
De batterij voor datum/tijd vervangen De batterij voor datum/tijd (reservebatterij) houdt de datum en tijd van de camera bij. Deze batterij heeft een levensduur van ongeveer 5 jaar. Als de datum en tijd worden gereset wanneer de camera wordt ingeschakeld, volgt u de procedure hieronder om de reservebatterij te vervangen door een nieuwe CR2025-lithiumbatterij. De datum/tijd-instelling gaat verloren, waardoor u de correcte datum en tijd opnieuw moet instellen (pag. 40). 1 Zet de aan-uitschakelaar op <2>.
Menu-instellingen Voor opnamen met de zoeker en Live view-opnamen z: Opname 1 rood) Pagina Witbalans Q / W / E / R / Y / U / D / O (1 - 5) / P (Circa 2500 - 10000) / PC-1 - 5 Stel handmatige witbalans in Handmatige registratie van witbalansgegevens 144 Witbalans Shift/ Bracketing Witbalanscorrectie: B/A/M/G-correctie, elk negen niveaus Witbalansbracketing: B/A- en M/G-correctie, stappen van één niveau, circa drie niveaus 150 Kleurruimte sRGB / Adobe RGB 168 Beeldstijl DAutomatisch / PStandaard
Menu-instellingen z: Opname 2 (rood) Pagina JPEG-kwaliteit Compressieverhouding voor 3, H, 5, 6 Afbeeldingstype/ beeldformaat 1 / 41 / 61 ISO-snelheidsinst.
Menu-instellingen z: Opname 4* (rood) Pagina LV z/k-inst. Uitschakelen / Foto's / Movies 206 AF-modus Live-modus / u Live-modus / Quick-modus 215 Rasterweergave Uit / 3x3 l / 6x4 m / 3x3+diag n 212 Bel.simulatie Inschakelen / Tijdens e / Uitschakelen 213 Stille LV-opname Modus 1 / Modus 2 / Uitschakelen 214 Meettimer 4 sec. / 16 sec. / 30 sec. / 1 min. / 10 min. / 30 min.
Menu-instellingen 2: AF3 (paars) Pagina USM-obj. elektronische MF Inschakelen na One-Shot AF / Uitschakelen na One-Shot AF / Uitschakelen in AF-modus 95 AF-hulplicht Inschakelen / Uitschakelen / Alleen IR AFhulplicht 96 Ontspanvoor. One-Shot Ontspanvoorkeur / Scherpstelvoorkeur AF 96 2: AF4 (paars) Auto AF-puntselectie: EOS iTR AF Aan / Uit 97 Obj.sturing bij AF onmogelijk Continu scherpstellen / Stop scherpstellen 98 Selecteerbaar AF-punt 61 punten / Alleen kruisv.
Menu-instellingen 2: AF5 (paars) Pagina Handm. AFpuntsel.patroon Stopt bij rand AF-gebied / Continue 104 AF-punt weergeven tijdens focus Geselecteerd (constant) / Alles (constant) / Gesel.
Menu-instellingen 3: Weergave 3 (blauw) Pagina Overbel. waarsch. Uitschakelen / Inschakelen 255 AF punt weerg. Uitschakelen / Inschakelen 255 Weergaveraster Uit / 3x3 l / 6x4 m / 3x3+diag n 253 Histogram Helderheid / RGB 256 Movie afs.teller* Opn. tijd / Tijdcode 246 Vergroting (ca.) 1x (geen vergroting) / 2x (vergroot vanuit centrum) / 4x (vergroot vanuit centrum) / 8x (vergroot vanuit centrum) / 10x (vergroot vanuit centrum) / Ware grootte (v. ges. punt) / Zelfde als ltste (centr.
Menu-instellingen 5: Instellingen 2 (Geel) Pagina Uitschakelen 1 min. / 2 min. / 4 min. / 8 min. / 15 min. / 30 min. / Uitschakelen 57 LCD-helderheid Aanpassing tot een van zeven helderheidsniveaus 288 Datum/tijd/zone Datum (jaar, maand, dag) / Tijd (uren, minuten, seconden) / Zomertijd / Tijdzone 40 TaalK Selecteer de interfacetaal 42 Raster in zoeker Uitschakelen / Inschakelen 61 Weergaveopties zknop Geeft camera-inst. weer / Digitale horizon/ Geeft opname-inst.
Menu-instellingen 5: Instellingen 4 (Geel) Cam-inst. opsl./lad. op kaart Camera-instellingen opslaan op of laden van de kaart Hiermee legt u de huidige camera-instellingen Aangep. opnamemodus (C1-C3) vast op de opnamemodus w1, w2, w3.
Menu-instellingen Voor filmopnamen z: Opname 4 (Movie) (Rood) Pagina LV z/k-inst.
Problemen oplossen Raadpleeg bij problemen met de camera eerst het gedeelte Problemen oplossen. Als u het probleem hiermee niet kunt oplossen, neem dan contact op met uw dealer of Canon Service Center. Stroomgerelateerde problemen De batterij laadt niet op. Laad alleen originele Canon-batterijen van het type LP-E4N of LP-E4 op. Het lampje van de batterijoplader knippert rood, er brandt geen laadniveaulampje, of de drie laadniveaulampjes knipperen. Zie pagina 32 en 33.
Problemen oplossen De batterij raakt snel leeg. Gebruik een volledig opgeladen batterij (pag. 30). Mogelijk presteert de batterij niet meer helemaal naar behoren. Zie [53: Accu-info] om de oplaadprestaties van de batterij te controleren (pag. 372). Als de prestaties van de batterij slecht zijn, vervangt u de batterij door een nieuwe. Het aantal mogelijke opnamen neemt af bij een van de volgende bewerkingen: • Wanneer de ontspanknop voor langere tijd half wordt ingedrukt.
Problemen oplossen Er kunnen geen opnamen worden gemaakt of opgeslagen. Controleer of de kaart correct is geplaatst (pag. 35). Vervang de kaart als deze vol is of wis overbodige opnamen om ruimte vrij te maken (pag. 35 en 286). Als u probeert om scherp te stellen in de modus 1-beeld AF terwijl het focusbevestigingslampje in de zoeker knippert, kan er geen foto worden gemaakt. Druk de ontspanknop nogmaals half in om automatisch scherp te stellen of stel handmatig scherp (pag. 46 en 114).
Problemen oplossen Er zijn minder AF-punten. Het aantal bruikbare AF-punten en -patronen kan variëren, afhankelijk van het gebruikte objectief. De objectieven zijn per categorie onderverdeeld in negen groepen, van A tot I. Ga na tot welke groep uw objectief behoort. Een objectief uit groep F tot H levert minder bruikbare AF-punten op (pag. 77). De AF-punten knipperen.
Problemen oplossen De maximale opnamereeks is lager bij continu-opnamen. Als u opnamen maakt van een onderwerp met fijne details (bijvoorbeeld een grasveld), wordt het bestand groter en de daadwerkelijke maximale opnamereeks mogelijk kleiner dan is vermeld op pagina 126. ISO 100 kan niet worden ingesteld/ISO-snelheid kan niet worden verhoogd. Indien [z2: Lichte tonen prioriteit] is ingesteld op [Inschakelen], is het instelbereik voor de ISO-snelheid ISO 200-51200 (ISO 200-25600 voor filmopnamen).
Problemen oplossen De Live view-opname of de gemaakte opname wordt niet weergegeven tijdens het maken van opnamen met meervoudige belichtingen. Als [Aan:ContOpn] is ingesteld, zijn Live view-weergave, weergave direct na de opname en opnameweergave niet mogelijk tijdens het maken van opnamen (pag. 186). Meerdere opnamen worden gemaakt met opnamekwaliteit 1. Wanneer het beeldkwaliteit is ingesteld op 41 of 61, worden meerdere opnamen gemaakt met opnamekwaliteit in 1 (pag. 192).
Problemen oplossen Flitsbelichtingscompensatie kan niet worden ingesteld. Als flitsbelichtingscompensatie al is ingesteld op de Speedlite, kan flitsbelichtingscompensatie niet meer worden ingesteld op de camera. Wanneer flitsbelichtingscompensatie op de Speedlite wordt geannuleerd (instelling 0), kan flitsbelichtingscompensatie wel op de camera worden ingesteld. Snelle synchronisatie kan niet worden ingesteld in de modus . Stel in [z3: Externe Speedlite besturing] de functie [Flitssync.
Problemen oplossen De ISO-snelheid kan niet worden ingesteld voor filmopnamen. Als de opnamemodus is, wordt de ISO-snelheid automatisch ingesteld. In de modus kunt u de ISO-snelheid naar wens instellen (pag. 232). ISO 32000/40000/51200 kan niet worden ingesteld voor filmopname. Wanneer onder [z2: ISO-snelheidsinst], in [ISO-snelh.
Problemen oplossen Het onderwerp ziet er vervormd uit tijdens filmopnamen. Als u de camera snel naar links of rechts beweegt of een bewegend voorwerp opneemt, kan het beeld er vervormd uitzien. De opname flikkert of er zijn horizontale strepen te zien tijdens de filmopname. Flikkerend beeld, horizontale strepen (ruis) of onregelmatige belichting kunnen worden veroorzaakt door TL-licht, ledlampen of ander kunstmatig licht tijdens filmopnamen.
Problemen oplossen Problemen met de bediening Ik kan de instelling niet wijzigen met <6>, <5> of <9>. Zet de aan-uitschakelaar op <1> (pag. 38). Controleer de instelling [85: Multifunctievergrendeling] (pag. 337). Bedieningsfuncties bij verticale opnamen zoals <6> en <9> werken niet. Stel de bedieningsschakelaar voor verticale opnamen in op <1> (pag. 49). De functie van de knop of het instelwiel van de camera is veranderd. Controleer de instelling [85: Aangepaste bediening] (pag. 343).
Problemen oplossen De bestandsnummering begint niet met 0001. Als er al opnamen op de kaart staan, begint de opnamenummering mogelijk niet bij 0001 (pag. 164). De weergegeven datum en tijd van opname zijn onjuist. Controleer of de juiste datum en tijd zijn ingesteld (pag. 40). Controleer de tijdzone en de zomertijd (pag. 41). De datum en tijd staan niet op de opname. De opnamedatum en -tijd worden niet op de opname weergegeven.
Problemen oplossen Problemen met weergave van opnamen Een gedeelte van de opname knippert zwart. [33: Overbel. waarsch.] is ingesteld op [Inschakelen] (pag. 255). Er wordt een rood vakje weergegeven op de opname. [33: AF-punt weerg.] is ingesteld op [Inschakelen] (pag. 255). De opname kan niet worden gewist. Als de opname tegen wissen is beveiligd, kan deze niet worden verwijderd (pag. 279). Een spraakmemo kan niet worden afgespeeld. Stel [85 :J/K-knopfunctie] in op [Memo af. (vsth.: memo opn.)] (pag.
Problemen oplossen Er worden geen opnamen weergegeven op het tv-scherm. Gebruik de stereo-AV-kabel die bij de camera is geleverd (pag. 278). Controleer of de stekker van de stereo-AV-kabel of de HDMI-kabel goed in de aansluiting is bevestigd (pag. 275 en 278). Stel het video-uitvoersysteem (NTSC/PAL) in op hetzelfde videosysteem als de tv (pag. 278). Er zijn meerdere filmbestanden voor één filmopname. Als een filmbestand 4 GB groot is, wordt er automatisch nog een filmbestand gemaakt (pag. 240).
Problemen oplossen Problemen met sensorreiniging De sluiter maakt een geluid tijdens het reinigen van de sensor. Als u [Reinig nuf] hebt geselecteerd, maakt de sluiter een geluid maar wordt er geen opname gemaakt (pag. 300). Automatische sensorreiniging werkt niet. Als u met de aan-uitschakelaar snel achter elkaar tussen <1> en <2> wisselt, wordt het pictogram mogelijk niet weergegeven (pag. 38). Problemen met afdrukken Er zijn minder afdrukeffecten dan wordt vermeld in de instructiehandleiding.
3 Weergave systeemstatus U kunt het serienummer, de firmwareversie, en ontspancycli van de camera op het scherm bekijken. U kunt ook het statuslogboek voor fout- en waarschuwingsberichten uit het verleden bekijken. Gebruik deze functie om de staat van de camera te controleren. Breng de camera zo nodig naar het dichtstbijzijnde Canon Service Center voor onderhoud om cameraproblemen in de toekomst tot een minimum te beperken. 1 Selecteer [Weergave systeemstatus].
3 Weergave systeemstatus de systeemstatus. 4 Controleer Draai aan het instelwiel <5> om een fout of een waarschuwing te selecteren en druk vervolgens op de knop om het bericht weer te geven. Draai aan het instelwiel <5> om het bericht te bekijken. Waarschuwingsberichten De camera controleert de belangrijke onderdelen om te zien of ze goed functioneren.
3 Weergave systeemstatus Het camerastatuslog wissen Wanneer u op de knop drukt in stap 3, kunt u alle weergegeven logboekvermeldingen verwijderen. Het scherm Camerastatuslog geeft de laatste vijf vermeldingen weer voor fouten en waarschuwingen. Indien er meer dan vijf vermeldingen zijn, worden de oudste vermeldingen automatisch verwijderd. De ontspancycli worden in eenheden van 1000 weergegeven. Indien er 1.000.000 of meer ontspancycli hebben plaatsgevonden, wordt 1.000.000 weergegeven.
Foutcodes Foutnummer Als er zich een probleem met de camera voordoet, wordt er een foutbericht weergegeven. Volg de instructies op het scherm. Maatregelen Nummer 01 02 Foutbericht en oplossing Communicatie tussen camera en lens is foutief. Reinig lenscontacten. Î Reinig de elektrische contactpunten op de camera en het objectief of gebruik een objectief van Canon (pag 15 en 18). Geen toegang tot kaart*. Herplaats/vervang kaart* of formatteer kaart* met deze camera.
Specificaties • Type Type: Opnamemedia: Digitale single-lens AF/AE-spiegelreflexcamera CF-kaart van type I of II, compatibel met UDMA mode 7 * twee CF-kaartsleuven Grootte beeldsensor: Circa 36 x 24 mm Compatibele objectieven: Canon EF-objectieven (met uitzondering van EF-S- en EF-M-objectieven) (de 35 mm-equivalente brandpuntsafstand wordt op het objectief weergegeven) Objectiefbevestiging: EF-vatting van Canon • Beeldsensor Type: Effectieve pixels: Beeldverhouding: Stofwisfunctie: CMOS-sensor Circa 18,
Specificaties Ruisreductie: Automatische helderheidscorrectie: Lichte tonen prioriteit: Lensafwijkingscorrectie: Van toepassing op lange belichtingstijden en opnamen met een hoge ISO-snelheid Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) Beschikbaar Helderheid randen, Chromatische correctie • Zoeker Type: Dekking: Vergroting: Gezichtspunt: Ingebouwde dioptrische aanpassing: Oculairafsluiter: Matglas: Indicator AF-status: Rasterweergave: Digitale horizon: Pentaprisma met vast oogniveau Verticaa
Specificaties AI Servo-kenmerken: AF-fijnafstelling: AF-hulplicht: Trackinggevoeligheid, Versnellen/vertragen tracking, AF-punt automatische schakeling AF-fijnafstelling (Alles even veel, Per lens afstellen) geactiveerd door de externe Speedlite voor EOS-camera's • Belichting Meetmethoden: Circa 100.000-pixel RGB-meetsensor en 252-zone TTLmeting bij max.
Specificaties • Transportsysteem Transportmodi: Enkelbeeld, Continu-opnamen met hoge snelheid, Continu-opnamen met lage snelheid, Zelfontspanner: 10 sec., Zelfontspanner: 2 sec. en stille enkele opname, Continu-opnamen met superhoge snelheid Snelheid continu-opnamen: Continu-opnamen met superhoge snelheid Max. circa 14 opnamen/seconde Continu-opnamen met hoge snelheid: Max. circa 12 opnamen/seconde Continu-opnamen met lage snelheid: Max.
Specificaties • Filmopnamen Filmopname MPEG-4 AVC/H.
Specificaties Geluidsopname: Rasterweergave: Foto-opnamen: Ingebouwde monomicrofoon, externe stereomicrofoonaansluiting meegeleverd Geluidsopnameniveau aanpasbaar, windfilter meegeleverd Drie typen Mogelijk • LCD-scherm Type: TFT-kleurenscherm van vloeibare kristallen Schermformaat en punten: Breed, 8,1 cm (3,2 inch) (3:2) met ongeveer 1,04 miljoen punten Aanpassing helderheid: Handmatig (7 niveaus) Digitale horizon: Beschikbaar Interfacetalen: 25 Uitleg: Kan worden weergegeven Weergave camerasysteemsta
Specificaties • Rechtstreeks afdrukken Compatibele printers: Met PictBridge compatibele printers Opnamen die kunnen worden afgedrukt: JPEG- en RAW-opnamen Afdrukopties opgeven: Compatibel met DPOF versie 1.
Specificaties • Voeding Batterij: Batterij LP-E4N/LP-E4 (1 stuk) * Wisselstroom via de AC-adapterset ACK-E4 Batterijgegevens: resterende capaciteit, sluitertelling en laadprestaties worden weergegeven Levensduur batterij: Bij het maken van opnamen met de zoeker: (op basis van CIPAcirca 1120 opnamen bij 23 °C, circa 860 opnamen bij 0 °C testcriteria) Met Live view-opname: circa 290 opnamen bij 23 °C, circa 250 opnamen bij 0 °C Filmopnametijd: circa 2 uur en 10 min.
Specificaties Alle bovenstaande gegevens zijn gebaseerd op de testnormen van Canon en de testcriteria en richtlijnen van CIPA (Camera & Imaging Products Association). Bovenstaande afmetingen, maximale diameter, lengte en gewicht zijn gebaseerd op CIPA-richtlijnen (alleen met uitzondering van gewicht voor camerabehuizing). De specificaties en de vormgeving van het product kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Handelsmerken Adobe is een handelsmerk van Adobe Systems Incorporated. Microsoft en Windows zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en/of andere landen. Macintosh en Mac OS zijn handelsmerken van Apple Inc, geregistreerd in de VS en andere landen. CompactFlash is een handelsmerk van SanDisk Corporation. HDMI, het HDMI-logo en High-Definition Multimedia Interface zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van HDMI Licensing LLC.
Het gebruik van echte Canon-accessoires wordt aanbevolen Dit product levert uitstekende prestaties wanneer het wordt gebruikt met echte Canon-accessoires. Canon is niet verantwoordelijk voor enige schade aan dit product en/of ongelukken zoals brand, enzovoort, die worden veroorzaakt door accessoires die niet van Canon zijn (bijvoorbeeld lekkage en/of explosie van een batterij). Deze garantie is niet van toepassing op reparaties die het gevolg zijn van defecten in accessoires die niet van Canon zijn.
Veiligheidsmaatregelen Voorkom letsel, dodelijke ongevallen of schade aan materiaal door deze veiligheidsmaatregelen op te volgen en de apparatuur op de juiste manier te gebruiken. Voorkomen van ernstig letsel en dodelijke ongevallen • Voorkom brand, oververhitting, lekkage van chemische stoffen en explosies door de onderstaande veiligheidsmaatregelen op te volgen: - Gebruik geen batterijen, voedingsbronnen of accessoires die niet in deze handleiding worden genoemd.
• Als u de apparatuur laat vallen en de behuizing zodanig beschadigd raakt dat de inwendige onderdelen bloot komen te liggen, raak deze dan niet aan. Deze onderdelen staan mogelijk onder stroom. • Demonteer de apparatuur niet en pas deze ook niet aan. Er staat hoge spanning op de interne onderdelen en deze kunnen een elektrische schok veroorzaken. • Kijk niet door de camera of de lens naar de zon of een andere felle lichtbron. Uw gezichtsvermogen kan hierdoor worden aangetast.
Uitsluitend bestemd voor de Europese Unie en EER (Noorwegen, IJsland en Liechtenstein) Met deze symbolen wordt aangegeven dat dit product in overeenstemming met de AEEA-richtlijn (2012/19/EU), de richtlijn 2006/66/EG betreffende batterijen en accu's en/of de plaatselijk geldende wetgeving waarin deze richtlijnen zijn geïmplementeerd, niet bij het normale huisvuil mag worden weggegooid.
BELANGRIJKE VEILIGHEIDSINSTRUCTIES 1. BEWAAR DEZE INSTRUCTIES: deze handleiding bevat belangrijke veiligheids- en bedieningsinstructies voor batterijoplader LC-E4N. 2. Lees voordat u de oplader in gebruik neemt, eerst alle instructies en opmerkingen over (1) de oplader, (2) de batterij en (3) het product met gebruik van de batterij. 3. WAARSCHUWING: laad alleen batterij LP-E4N op om het risico op letsel te verkleinen.
14 Verkorte softwarehandleiding In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de software op de bij de camera geleverde EOS Solution Disk (cd-rom) en wordt uitgelegd hoe de software kan worden geïnstalleerd op een pc. Ook wordt uitgelegd hoe u de pdf-bestanden op de EOS Software Instruction Manuals Disk (cd-rom) kunt bekijken.
Verkorte softwarehandleiding EOS Solution Disk XXX XXXXX XXXXX XXXXX XXXXX XXXXX EOS Solution Disk Deze cd bevat de volgende software voor EOS-camera's. CEL-XXX XXX Windows XXX XXX Mac OS X XXX XXX © CA U. the E NON INC . 20XX. Made in a EOS Utility Communicatiesoftware voor de camera en de computer Opnamen (foto’s/films) die met de camera zijn gemaakt, downloaden naar uw computer. De camera instellen vanaf uw computer. Foto's op afstand maken door de camera op uw computer aan te sluiten.
Verkorte softwarehandleiding De software installeren in Windows Compatibele Windows 8 besturingssystemen 1 Windows 7 Windows Vista Windows XP Controleer of de camera niet op uw computer is aangesloten. Sluit de camera pas op de computer aan nadat u de software hebt geïnstalleerd. Anders zal de software niet op de juiste manier worden geïnstalleerd. Voer bij het downloaden of installeren van ImageBrowser EX de onderstaande stappen uit.
Verkorte softwarehandleiding De software installeren op de Macintosh Compatibele besturingssystemen MAC OS X 10.6 - 10.8 1 Controleer of de camera niet op uw computer is aangesloten. 2 Plaats de EOS Solution Disk (cd) in het cd-romstation. Dubbelklik op het bureaublad van uw computer op het cdrompictogram en dubbelklik vervolgens op [Canon EOS Digital Installer/Installatieprogramma Canon EOS Digital]. 3 Selecteer uw geografische regio, land en taal.
Verkorte softwarehandleiding [WINDOWS] EOS Software Instruction Manuals Disk XXX EOS Software Instruction Manuals Disk Kopieer de instructiehandleidingen (pdf) op de cd naar de computer. CEL-XXX XXX XXXXX XXXXX XXXXX XXXXX XXXXX © CA 1 . e EU NON IN C. 20XX. Made in th Plaats de EOS Software Instruction Manuals Disk (cd) in het cd-romstation van de computer. 2 Open de cd.
Index Cijfers 10-sec. of 2 sec. vertraging ..........117 1280x720 ......................................239 1920x1080 ....................................239 1-beeld AF ......................................67 640x480 ........................................239 A Aangepaste bediening ............52, 343 Aangepaste opnamemodi.............361 Aansluiting afstandsbediening ......185 Aantal AF-punten............................69 Kleurinformatie...........................
Index Automatische selectie van AF-punt ..............................70, 75 Classificatie .................................. 262 Automatische weergave ...............272 Contactpunten voor flitssynchronisatie........................... 19 Av (Aperture priority AE).......175, 229 B Batterij.................................30, 34, 39 Beeldstijl .......................135, 138, 141 Bekijken op tv .......................266, 275 Belichtingsbehoud ........................341 Belichtingscompensatie .......
Index F Firmwareversie............................. 382 FE-fijnafstelling .............................332 Flitsbelichtingsbracketing ............. 203 FE-vergrendeling ..........................196 Flitsbelichtingscompensatie ......... 196 Fijnafstelling ..........................107, 332 Flitser (Speedlite) Draadloos................................. 202 Externe Speedlite..................... 196 FE-vergrendeling ..................... 196 Flitsbelichtingscompensatie ..... 196 Flitsbesturing........
Index Handmatige scherpstelling ...114, 222 Handmatige selectie (AF) ...69, 71, 73 Handmatige witbalans ..................144 HD.........................................239, 275 HDMI.....................................266, 275 HDMI CEC ....................................276 Helemaal indrukken ........................46 High-Definition (HD)......239, 266, 275 Histogram (Helderheid/RGB)........256 Hoge ISO-ruisreductie ..................153 Hoofdinstelwiel................................47 I ICC-profiel..
Index Meettimer..................................214 Quick-modus (AF) ....................220 Rasterweergave .......................212 Snel instellen ............................211 Stille opname ............................214 Multifunctionele knop...................... 49 Live view-opnamen .......................205 Belichtingssimulatie ..................213 Namen van onderdelen .................. 18 LOCK ..............................................50 Luidspreker ..................................
Index Opnamesprong (door opnamen navigeren) ................258 Overbelichtingswaarschuwing ....255 Overbrengen ............................319 Spraakmemo ............................281 Vergrote weergave ...................259 Weergave .................................251 Wissen......................................286 Opname mode ................................24 Opname-instellingen, scherm ....................................50, 371 Opnamekwaliteit Beeldformaat ............................
Index Spraakmemo Opnemen..................................281 Afspelen....................................282 Veiligheidsshift.............................. 329 S-RAW (Klein RAW) .............123, 127 Verkleind diafragma...... 176, 207, 210 sRGB ............................................168 Statiefbevestigingspunt ...................18 Stille opname Stille enkele opname ................116 Stille LV-opname...............214, 248 Stof op opnamen voorkomen ........299 Stofwisdata.......................
Index Z Z/W (B/W) .............................136, 140 Zelfontspanner..............................117 Zoeker.............................................22 Digitale horizon.............61, 62, 355 Dioptrische aanpassing ..............45 Rasterweergave .........................61 Zomertijd.........................................41 Zone................................................40 Zone-AF..........................................70 Zwart-witopname ..................
Introduction The EOS-1D X is the top-of-the-line EOS high-performance digital single-lens reflex camera featuring a full-frame (approx. 36 x 24 mm) CMOS sensor with approx. 18.1 effective megapixels, Dual DIGIC 5+, normal ISO speed range of ISO 100 - 51200, approx. 100% viewfinder coverage, high-precision and high-speed 61-point AF, approx. 12 fps high-speed continuous shooting, RGB metering sensor, 8.1 cm (3.2-in.) LCD monitor, Live View shooting, and Full High-Definition (Full HD) movie shooting.
CANON INC. 30-2 Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku, Tokyo 146-8501, Japan Europa, Afrika & Midden-Oosten CANON EUROPA N.V. PO Box 2262, 1180 EG Amstelveen, Nederland Raadpleeg uw garantiekaart of ga naar www.canon-europe.com/Support voor informatie over het dichtstbijzijnde Canon-kantoor Dit product en de hieraan gekoppelde garantie worden in landen in Europa geleverd door Canon Europa N.V. CEL-SS4YA284 © CANON INC.