User manual
171
Belichtingscompensatie wordt gebruikt om de standaardbelichting die door de camera
is ingesteld lichter (langere belichting) of donkerder (kortere belichting) te maken.
Belichtingscompensatie kan worden ingesteld in de opnamemodi
d
/
s
/
f
.
De belichtingscompensatie kan worden ingesteld op ±5 stops met tussenstappen van
1/3 stop. De belichtingscompensatie-indicator in de zoeker en op het LCD-paneel kan
de instelling echter alleen tot ±3 stops weergeven. Als u de belichtingscompensatie
op meer dan ±3 stops wilt instellen, gebruikt u het Snelinstelwiel (pag. 49) of volgt u
de aanwijzingen voor [
z2: Bel.corr./AEB]
op de volgende pagina.
1
Controleer de indicator voor het
belichtingsniveau.
Druk de ontspanknop half in (
0
) en
controleer de belichtingsniveau-indicator.
2
Stel de waarde voor de
belichtingscompensatie in.
Draai aan het instelwiel <
5
> terwijl u
in de zoeker of op het LCD-paneel kijkt.
Indien deze niet kan worden ingesteld, zet u
de schakelaar <
R
> naar links en
draait u vervolgens aan het instelwiel <
5
>.
3
Maak de opname.
Om de belichtingscompensatie
te annuleren, stelt u deze weer in
op <E>.
Belichtingscompensatie instellenN
Langere belichting voor een
lichtere opname
Kortere belichting voor een
donkerdere opname
Als [
z2
: Auto Lighting Optimizer/
z2
: Auto optimalisatie helderheid
] (pag. 144) niet is ingesteld op
[
Deactiveren
], kan de opname nog steeds licht zijn, zelfs wanneer er een kortere belichtingscompensatie is ingesteld.
De waarde voor de belichtingscompensatie blijft van toepassing, zelfs
nadat u de aan-uitschakelaar op <2> hebt gezet.
Nadat u de waarde voor de belichtingscompensatie hebt ingesteld, kunt
u de schakelaar <R> naar rechts zetten om te voorkomen dat de
waarde voor de belichtingscompensatie per ongeluk wordt gewijzigd.
Indien de waarde voor belichtingscompensatie hoger is dan ±3 stops, wordt bij het
uiteinde van de indicator voor het belichtingsniveau <
I
> of <
J
> weergegeven.