User manual
338
U kunt de huidige camera-instellingen, zoals de opnamemodus, menu-
functies en persoonlijke voorkeuzen, onder de stand <
w
>, <
x
> en <
y
>
van het programmakeuzewiel instellen als aangepaste opnamemodi.
1
Selecteer [Aangep.
opnamemodus (C1-C3)].
Selecteer [Aangep. opnamemodus
(C1-C3)] op het tabblad [54] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [
Registreer instellingen
].
Draai aan het instelwiel <5> om
[Registreer instellingen] te
selecteren en druk op <0>.
3
Registreer de aangepaste opnamemodus.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de
aangepaste opnamemodus te selecteren
die u wilt opslaan en druk op <
0
>.
Selecteer [OK] in het dialoogvenster
en druk op <0>.
De huidige camera-instellingen (pag. 339
en 340) worden opgeslagen onder de
stand C* van het programmakeuzewiel.
Als u een instelling wijzigt terwijl u opnamen maakt in de modus <
w
>, <
x
>
of <
y
>, kan de aangepaste opnamemodus automatisch worden bijgewerkt
met die gewijzigde instelling(en). U kunt Automatisch bijwerken gebruiken door
bij stap 2 [
Inst. aut. bijw.
] in te stellen op [
Inschakelen
]. De instellingen die
automatisch kunnen worden bijgewerkt, staan op pagina 339 en 340.
Als u in stap 2 [
Wis instellingen
] selecteert, wordt de standaardinstelling van de
bijbehorende stand van het programmakeuzewiel hersteld (de instelling die van kracht
was voordat u de camera-instellingen vastlegde). De procedure is hetzelfde als stap 3.
w Aangepaste opnamemodi instellenN
Automatisch bijwerken
Opgeslagen aangepaste opnamemodi annuleren