User manual

90
Stel de ISO-snelheid (de lichtgevoeligheid van de beeldsensor) in op de
waarde die voor het omgevingslicht gewenst is. In de basismodi wordt
de ISO-snelheid automatisch ingesteld (pag. 92).
1
Druk op de knop <Wi>.
[ISO-snelheid] wordt weergegeven.
2
Stel de ISO-snelheid in.
Druk op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> of draai aan het instelwiel
<6> om de gewenste ISO-snelheid
in te stellen en druk vervolgens op
<0>.
Als u [AUTO] selecteert, wordt de
ISO-snelheid automatisch ingesteld
(pag. 91).
Richtlijnen voor de ISO-snelheid
* Bij hoge ISO-snelheden kunnen opnamen er korreliger uitzien.
i
: De ISO-snelheid aanpassen aan het lichtniveau
N
ISO-snelheid
Opnamesituatie
(Geen flits)
Flitsbereik
ISO 100 - ISO 400 Zonnig, buiten
Hoe hoger de ISO-
snelheid, hoe groter
het flitsbereik zal zijn
(pag. 104).
ISO 400 - ISO 1600 Bewolkt of 's avonds
ISO 1600 - ISO 6400, H Donker, binnen of 's avonds
Als bij [53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] [2: ISO vergroten] is ingesteld op
[1: Aan], kan “H” (gelijk aan ISO 12800) ook worden geselecteerd (pag. 258).
Als onder [
5
3: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)
] de optie [
6: Lichte tonen
prioriteit
] is ingesteld op [
1: Inschakelen
], kunnen ISO 100 en
H
” (gelijk aan
ISO 12800) niet worden geselecteerd (pag. 261).
Opnamen bij hoge temperaturen kunnen er korreliger uitzien. Lange
belichtingstijden kunnen ook afwijkende kleuren in de opname tot gevolg hebben.
Wanneer u opnamen maakt bij hoge ISO-snelheden, kan er ruis (zoals lichte
puntjes en strepen) op de opname zichtbaar zijn.