User manual

327
U kunt veelgebruikte functies naar wens toewijzen aan cameraknoppen of instelwielen.
1
Selecteer [
8
2: Aangepaste bediening
].
Selecteer [Aangepaste bediening]
op het tabblad [82] en druk
vervolgens op <0>.
Het scherm Aangepaste bediening
wordt weergegeven.
2
Selecteer een knop of instelwiel.
Draai aan het instelwiel <
5
> om een knop
of instelwiel te selecteren en druk op <
0
>.
De naam van de knop of het wiel van
de camera en de toewijsbare functies
worden weergegeven.
3
Wijs een functie toe.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste functie te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
Wanneer het pictogram [
z
]
linksonder wordt weergegeven, kunt u op
de knop <
B
> drukken en andere,
verwante opties instellen (pag. 330-336).
Selecteer de gewenste optie in het
weergegeven scherm en druk op <
0
>.
4
Verlaat de instelling.
Wanneer u op <0> drukt om de
instelling af te sluiten, verschijnt
het scherm uit stap 2 weer.
Druk op de knop <M> om de
instelling te sluiten.
82: Aangepaste bediening
Wanneer het scherm uit stap 2 wordt weergegeven, kunt u de instellingen
voor Aangepaste bediening annuleren door op de knop <L> te drukken.
De instellingen voor [82: Aangepaste bediening] worden niet
geannuleerd, zelfs als u [84: Wis pers. voorkeuze (C.Fn)] selecteert.