Operation Manual
Scherpstellen met AF (AF-methode)
150
Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden 
scherpgesteld
 Onderwerpen met weinig contrast, zoals een blauwe lucht en effen, 
platte oppervlakken of wanneer lichte tinten of schaduwpartijen niet 
zichtbaar zijn.
 Onderwerpen bij weinig licht.
 Strepen en andere patronen met alleen een horizontaal contrast.
 Onderwerpen met zich herhalende patronen (bijvoorbeeld vensters 
in een wolkenkrabber of toetsenborden).
 Dunne lijnen en contouren van het onderwerp.
 Een lichtbron waarvan de helderheid, de kleur en het patroon steeds 
veranderen.
 Avondopnamen of opnamen bij fel licht.
 Het beeld flikkert bij TL-licht of bij ledlampverlichting.
 Hele kleine onderwerpen.
 Onderwerpen aan de rand van het beeld.
 Reflecterende onderwerpen of onderwerpen met heel veel 
tegenlicht (bijvoorbeeld auto's met een zeer reflecterende 
carrosserie).
 Het AF-punt is gelijktijdig gericht op een onderwerp dichtbij en een 
onderwerp veraf (bijvoorbeeld een dier in een kooi).
 Onderwerpen die binnen het AF-punt blijven bewegen en wanneer 
de camera niet stil kan worden gehouden.
 Onderwerpen die de camera naderen of er vandaan bewegen.
 Automatisch scherpstellen wanneer het onderwerp zeer scherp is.
 Wanneer met een soft-focuslens een soft-focuseffect wordt 
toegepast.
 Wanneer een filter voor een speciaal effect wordt gebruikt.
 Ruis (lichte puntjes, strepen enzovoort) is zichtbaar op het scherm 
tijdens AF.










