User manual
215
Automatisch scherpstellen
3
Selecteer het AF-punt.
De AF-puntselectie verschuift in de
richting waarin u <9> duwt. Als u
<9> helemaal naar beneden drukt,
wordt het middelste AF-punt (of de
middelste zone) geselecteerd.
U kunt ook de instelwielen <
6
> en
<
5
> gebruiken om het AF-punt te
selecteren. Met het instelwiel <
6
>
beweegt u horizontaal in de AF-punten
en met het instelwiel <
5
> verticaal.
4
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in.
De Live view-opname wordt uitgeschakeld,
de reflexspiegel wordt neergeklapt en
er wordt automatisch scherpgesteld.
(Er wordt geen opname gemaakt.)
Wanneer is scherpgesteld, laat de
camera een pieptoon horen en keert
u terug naar de Live view-opname.
Het AF-punt dat u hebt gebruikt om
scherp te stellen, gaat groen branden.
Als de scherpstelling niet wordt bereikt,
gaat het AF-punt oranje knipperen.
5
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken
(pag. 200).
U kunt geen opnamen maken tijdens automatische scherpstelling. Maak de
opname terwijl de Live view-opname wordt weergegeven.