Operation Manual
108
Om de achtergrond onscherp te maken of om onderwerpen die dichtbij 
of ver weg zijn scherp te krijgen, stelt u het programmakeuzewiel in op 
<f> (AE met diafragmavoorkeuze). Zo kunt u de scherptediepte 
(het bereik van een acceptabele scherpstelling) aanpassen.
*<f> staat voor Aperture Value (diafragmawaarde). Dit is de grootte van de 
diafragmaopening binnen de lens.
1
Stel het programmakeuzewiel in 
op <f>.
2
Stel het gewenste diafragma in.
 Hoe hoger het f-getal, hoe groter de 
scherptediepte waarbij zowel de 
voor- als achtergrond scherper zijn.
 U stelt een hoger f-getal (kleinere 
diafragmaopening) in als u het 
instelwiel <6> naar rechts draait en 
een lager f-getal (grotere 
diafragmaopening) als u het instelwiel 
naar links draait.
3
Maak de opname.
 Stel scherp en druk de ontspanknop 
helemaal in. De opname wordt 
gemaakt met het geselecteerde 
diafragma.
f: De scherptediepte wijzigen
Scherpe voorgrond en achtergrond
(met een hoog f-getal van het diafragma: f/32)
Onscherpe achtergrond
(met een laag f-getal van het diafragma: f/5.6)
Weergave van de diafragmawaarde
Hoe hoger het f-getal, hoe kleiner de diafragmaopening. Het weergegeven f-getal 
kan variëren. Dit is afhankelijk van de lens. Als geen lens op de camera is 
bevestigd, wordt “
00
” als diafragmawaarde weergegeven.










