User manual

91
Afdrukinstellingen
U kunt het beeld bijsnijden en alleen een
vergrote versie van het bijgesneden
gedeelte afdrukken, net alsof de
compositie opnieuw is bepaald.
Stel het bijsnijden in vlak voordat u
het beeld afdrukt. Als u de
afdrukinstellingen wijzigt nadat u het
bijsnijden hebt ingesteld, moet u het
bijsnijden wellicht opnieuw instellen
voordat u kunt afdrukken.
1 Selecteer [Trimmen] in het scherm met printinstellingen.
2 Stel de grootte, positie en aspect ratio van het
bijsnijdkader in.
Het beeldgebied dat binnen het bijsnijdkader valt, wordt
afgedrukt. U kunt de aspect ratio van het bijsnijdkader wijzigen
met [Papier inst.].
De grootte van het bijsnijdkader wijzigen
Druk op de knop <u> of <I> om het formaat van het
bijsnijdkader te wijzigen. De
vergroting van de opname neemt toe
naarmate het bijsnijdkader kleiner wordt.
Het bijsnijdkader verplaatsen
Druk op de pijltjestoetsen <W> <X> of <Y> <Z>
als u het
kader horizontaal of
verticaal over de opname wilt bewegen.
Verplaats het bijsnijdkader tot het gewenste gebied binnen het
kader wordt weergegeven.
De stand van het bijsnijdkader wijzigen
Wanneer u op de knop <B>
druk
t, wisselt het bijsnijdkader
van verticaal naar horizontaal en omgekeerd. Op deze wijze kunt
u van een horizontaal beeld een verticale afdruk maken.
3 Druk op <0> om de optie voor bijsnijden af te sluiten.
Het scherm met printinstellingen verschijnt weer.
U kunt het bijgesneden beeldgebied linksboven in het scherm
met printinstellingen bekijken.
De opname bijsnijden